Aflevering 5

Gepubliceerd op 29 augustus 2014

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2014/311 - Sign. - Veroordeling tot betaling hypotheekaandeel en opleggen dwangsom (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 23 april 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2314)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Het huwelijk tussen M en V, waaruit twee kinderen zijn geboren, is door echtscheiding ontbonden. Partijen zijn overeengekomen (1) dat V met de kinderen in de voormalig echtelijke woning kan blijven wonen totdat deze is verkocht en (2) dat zij ieder de helft van de hypotheeklasten zullen betalen. M betaalt zijn deel van de hypotheek niet. Als zijn achterstand tot € 2.155,44 is opgelopen, spant V een kort geding aan.

REP 2014/312 - Sign. - Verplichte medewerking aan erkenning van de echtscheiding (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 24 december 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:4269)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V (beiden van Iraanse nationaliteit) zijn in 2003 in Iran met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2009 door echtscheiding is ontbonden. Partijen staan echter in Iran nog als gehuwd geregistreerd. De erkenning van de echtscheiding in Iran dient te gebeuren via de Iraanse ambassade in Nederland. M weigert hier echter aan mee te werken. Zolang de echtscheiding naar Iraans recht niet is geregeld, is het voor V niet mogelijk naar Iran te reizen, hetgeen familiebezoek voor haar onmogelijk maakt. V vordert daarom dat M wordt veroordeeld tot medewerking aan de echtscheiding in Iran. M weigert zijn medewerking, omdat hij daarmee afstand doet van al zijn toekomstige rechten in Iran. M stelt niet gedwongen te kunnen worden zijn rechten als Iraans burger prijs te geven.

REP 2014/313 - Sign. - Beroep op pensioenverweer slaagt niet (Rechtbank Overijssel 8 april 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:3366)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in 1995 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. M verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. V beroept zich op het pensioenverweer van artikel 1:153 lid 1 BW. Dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht, staat tussen partijen niet ter discussie. V stelt dat zij door de echtscheiding niet meer zal worden aangemerkt als nabestaande van M. M heeft in X BV nabestaandenpensioen opgebouwd, waar V – ten gevolge van de echtscheiding – geen aanspraak op heeft. Door de echtscheiding gaan dan ook bestaande vooruitzichten op een uitkering op nabestaandenpensioen verloren, dan wel worden deze ernstig verminderd, aldus V. M voert aan dat beide partijen in loondienst werkzaam zijn geweest en aldus een regulier ouderdomspensioen hebben opgebouwd (V iets meer dan M). Bovendien, zo stelt M, hebben partijen binnen X in eigen beheer pensioen opgebouwd: V ± € 10.000 en M ± € 180.000.

REP 2014/314 - Sign. - Onmogelijke prestatie (Gerechtshof Den Haag 25 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1834)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
De rechtbank heeft M veroordeeld mee te werken aan de overdracht en levering aan hem van het onverdeeld aandeel van V in de voormalig echtelijke woning, alsmede aan het ontslag van V uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypotheek bij de SNS Bank, waarbij M (onder andere) zijn inkomensgegevens dient te verstrekken aan de SNS Bank binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis. De rechtbank heeft M voorts veroordeeld om aan V een dwangsom te betalen van € 500 voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling voldoet, zulks tot een maximum van € 15.000. M gaat in hoger beroep. Volgens hem (1) berust het te executeren vonnis op meerdere feitelijke en juridische misslagen, (2) heeft de voorzieningenrechter – bij het bepalen van de termijn waarbinnen M zijn medewerking dient te verlenen – op geen enkele wijze rekening gehouden met de omstandigheden waarin hij verkeert en (3) blijkt uit het vonnis niet waar zijn medewerking uit dient te bestaan, terwijl hij wel dwangsommen verbeurt indien hij niet zijn medewerking verleent.

REP 2014/317 - Sign. - Echtgenoten waren niet ieder draagplichtig voor de helft van de hypotheek (Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2546)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
In hun huwelijkse voorwaarden hebben M en V onder meer bepaald dat bij echtscheiding M recht heeft op terugbetaling van € 40.000 omdat hij dit bedrag bij de aankoop van de gemeenschappelijke woning uit eigen middelen heeft voldaan. Thans is het huwelijk door echtscheiding ontbonden en twisten partijen over de vraag hoe de inbreng van M in het huis moet worden afgerekend. Volgens V is het nimmer de bedoeling van partijen geweest dat in het geval partijen met een restschuld zouden blijven zitten, zij € 20.000 aan M moet betalen.

