Aflevering 7

Gepubliceerd op 28 november 2014

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2014/446 - Sign. - Kabinet maakt scheiden zonder rechter mogelijk (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Echtparen die het onderling eens zijn en geen minderjarige kinderen hebben, kunnen straks via de ambtenaar van de burgerlijke stand scheiden. Deze procedure is eenvoudig, goedkoop en overzichtelijk. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) waarmee de ministerraad op 5 september heeft ingestemd. De maatregel vloeit voort uit het regeerakkoord. Bij de huidige echtscheidingsprocedure is tussenkomst van de rechter verplicht, evenals de bijstand van een advocaat. Dat is bij de nieuwe regeling niet meer het geval. Uiteraard staat het echtgenoten vrij om voor de scheiding via de ambtenaar van de burgerlijke stand juridisch advies in te winnen bij een advocaat, notaris of mediator. Ook blijft de gang naar de rechter mogelijk, maar verplicht is het niet. Alleen blijft de echtscheidingsprocedure voor echtgenoten met minderjarige kinderen ongewijzigd. Zij zijn verplicht om een ouderschapsplan te maken dat door de rechter wordt getoetst. Echtparen die willen scheiden, zullen daarvoor straks een verzoek kunnen indienen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. De echtscheiding kan niet eerder dan veertien dagen nadat het verzoek is ingediend, worden uitgesproken. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet namelijk eerst nagaan of de echtgenoten voldoen aan de voorwaarden, daarna kunnen zij een afspraak maken om in persoon naar het gemeentehuis te komen. Dit is nodig om de identiteit van de echtgenoten vast te stellen en te vernemen dat zij allebei willen scheiden. De ambtenaar kan dan de echtscheiding uitspreken en een akte opmaken die wordt ingeschreven in een register.

REP 2014/447 - Sign. - Social media-clausule tegen moddergooien na scheiding (Netwerk Notarissen)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Omdat na een scheiding de ruzie tussen de ex-partners vaak online wordt voortgezet, bieden Netwerk Notarissen vanaf 25 september jl. hun klanten bij het maken van een samenlevingscontract of huwelijkse voorwaarden een zogeheten ‘sociale media-clausule’ aan. Hiermee kan online-moddergooien en, bijvoorbeeld, het publiceren van een naaktselfie van de ex worden voorkomen. Overtreedt een ex de gemaakte afspraken, dan moet hij/zij de ander een flinke boete betalen. Desgewenst is de sociale media-clausule eenvoudig toe te voegen aan reeds bestaande huwelijkse voorwaarden of samenlevingscontracten.

REP 2014/449 - Sign. - Modernisering huwelijksstelsel goed voor vrouwen? (Notariaat Magazine 2014/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
D66, PvdA en VVD hebben bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel (33987) ingediend om het huwelijk te moderniseren. Een van de redenen voor het voorstel is de positie van de vrouw te verbeteren; vrouwen moeten in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, terwijl de huidige wetgeving volgens de initiatiefnemers te zeer gestoeld is op een traditionele rolverdeling binnen het gezin. Maar verbetert de positie van de vrouw door dit wetsvoorstel wel? Twee instituten gericht op vrouwen geven hun visie.

REP 2014/450 - Sign. - Wijziging huwelijkse voorwaarden is paulianeus (Rechtbank Gelderland 13 augustus 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5276)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in 2008 gehuwd in gemeenschap van inboedel. Zowel in 2010 als in 2012 zijn er notariële akten verleden waardoor het huwelijksgoederenregime is gewijzigd in een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en waarbij alle inboedelzaken eigendom zijn van V. Een schuldeiser van M heeft echter de akten uit 2010 en 2012 vernietigd met een beroep op artikel 3:45 BW (actio pauliana) en executoriaal beslag gelegd op een aantal inboedelzaken. V vordert in kort geding opheffing van het beslag, aangezien zij (en niet M) eigenaar is van deze goederen.