REP 2014/319 - Sign. - Hof wil geen afwijking, ook al leefden echtgenoten al 36 jaar niet meer samen (Gerechtshof Den Haag 25 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1803)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in 1965 gehuwd in gemeenschap van goederen. In 1975 is hun relatie feitelijk geëindigd, doch het huwelijk is nimmer door echtscheiding ontbonden. Als V in 2011 overlijdt, ontstaat tussen haar testamentaire erfgenaam (X) en M een geschil over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Volgens M moet op grond van de redelijkheid en billijkheid worden afgeweken van een verdeling bij helfte, omdat hij en V al 36 jaar gescheiden leefden en zij in die periode geen enkel contact met elkaar hebben gehad. Toen M en V feitelijk uit elkaar gingen, hadden zij geen noemenswaardige bezittingen. Volgens M dient de datum waarop M en V feitelijk uit elkaar zijn gegaan de peildatum voor de omvang van de gemeenschap te zijn. De rechtbank oordeelde dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat bij de verdeling van de gemeenschap moet worden uitgegaan van de omvang in 1975.

REP 2014/320 - Sign. - Verknochte letselschade-uitkering niet meer te identificeren op beleggingsrekening: saldo valt in gemeenschap (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4137)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in 1976 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 1996 raakt M betrokken bij een ongeval, als gevolg waarvan hij definitief arbeidsongeschikt raakt. In 2000 sluiten M en de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval een vaststellingsovereenkomst, op grond waarvan aan M een bedrag van ƒ 1.000.000,- (ten titel van letselschadevergoeding) krijgt uitgekeerd. In 2011 wordt het huwelijk van partijen door echtscheiding ontbonden. In het kader van de afwikkeling daarvan twisten partijen onder meer over de vraag of het saldo van de op beider naam staande beleggingsrekening als aan M verknocht moet worden beschouwd, zodat dit niet in de gemeenschap valt en derhalve niet in de verdeling behoeft te worden betrokken (artikel 1:94 lid 3 BW). V betwist niet dat de aanspraak van M op de schadevergoeding, in elk geval deels, aan hem was verknocht. V stelt zich echter op het standpunt dat deze aanspraak, door de voldoening van de verschuldigde geldsom door de verzekeraar aan M, teniet is gegaan. Het geldbedrag is gestort op een bankrekening, en van een dergelijk ontvangen geldbedrag kan volgens V niet meer worden gesteld dat dit naar zijn aard zodanig verknocht is dat het niet in de huwelijksgemeenschap valt.

REP 2014/321 - Sign. - Nieuwe Tremanormen (2014-2) verschenen

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Op 1 juli 2014 is de nieuwe versie (2014-2) van het Rapport Alimentatienormen van de expertgroep verschenen. In het rapport zijn ook de gevolgen van de Wet Hervorming Kindregelingen zichtbaar. Zo staat op p. 46 (onder het kopje ‘Voordeel in verband met uitgaven voor levensonderhoud van kinderen’): ‘Indien vaststaat dat het fiscaal voordeel kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 komt te vervallen, wordt aanbevolen om met deze wijziging rekening te houden en in de overwegingen van de beschikkingen de kinderbijdragen zowel inclusief als exclusief fiscaal voordeel op te nemen.’

REP 2014/323 - Sign. - Verbreking van samenleving (Gerechtshof Amsterdam 4 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1369)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in 1997 gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding wordt ontbonden. Partijen hebben samen twee (thans nog minderjarige) kinderen gekregen, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De rechtbank heeft onder meer bepaald dat M maandelijks € 1.044 partneralimentatie aan V moet voldoen. V gaat in hoger beroep. Volgens M moet ten aanzien van de welstand van partijen aansluiting worden gezocht bij het jaar 2007, toen partijen nog samenwoonden. In 2008 waren partijen nog wel gehuwd, maar voerden zij al geen gemeenschappelijke huishouding meer. Volgens M kan dat jaar om die reden niet maatgevend zijn. Volgens hem was het in 2008 al duidelijk dat partijen zouden gaan scheiden. V volgt deze stelling niet. Pas eind 2009 hebben partijen beslist om te scheiden. Dat zij vanaf 2008 in een andere vorm hebben samengeleefd, paste binnen de samenlevingsconstructie die partijen hadden gekozen, aldus V.

REP 2014/324 - Sign. - Beroep op artikel 1:160 BW slaagt niet (Rechtbank Rotterdam 20 juni 2014, C/10/442331 / FA RK 14-190, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Het huwelijk tussen M en V is in 2006 door echtscheiding ontbonden. Door de rechtbank is bepaald dat M aan V partneralimentatie dient te voldoen. V heeft sinds 2011 een affectieve relatie met X. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat zijn alimentatieplicht op grond van artikel 1:160 BW is geëindigd, omdat V met X samenwoont als waren zij gehuwd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft M een rechercherapport overlegd. V erkent dat zij een affectieve relatie met X heeft en dat deze relatie duurzaam van aard is, maar bestrijdt dat zij en X samenwonen in de zin van voormeld artikel.

REP 2014/326 - Sign. - Kort en kinderloos huwelijk: geen partneralimentatie (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1240)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in 2011 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. Partijen hebben geen kinderen. De rechtbank heeft bepaald (1) dat M, met ingang van dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (5 september 2013), aan V maandelijks € 250 aan partner­alimentatie dient te betalen en (2) dat deze bijdrage met ingang van 28 november 2013 nihil bedraagt.

REP 2014/327 - Sign. - Wettelijke onderhoudsverplichting jegens (stief)kinderen heeft voorrang op morele onderhoudsverplichting (Hoge Raad 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1066)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. M heeft beide kinderen erkend. V is belast met het ouderlijk gezag over hen. Hun gewone verblijfplaats is bij V. De rechtbank heeft bepaald dat M aan V € 200 per kind per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

REP 2014/329 - Sign. - Recherchebureau handelt onzorgvuldig in alimentatiekwestie (Rechtbank Oost-Brabant 22 mei 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2701)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in een alimentatieprocedure verwikkeld. M schakelt recherchebureau S in om te onderzoeken of V werkzaamheden verricht in de escortbranche. In opdracht van S neemt X contact op met V, neemt een seksuele dienst bij haar af en rapporteer daarover aan S. M brengt het rapport van S, met daarin de verklaring van X, in de alimentatieprocedure in. V stelt dat S onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door seksuele diensten af te (laten) nemen en daarvan een gedetailleerde beschrijving op te nemen in het rapport. S maakt daarmee inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer, aldus V.

REP 2014/332 - Sign. - Naast salaris speelt ook vennootschapswinst een rol bij draagkrachtberekening (Hoge Raad 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1335)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in 2000 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2012 door echtscheiding is ontbonden. M is in loondienst van Holding A, van welke vennootschap hij directeur-grootaandeelhouder is. Zijn inkomen bedroeg volgens de jaaropgave over 2011 € 56.520. A bezit 49,56% van de aandelen in vennootschap AAT, waarvan zij ook bestuurder is. Daarnaast heeft A een 50%-deelneming in vennootschap AAE. A heeft over 2010 een nettowinst behaald van € 156.335. Het grootste deel van dat bedrag betreft het resultaat van de deelnemingen in AAT en AAE. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie bepaald op € 8.969 per maand, zulks op grond van de overweging dat M volledig kan beschikken over het nettoresultaat van A. In hoger beroep vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en bepaalt de door M te betalen partneralimentatie op € 643 per maand. In cassatie klaagt V dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op haar stelling dat bij het bepalen van de draagkracht van M niet alleen zijn salaris als dga van A in aanmerking moet worden genomen, maar ook de mogelijk als dividend door A aan M uit te keren winst.

REP 2014/333 - Sign. - Rechtbank wijzigt ouderschapsplan met betrekking tot de kinderalimentatie (Rechtbank Noord-Holland 14 mei 2014, C/15/206657 / FA RK 13-3171, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V hebben tot november 2011 een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit in 2009 dochter D is geboren. M heeft D erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over D, die haar hoofdverblijfplaats bij V heeft. Na beëindiging van hun relatie hebben partijen de volgende afspraak – voor zover hier van belang – vastgelegd in een op 19 september 2012 door hen ondertekend ouderschapsplan: ‘De ouders zullen – gelet op de gedeelde zorg over [D] – evenredig bijdragen in de kosten van opvoeding en verzorging van [D]. De ouders wensen geen vast maandbedrag voor kinderalimentatie vastte leggen. [M] zal bijdragen in de kosten van school, sporten (muziekles) en cursussen van [D]. Hieronder valt ook de sportkleding die zij nodig heeft om haar sporten uit te oefenen.’

REP 2014/334 - Sign. - Biedt uitgavenpatroon in peiljaar een representatief beeld? (Hoge Raad 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1336)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V zijn in 1984 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee – inmiddels meerderjarige – kinderen zijn geboren. In 2009 gaan partijen feitelijk uiteen. In 2013 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank bepaalt dat M een bedrag van € 24.100 (bruto) per maand aan partneralimentatie aan V dient te voldoen. Daarbij neemt de rechtbank het laatste volledige jaar vóór het feitelijk uiteengaan van partijen (2008) als peiljaar voor het bepalen van de behoefte van V. In hoger beroep bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank. Ook het hof bepaalt de behoefte van V aan de hand van het netto besteedbare gezinsinkomen in het jaar 2008. In cassatie betoogt M dat het uitgavenpatroon van partijen in 2008 geen representatief beeld verschaft, onder meer omdat in dat jaar de echtelijke woning is verbouwd en voor een deel opnieuw is ingericht, en omdat relatief veel geld is uitgegeven voor vakanties. Uit de overwegingen van het hof blijkt niet op welke wijze het dit betoog in zijn oordeelsvorming heeft betrokken.