REP 2014/451 - Sign. - Schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring (Gerechtshof Amsterdam 8 juli 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3715)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in 2000 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is in 2012 door echtscheiding ontbonden. M is zelfstandig ondernemer. Hij heeft pensioen in eigen beheer opgebouwd in zijn BV, waarvan hij directeur/grootaandeelhouder is. Op 26 maart 2014 heeft de rechtbank, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat M binnen drie maanden een bedrag van (afgerond) € 870.000 dient af te storten onder een door V aan te wijzen pensioenverzekeraar, teneinde haar pensioenaanspraken te garanderen. Twee dagen na voormelde beschikking verzoekt V het bedrag af te storten in een door haar opgerichte stamrecht-BV, in plaats van onder een pensioenverzekeraar, om daarvan een huis te kopen. M verzoekt de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Noch hijzelf, noch zijn BV beschikken op dit moment over de liquide middelen om tot afstorting over te gaan. Er is derhalve sprake van een noodtoestand, aldus M, die daarnaast aanvoert dat hij een groot belang bij schorsing heeft, terwijl V geen spoedeisend belang heeft om op korte termijn afstorting te verlangen.

REP 2014/452 - Sign. - Uitleg echtscheidingsconvenant (Rechtbank Midden-Nederland 27 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3690)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in 1974 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In 2008 is hun huwelijk beëindigd door middel van een flitsscheiding. In 2006 hebben partijen de echtelijke woning in gezamenlijk eigendom verkregen. Op de woning rust een hypotheek, waarvoor beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. M en V zijn op 1 september 2008 feitelijk uiteengegaan. Sindsdien bewoont V de woning en betaalt zij de woonlasten, waaronder de hypotheekrente. In het op 29 december 2008 door partijen getekende echtscheidingsconvenant staat: “De vrouw zal de echtelijke woning [adres] blijven bewonen. Alle lasten en lusten van de woning komen vanaf 1 september 2008 ten gunste respectievelijk ten laste van de vrouw. Onder de lasten is in ieder geval begrepen de verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening ten name van [Rabobank]. De woning zal door partijen worden verkocht. De hele overwaarde komt de vrouw toe, onder meer omdat de vrouw uit eigen vermogen, bijvoorbeeld uit erfenissen, in de woning heeft geïnvesteerd. Ook de verzekeringspolis gekoppeld aan de hypotheek komt zonder verrekening aan de vrouw toe.” De woning is nog altijd niet verkocht.

REP 2014/454 - Sign. - Over een echtscheiding, een Russische nalatenschap en een stamrecht-BV (Gerechtshof Den Haag 28 mei 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2747)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In het kader van hun echtscheiding twisten zij over de vraag of de erfenis die V tijdens het huwelijk van haar Russische vader heeft ontvangen in de gemeenschap van goederen is gevallen, en of de waarde van de aanspraken van M jegens zijn stamrecht-BV tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort.

REP 2014/455 - Sign. - Overwaarde woning is naar rato van inbreng verdampt (Rechtbank Amsterdam 16 juli 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:5016)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. In het kader van hun echtscheiding twisten zij over de vraag hoe de overwaarde van € 285.000 in de echtelijke woning tussen hen moet worden verdeeld. M en V hebben de woning in 2010 gezamenlijk in eigendom verkregen. De koopprijs en de verbouwingen zijn gefinancierd met een gezamenlijke hypotheeklening, plus de overwaarde (€ 700.000) uit een eerdere woning die alleen van V was. M had in die woning € 100.000 geïnvesteerd.

REP 2014/456 - Sign. - ‘Onbezonnen’ creditcardschuld zet huwelijkse voorwaarden niet opzij (Gerechtshof Den Haag 23 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2535)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee – thans nog minderjarige – kinderen zijn geboren. In 2008 verhuist M vanwege zijn werk naar Dubai. De bedoeling is dat de rest van het gezin zich op een later moment bij hem voegt, hetgeen echter niet gebeurt. In 2012 wordt het huwelijk, op verzoek van V, door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten in dat kader over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. V betoogt dat de rechtbank ten onrechte bij de verrekening van de huwelijkse voorwaarden de door M opgevoerde creditcardschuld (€ 22.670,76) voor de helft mede ten laste van haar heeft gelegd. Deze schuld betreft het ‘op de pof’ leven door M in Dubai en is een weergave van de ruime voet waarop hij leeft. Volgens V komt op deze wijze de toegestane roodstand op de creditcard mede ten laste van haar en draagt zij daarmee direct bij aan de onbezonnen en dure leefstijl van M. M stelt zich op het standpunt dat – conform de huwelijkse voorwaarden – bij echtscheiding dient te worden afgerekend als waren partijen in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit niets volgt een extra voorwaarde van onbezonnen uitgaven, waarbij M overigens uitdrukkelijk betwist dat hij onbezonnen uitgaven heeft gedaan.