REP 2014/336 - Sign. - Ombudsmannen onderzoeken rol politie bij nakoming omgangsregelingen (Nationale Ombudsman)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
De Nationale Ombudsman en de Kinderombudsman starten in september 2014 een onderzoek naar de rol van de politie bij het nakomen van omgangsregelingen bij vechtscheidingen. De Nationale Ombudsman ontvangt geregeld signalen over de vragen waar de politie mee worstelt als het gaat om de rol die zij heeft als een omgangsregeling niet wordt nagekomen. In dit onderzoek staat de vraag centraal wat mensen in een dergelijke situatie redelijkerwijs van de politie mogen verwachten. Daarbij staat het belang van het kind steeds voorop.

REP 2014/338 - Sign. - ‘Het systeem moet op de schop’ (T. Scheltema, Advocatenblad 2014/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Kinderombudsman Marc Dullaert neemt geen blad voor de mond. Ouders die hun kinderen blootstellen aan een vechtscheiding plegen ‘geestelijke kindermishandeling’ en om dat te voorkomen, moet de jeugdzorgketen op de schop. Hulpverlening moet preventief gaan werken, de advocatuur moet erbij aansluiten, mediation moet worden verplicht en de rechter moet de regie nemen.

REP 2014/340 - Sign. - Borstvoeding en de invloed daarvan op de zorgregeling met de vader (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1372)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2011 dochter D geboren. M heeft D erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over haar uit. D heeft het hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft een zorgregeling tussen M en D vastgesteld. V gaat in hoger beroep. Zij geeft nog altijd borstvoeding aan D en vindt het onbegrijpelijk dat de rechtbank daar geen rekening mee heeft gehouden. V wil niet dat D bij M overnacht zolang zij nog borstvoeding krijgt.

REP 2014/341 - Sign. - Schoolboeken voor minderjarige behoren tot de kosten van verzorging en opvoeding (Rechtbank Midden-Nederland sector kanton, 14 mei 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1830)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
In september 2011 bestelt de dan 16-jarige Z schoolboeken bij boekhandel B voor een bedrag van € 400. Z laat de rekening onbetaald en verwijst naar zijn ouders, die verantwoordelijk zijn voor zijn studie. De ouders van Z zijn, vanwege hun schulden, niet in staat de nota van B te voldoen. B vordert in rechte betaling door Z.

REP 2014/342 - Sign. - Internationale kinderontvoering; teruggeleiding minderjarige naar VS gelast (Gerechtshof Den Haag 4 september 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3563)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M (van Amerikaanse nationaliteit) en V (van Nederlandse nationaliteit) zijn in 2001 in de Verenigde Staten met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2004 dochter D (van zowel Amerikaanse als Nederlandse nationaliteit) is geboren. In 2006 zijn M en V gescheiden gaan leven, in 2009 is door de Amerikaanse rechtbank de echtscheiding tussen hen uitgesproken. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat D haar hoofdverblijfplaats bij V heeft en dat partijen gezamenlijk het gezag over haar uitoefenen. Op 5 september 2012 is V met D naar Nederland vertrokken. M heeft ingestemd met een tijdelijk verblijf van V met D in Nederland. Op 3 januari 2013 heeft hij V verzocht met D terug te keren naar de VS, aan welk verzoek V geen gehoor geeft. Op 25 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag de teruggeleiding van D naar de VS gelast. V gaat in hoger beroep. Vaststaat dat sprake is van een ongeoorloofde – in strijd met het gezagsrecht van M – vasthouding van D door V in Nederland in de zin van artikel 3 HKOV.

REP 2014/343 - Sign. - Internationale kinderontvoering vanuit Polen (Rechtbank Den Haag 23 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7120)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
De vader verzoekt teruggeleiding van de minderjarige naar Polen. In geschil is of de moeder met toestemming van de vader op of rond 28 december 2013 naar Nederland is vertrokken. De moeder heeft in dit verband het standpunt ingenomen dat de vader met de ondertekening van de aanvraag voor een paspoort voor de minderjarige heeft ingestemd met een verblijf in Nederland, welk standpunt door de vader uitdrukkelijk is betwist.

REP 2014/344 - Sign. - Voldoende (bijkomende) omstandigheden om een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en de minderjarige aan te nemen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3626)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2009 zoon Z geboren. M heeft Z niet erkend. Z verblijft bij V, die het ouderlijk gezag over hem uitoefent. Tussen partijen is niet in geschil dat M de biologische vader van Z is. M verzoekt een omgangsregeling tussen hem en Z vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat van een nauwe persoonlijke betrekking tussen M en Z (als bedoeld in artikel 1:377a BW en artikel 8 EVRM) geen sprake is, en wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

REP 2014/346 - Sign. - Eerste Kamer akkoord met wetsvoorstel Hervorming kindregelingen

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Op 24 juni 2014 stemde de Eerste Kamer in met het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen (33 716). Een van de veranderingen die deze wetswijziging tot gevolg heeft, is de afschaffing van de alimentatieaftrekpost. Momenteel mogen ouders die kinderalimentatie betalen en voldoen aan bepaalde voorwaarden per kwartaal een vast bedrag aftrekken. Vanaf 2015 verandert dit.