REP 2014/458 - Sign. - Vernietiging verdeling wegens dwaling (Rechtbank Noord-Holland 14 mei 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:4516)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in 1999 op huwelijkse voorwaarden met elkaar getrouwd. Tijdens het huwelijk hebben zij gezamenlijk de voormalig echtelijke woning verworven. De woning is geheel gefinancierd met een hypotheek op naam van beide partijen. Het huwelijk tussen partijen is in 2011 door echtscheiding ontbonden. Partijen hebben in februari 2011 een echtscheidingsconvenant gesloten, waarin de woning en de daaraan gekoppelde hypotheek aan M zijn toegescheiden. In het convenant staat de navolgende tekst: ‘De vrouw verplicht zich tot medewerking aan de notariële toescheiding van genoemd registergoed binnen twee maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. (…) Wegens overbedeling betaalt de man aan de vrouw het bedrag [ad € 34.000] ter gelegenheid van het passeren van de toescheidingsakte (…). Dit bedrag is tot stand gekomen na de volgende berekening :

REP 2014/459 - Sign. - Jongeren willen geen partneralimentatie (ANP)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Na een scheiding moet er geen partneralimentatie worden betaald. Beide personen moet dan gewoon weer voor zichzelf gaan zorgen. Dat vindt 60% van de jongeren, zo blijkt uit een onderzoek onder 1.000 jongeren in de leeftijd van 16 t/m 24 jaar van TNS NIPO naar aanleiding van de Dag van de Scheiding 12 september jl. Vooral mannen, laagopgeleiden en jongeren van gescheiden ouders geven dit vaker aan dan gemiddeld (60%). Een kleine meerderheid van de jongeren geeft aan niet in gemeenschap van goederen te willen trouwen. ‘Iedere partner behoudt zijn eigen bezittingen en schulden waardoor er bij scheiding niets verdeeld hoeft te worden’, vindt 57% van de ondervraagden. Vooral jongeren met gescheiden ouders zijn die mening toegedaan. Jongeren die geloven in een huwelijk trouw(d)en vooral uit liefde, beweert 85%. Vrouwen geven dit vaker aan dan mannen. 25% trouwt voor de kinderen, 11% ‘omdat het zo hoort’. Geld en financiële zekerheid is voor 8% reden om in het huwelijksbootje te stappen.

REP 2014/461 - Sign. - ‘Enorm lastig om duidelijkheid te scheppen in financiële middelen en behoeften’ (Gerechtshof Den Haag 30 juli 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2695)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Het huwelijk tussen M en V wordt in 2001 door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking wordt de door M aan V te betalen kinderalimentatie ten behoeve van hun minderjarige kind X vastgesteld op ƒ 250 per maand. M voldoet sindsdien aan die verplichting. M verzoekt de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van november 2010 op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

REP 2014/462 - Sign. - Curator vecht met succes afstandsverklaring alimentatie jongmeerderjarige aan (Gerechtshof Amsterdam 1 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3493)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee kinderen geboren: zoon Z (geboren in 1994) en dochter D (geboren in 2000). Bij beschikking van 23 mei 2001 is de door M te betalen kinderalimentatie bepaald op € 249,58 per kind per maand. M is inmiddels hertrouwd met X. Hij vormt met haar en twee van haar drie kinderen een gezin. V is hertrouwd met Y, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. Sindsdien vormt zij met Z en D een eenoudergezin.

REP 2014/463 - Sign. - Vrouw kan ex niet laten opsluiten wegens wanbetaling alimentatie (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2764)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in 1993 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk één – inmiddels meerderjarig – kind is geboren en welk huwelijk in 2005 door echtscheiding is ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking van 17 december 2004 heeft de rechtbank bepaald dat M maandelijks € 475 kinderalimentatie aan V zal voldoen en € 1.850 per maand aan partneralimentatie. M is achtereenvolgens toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en in staat van faillissement verklaard. Alle verzoeken van M om op die grond de door hem te betalen partner- en kinderalimentatie op nihil te stellen, zijn door zowel de rechtbank als het hof afgewezen. Inmiddels is M € 210.000 aan achterstallige partneralimentatie en € 40.000 aan achterstallige kinderalimentatie aan V verschuldigd.