REP 2014/347 - Sign. - Wetsvoorstel partnertoeslag AOW ingetrokken

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) heeft het wetsvoorstel Algemene Ouderdomswet van gezamenlijk inkomen gehuwde pensioengerechtigde en diens echtgenoot (33.687) op 30 juni 2014 ingetrokken. Voor het voorstel bleek in de Eerste Kamer geen meerderheid te bestaan. Het voorstel werd op 1 oktober 2013 door de Tweede Kamer aangenomen.

REP 2014/349 - Sign. - Europese ontwikkelingen op het gebied van de schenk- en erfbelasting (F. Sonneveldt, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2014/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Op het gebied van de erf- en schenkbelasting heeft zich een aantal interessante ontwikkelingen voorgedaan voor grensoverschrijdende nalatenschappen in Europees verband. Zo heeft de Europese Commissie aanbevelingen gedaan om dubbele erf- en schenkbelasting binnen de EU beter te voorkomen. Ook schetst de Commissie de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU op dit gebied. In 2015 treedt de Europese Erfrecht Verordening in werking. In deze bijdrage wordt ingegaan op deze ontwikkelingen.

REP 2014/350 - Sign. - WOZ-waarde voor woningen in de Successiewet niet in strijd met Eerste Protocol bij EVRM (T.C. Hoogwout, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2014/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2014 (ECLI:HR:NL:2014:339) is het verplicht gebruiken van de WOZ-waarde niet in strijd met artikel 1 Eerste Protocol EVRM, aangezien de erfgenamen de mogelijkheid hebben om rechtsmiddelen aan te wenden tegen een te hoge WOZ-waarde.

REP 2014/354 - Sign. - Splitsing van lijfrentepolis omdat toedeling zou leiden tot fiscale gevolgen (Rechtbank Limburg 21 mei 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:4563)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Naar aanleiding van hun echtscheiding twisten M en V onder meer over een lijfrentepolis van M die behoort tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. M wil dat de polis aan hem wordt toegedeeld, maar V wenst dat de polis wordt gesplitst, zodat beide partijen een eigen polis met een gelijke waarde krijgen. V stelt dat als de polis aan M zou worden toegedeeld, de uitkering wegens overbedeling bij V is belast met inkomstenbelasting op grond van artikel 3.102 lid 3 Wet IB 2001 (zie HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0565), terwijl dat bij splitsing van de polis niet het geval is.

REP 2014/355 - Sign. - KNB: rechtbanken moeten afschriften huwelijkse voorwaarden afgeven (KNB)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) is het niet eens met de aanbeveling van het Landelijk Overleg Voorzitters Familie- en Jeugdrecht (LOVF) dat rechtbanken geen afschriften van huwelijkse voorwaarden meer mogen verstrekken. Door deze aanbeveling is het Huwelijksgoederenregister feitelijk niet meer openbaar. Dit is in strijd met de wet en een belemmering voor het rechtsverkeer in Nederland, vindt de beroepsorganisatie.

REP 2014/356 - Sign. - Mediators wachten op boost (L. van Almelo, Mr. 2014/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Iets meer dan 50.000 mediations per jaar en een omzet van € 55 miljoen op 2.500 geregistreerde mediators; de markt voor mediation is nog niet imposant. Kamerlid Ard van der Steur ziet evenwel een ‘enorme groeipotentie’ en diende daarom drie wetsvoorstellen in om het beroep te professionaliseren en mediation te faciliteren. Dat de spoeling voor vrij gevestigde mediators daardoor dikker wordt, staat volgens de auteur echter lang niet vast.

REP 2014/358 - Sign. - Te ver doorgeschoten proceseconomie: geen verweer voeren op basis van één enkele salarisstrook (Raad van Discipline Amsterdam 2 juni 2014, ECLI:NL:TADRAMS:2014:137)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Advocaat A staat M bij in diens echtscheiding van V. V dient op 14 januari 2010 een verzoek in tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake partneralimentatie. V vraagt een partneralimentatie van € 1.164 netto (€ 2.000 bruto), naast een kinderalimentatie van € 420 per maand. A voert hierop met M een gesprek over de wenselijkheid van het voeren van verweer. A maakt een globale berekening van de alimentatieplicht aan de hand van een salarisstrook en stelt dat een partneralimentatie van € 1.900 bruto op zijn plaats is. Hij adviseert M daarom geen verweer te voeren tegen het verzoekschrift, omdat dit – vanwege de te verwachten uitkomst en de hoge kosten – geen zin zal hebben. M volgt dit advies op, waarop de rechtbank het alimentatieverzoek van V inwilligt. In de bodemprocedure stelt de rechtbank dat M een partneralimentatie van € 1.403 bruto per maand dient te betalen aan V. Kinderalimentatie wordt niet toegewezen. A heeft volgens M tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, omdat hij hem ten onrechte heeft geadviseerd geen verweer te voeren tegen de gevraagde voorlopige voorziening door V en geen wijziging heeft gevraagd van de getroffen voorlopige voorzieningen.

REP 2014/359 - Sign. - Moet ook bij huwelijksgemeenschap beslag op onverdeeld aandeel worden gelegd? (Voorzieningenrechter Rechtbank Midden-Nederland 4 april 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1318)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
X heeft een geldvordering op M die in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met V. Ter voldoening van de vordering heeft X onder meer executoriaal beslag gelegd op onroerende zaken die behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap van M en V. In kort geding vordert M opheffing van het beslag, nu het beslag op de gehele onroerende zaken is gelegd en niet op de onverdeelde aandelen van M.

REP 2014/360 - Sign. - Interregionale alimentatiezaak: Nederlandse rechter niet bevoegd (Hoge Raad 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 1997 zoon Z geboren. Partijen woonden destijds op Curaçao. M heeft Z erkend. M woont inmiddels in Nederland. Z verblijft bij V op Curaçao. M, V en Z hebben de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank van Curaçao heeft bepaald dat M maandelijks Nafl. 200 aan kinderalimentatie dient te betalen.

REP 2014/361 - Sign. - Rechtsmacht voor Nederlandse rechter door uitleg ‘gewone verblijfplaats van het kind’ (Gerechtshof Amsterdam 26 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4206)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2006 zoon Z geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over Z uit. Sinds maart 2012 verblijft Z bij zijn grootouders in Groot-Brittannië. Z is onder toezicht gesteld en uit huis (lees: bij zijn grootouders) geplaatst. Beide machtigingen zijn verlengd tot 7 maart 2013. BJZ heeft op 9 oktober 2012 een schriftelijke aanwijzing (als bedoeld in artikel 1:263a jo 1:258 BW) aan V gegeven. Op 26 februari 2013 heeft de kinderrechter, op verzoek van V, een omgangsregeling tussen V en Z vastgesteld. M verzoekt in hoger beroep V niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, omdat (1) de kinderrechter zich onterecht bevoegd heeft verklaard en (2) omdat de kinderrechter ten onrechte artikel 1:259 BW van toepassing heeft verklaard en (3) V niet heeft aangegeven waarom zij, ondanks een termijnoverschrijding van twee weken, ontvankelijk zou zijn.

REP 2014/363 - Sign. - Teeven gaat positie minderjarigen in het erfrecht onderzoeken (KNB)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Staatssecretaris Fred Teeven (Veiligheid en Justitie) heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) gevraag onderzoek te doen naar de positie van minderjarigen in het erfrecht. Dit onderzoek moet in 2015 plaatsvinden, zo antwoordde de staatsecretaris op vragen van SP-Kamerlid Michiel van Nispen. Van Nispen wilde weten of Teeven bereid is om met voorstellen te komen om de positie van de minderjarige in het erfrecht te versterken. Teeven stelt voor om de resultaten van het WODC-onderzoek af te wachten. Daarna kan worden gekeken of een wetswijziging gewenst is.

REP 2014/364 - Sign. - Nieuw IPR-Erfrecht: de Erfrechtverordening (WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2014/7024)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Dit themanummer bevat de volgende bijdragen: Het notariaat en de Erfrechtverordening: het aftellen is begonnen (P. Vlas), Procederen over internationale nalatenschappen (F. Ibili), Art. 21 Erfrechtverordening: de objectieve verwijzingsregel nader belicht (E.N. Frohn), De Europese erfrechtelijke rechtskeuze: een (enkel) stapje terug, maar een reuzenstap vooruit (F.W.J.M. Schols), Internationale boedelafwikkeling volgens de regels van de Erfrechtverordening (J.G. Knot), De Europese erfrechtverklaring (J.H.M. van Erp), In hoeverre lost de Erfrechtverordening praktische problemen voor het notariaat bij internationale nalatenschappen op? (T.J. Mellema-Kranenburg en C. van der Plas)

REP 2014/366 - Sign. - De executeur en de vereffenaar dienen quasi-legaten te verminderen (P.J.F.M. Le Cat, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
De taken van de executeur en vereffenaar blijken opnieuw omvangrijker dan tot dusverre werd aangenomen. Het in dit artikel besproken arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2013 betreft de vermindering van legaten teneinde andere schulden uit de nalatenschap te kunnen voldoen (artikel 4:120 BW); de Hoge Raad rekent deze vermindering tot de taak van de executeur en tot die van de vereffenaar.

REP 2014/367 - Sign. - De rechtskeuze in testamenten gemaakt na 17 augustus 2015 volgens de EU Erfrechtverordening – enkele tekstvoorbeelden (S.H. Heijning, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Op 17 augustus 2015 treedt de Europese Erfrechtverordening in werking. De verordening kent een beperktere rechtskeuze dan de thans bestaande mogelijkheden in het Nederlandse IPR. In dit artikel werkt de auteur de rechtskeuze die gedaan kan worden in uiterste wilsbeschikkingen die worden opgesteld na 17 augustus 2015 verder uit en geeft hij een aantal voorbeelden van de rechtskeuze voor Nederlanders en voor buitenlanders die in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben. Die laatste groep kan namelijk niet echt kiezen voor Nederlands recht volgens de verordening, maar wat kan er dan wel?

REP 2014/369 - Sign. - Verblijvingsbeding kan ook mondeling worden afgesproken (Gerechtshof Den Bosch 3 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1630)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M en V hebben ongehuwd samengewoond in een woning die gezamenlijk eigendom is. V is overleden zonder testament. Haar dochter D is enig erfgename. Tussen M en D ontstaat een geschil over de woning. Volgens M heeft hij recht op levering van het aandeel van V, omdat zij mondeling hebben afgesproken dat het aandeel in de woning van de eerstoverledene van hen zonder vergoeding zou verblijven aan de langstlevende. De rechtbank oordeelt dat de door M gestelde afspraak niet in de vereiste wettelijke vorm is opgemaakt.

REP 2014/370 - Sign. - Onwaardige echtgenoot kan profiteren van ‘zachte’ uitsluitingsclausule (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3535)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Tot haar overlijden was V in gemeenschap van goederen gehuwd met M. Thans is voor het hof onder meer in geschil of M waardig is om van V te erven. Weliswaar is M onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 4:3 lid 1 sub b BW (in casu mishandeling en een poging tot brandstichting in de echtelijke woning), maar mogelijk heeft V de misdragingen van M vergeven in de zin van artikel 4:3 lid 3 BW. Voor het geval deze vergiffenis niet kan worden bewezen, overweegt het hof als volgt. V heeft tijdens haar leven de nalatenschap en een papieren schenking van haar moeder ontvangen, zulks onder de navolgende uitsluitingsclausule: ‘de waarde van het verkregene [wordt] wel in de verdeling of verrekening betrokken ingeval het huwelijk (…) van een afstammeling/verkrijger eindigt door zijn overlijden, mits de verkrijger ten tijde van overlijden in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen was gehuwd (…) en ten tijde van het overlijden van de verkrijger, tussen hem/haar en zijn/haar echtgeno(o)t(e) geen procedure tot echtscheiding (…) aanhangig is (…).’

REP 2014/371 - Sign. - Notaris had bij boedelafwikkeling rekening moeten houden met vaderschapsactie (Gerechtshof Amsterdam 13 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1822)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M, de biologische vader van X, is in 2005 overleden. In 2009 heeft X (ex artikel 1:207 BW) een verzoek ingediend bij de rechtbank tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dit verzoek is in 2011 gehonoreerd. Omdat M geen testament had opgesteld, is X zijn enige erfgenaam. Thans heeft X een tuchtrechtelijke klacht tegen notaris N ingediend. X verwijt N (1) dat hij in opdracht van de (half)broers en zusters van M de nalatenschap heeft afgewikkeld, (2) dat hij de gelden van de boedel aan hen heeft uitgekeerd en (3) dat hij zijn factuur met toestemming van de (half)broers en zusters heeft verhaald op de nalatenschap terwijl X hiervoor nimmer opdracht heeft gegeven.

REP 2014/372 - Sign. - Heropening vereffening nalatenschap omdat levensverzekering niet eerder daarin was betrokken (Rechtbank Midden-Nederland 30 april 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:1662)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Notaris N is als boedelnotaris betrokken geweest bij een nalatenschap die door X c.s. beneficiair is aanvaard. Op verzoek van N is vorig jaar de opheffing van de vereffening bevolen. Thans verzoekt N de rechtbank hem, op grond van artikel 4:209 lid 5 BW, tot vereffenaar te benoemen, omdat na opheffing van de vereffening twee levensverzekeringen tot uitkering zijn gekomen, die niet betrokken waren bij de vereffening van de nalatenschap. N wil dit nu alsnog realiseren.

REP 2014/373 - Sign. - Volgens hof was termijn in testament voor het vorderen van zekerheid verstreken (Gerechtshof Den Haag 29 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1868)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Uit het huwelijk tussen M en V is dochter D geboren. M overlijdt met achterlating van een ouderlijke boedelverdeling-testament, op grond waarvan D een niet-opeisbare geldvordering op V heeft verkregen. Op vordering van D is V door de rechtbank veroordeeld om voor de geldvordering van D een hypotheekrecht te vestigen op haar woning. In hoger beroep betoogt V dat in het testament is bepaald dat de erfgenamen verplicht zijn om binnen één jaar na het overlijden een notariële akte te doen verlijden waarbij de waarde van ieders erfdeel wordt vastgesteld. Bij die akte zou V dan verplicht kunnen worden om zekerheid te stellen voor de onderbedelingsvordering van D. Het niet volgen van de in het testament voorgeschreven procedure staat er aan in de weg dat D thans nog zekerheid kan vorderen, aldus V.

REP 2014/374 - Sign. - HvJ EU: bij overlijden van werknemer moeten niet-opgenomen vakantiedagen worden vergoed (Hof van Justitie van de Europese Unie 12 juni 2014, nr. C-118/13)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Er bestaan verschillende uitspraken over de vraag of de erfgenamen van een overleden werknemer recht hebben op uitbetaling van vakantiedagen die de erflater niet had opgenomen. Thans heeft het Hof van Justitie EU, naar aanleiding van prejudiciële vragen die een Duitse rechter had gesteld, geoordeeld dat artikel 7 van de Europese richtlijn 2003/88/EG in de weg staat aan nationale wetten of gebruiken waardoor het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon vervalt zonder dat een recht ontstaat op een financiële vergoeding voor niet-opgenomen vakantiedagen in geval van beëindiging van de arbeidsverhouding door het overlijden van de werknemer. Het recht op die vergoeding mag ook niet afhankelijk worden gesteld van een voorafgaand verzoek van de betrokkene.

REP 2014/375 - Sign. - Verblijvingsbeding zag niet op mondelinge schulden (Rechtbank Den Haag 23 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6909)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
Samenwoners M en V kopen in 2004, ieder voor de onverdeelde helft, een appartement. In de leveringsakte zijn zij met betrekking tot de woning een verblijvingsbeding overeengekomen ‘onder de verplichting voor de langstlevende van partijen om voor zijn rekening te nemen en als schuld te voldoen de bij onderhandse of notariële akte aangegane geldleningen ter financiering van gemeld registergoed’. M overlijdt, met achterlating van zijn kinderen als enige erfgenamen. Voor de rechtbank is in geschil of de kinderen, op grond van het verblijvingsbeding, een vordering op V hebben. De moeder van M stelt dat zij in 2004 de koopprijs voor de woning heeft gestort op de derdengeldenrekening van de notaris en dat hiermee een geldleningsovereenkomst tussen haar en M is ontstaan. Deze overeenkomst is echter nimmer schriftelijk vastgelegd.

REP 2014/376 - Sign. - Ondanks dat geen sprake was van huwelijk, was vriendin testamentair erfgenaam (Rechtbank Rotterdam 14 mei 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:4646)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014
M is overleden. In zijn testament, dat in 1986 is opgesteld, staat: ‘Indien ik ten tijde van mijn overlijden nog niet gehuwd ben, benoem ik tot mijn enige en algehele erfgenaam: mijn aanstaande echtgenote [V], met wie ik samenwoon.’ M en V zijn nimmer met elkaar in het huwelijk getreden. X (de zus van M) betoogt voor de rechtbank dat V daarom geen erfgenaam is van M.

REP 2014/380 - Art. - Vermogensverschuivingen na scheiding van ongehuwde samenlevers: contractuele grondslagen (deel 1)

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014 geschreven door Schrama, prof. mr. W.M.
In deze bijdrage wordt ingegaan op de verbintenisrechtelijke afwikkeling van een relatie tussen ongehuwde samenlevende partners. Aan de hand van recente rechtspraak wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden om een vermogensverschuiving na scheiding terug te schuiven. Het schriftelijk en stilzwijgend contract spelen daarbij een belangrijke rol.

REP 2014/381 - Art. - Problemen bij verevening pensioenrechten van dga

Aflevering 5, gepubliceerd op 29-08-2014 geschreven door Luijken CPL, Mr. C.A.H.
De wettelijke regeling inzake de verdeling van pensioenrechten bij echtscheiding is ook van toepassing op de pensioenrechten die door een onderneming van de dga zelf worden uitgevoerd. Deze zogenaamde opbouw in eigen beheer heeft tot gevolg dat het risico van waardeontwikkeling van de pensioenverplichtingen veelal voor rekening komt van de onderneming. Door de lage stand van de marktrente levert dit bij een echtscheiding tegenwoordig veel problemen op. In dit artikel wordt ingegaan op de consequenties daarvan op de mogelijkheden tot externe onderbrenging, de waarde van de onderneming en de draagkracht van de alimentatieplichtige dga.