REP 2014/464 - Sign. - Berusten in echtscheiding is wat anders dan berusten in partneralimentatie (Gerechtshof Amsterdam 3 juni 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2100)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in 1996 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is de door V aan M te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.000 per maand. V gaat in hoger beroep. V verzoekt het hof de door haar aan M te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. M stelt dat V niet ontvankelijk is in haar verzoek, nu zij op 10 juli 2013 een akte van berusting heeft getekend. V voert daartegenover aan dat zij weliswaar de akte van berusting heeft ondertekend, maar dat zij niet bedoeld heeft te berusten in de alimentatie van € 1.000 per maand. De door V ondertekende akte van berusting heeft de volgende inhoud: “De ondergetekende, [V], verklaart kennis te hebben genomen van en onvoorwaardelijk te berusten in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland d.d. 26 juni 2013 (…), waarbij de echtscheiding is uitgesproken tussen ondergetekende en [M] (…), die [in] 1996 te Amsterdam met elkander zijn gehuwd. Tevens verzoekt de ondergetekende aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam over te gaan tot inschrijving van voornoemde beschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.”

REP 2014/465 - Sign. - Herroeping vonnis: is er sprake van bedrog? (Gerechtshof 's-Hertogenbosch 2 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3358)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn in 1965 in gemeenschap van vruchten en inkomsten met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2000 door echtscheiding is ontbonden. In het kader van de afwikkeling van hun huwelijkse vermogen (dat onder meer bestond uit de voormalig echtelijke woning, aandelen in een tweetal BV’s van M, het ‘zwarte’ geld in Zwitserland en Luxemburg, plus een tweetal lijfrentepolissen) voeren partijen diverse gerechtelijke procedures. Het hof overwoog in het tussenarrest van 8 februari 2011: “Het Luxemburgse spaargeld, dat in 1998 ongeveer 1,5 miljoen gulden bedroeg, is reeds verdeeld in die zin dat door de man in 1998 een bedrag van Fl. 750.000 is gestort op een (Luxemburgse) rekening ten name van de vrouw. Verder is door hem een bedrag van Fl. 250.000 gestort op een (Luxemburgse) rekening ten name van [zoon 1]. De man stelt dat hij ook nog een zelfde bedrag heeft gestort op een rekening ten name van [zoon 2] en dat het restant van de Luxemburgse rekening is opgegaan aan allerlei bestedingen. De vrouw heeft de storting op een rekening ten name van [zoon 2] en de besteding van het restant van de rekening betwist, maar naar het oordeel van het hof kan de juistheid van deze stellingen van de man in het midden blijven. Door de vrouw is immers niet betwist dat van het Luxemburgse saldo de helft is gestort op een rekening die op haar naam is gesteld. Zij stelt weliswaar dat die storting is geschied zonder haar medeweten en instemming, maar het hof acht dit niet van doorslaggevende betekenis, omdat de vrouw in ieder geval in tweede instantie de verdeling heeft geaccepteerd doordat zij een nieuwe (Luxemburgse) rekening heeft geopend en daarop het aan haar toegedeelde bedrag van Fl. 750.000 (en, naar het hof begrijpt, ook het bedrag van Fl. 250.000 van [zoon 1]) heeft gestort. Naar het oordeel van het hof dient er, op grond van het voorgaande, van uit te worden gegaan dat het ‘zwarte’ geld dat in Luxemburg was ondergebracht, reeds tussen partijen is verdeeld zodat daarvan geen verdeling meer hoeft plaats te vinden.”

REP 2014/467 - Sign. - Voortgezet ouderschap na scheiding, een praktijkmodel voor de rechtspraak? (C.A.R.M. van Leuven, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2014/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
In de pers wordt met regelmaat aandacht geschonken aan het verschijnsel vechtscheiding, meestal naar aanleiding van een schrijnend incident (kinderdoding of uithuisplaatsing). De auteur richt zich in dit artikel op de ontwikkelingen binnen onze rechtspraktijk: de toepassing van de (nieuwe) wetsartikelen en de richtlijnen die de Hoge Raad ons inmiddels gegeven heeft.

REP 2014/471 - Sign. - Islamitisch huwelijk kleurt gezag niet in (Rechtbank Limburg 7 augustus 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:7123)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Uit V wordt in 2013 kind X geboren. In 2010 wordt een buitenlandse akte ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag. Het betreft een door de rechtbank te Madina (Libië) opgemaakte huwelijksakte, waarin staat vermeld dat in 2003 in een Islamitisch cultureel centrum in Nederland het Islamitisch huwelijk tussen M en V heeft plaatsgevonden.

REP 2014/472 - Sign. - Gezamenlijk gezag gehandhaafd vanwege gehandicapt kind (Gerechtshof ’s-Gravenhage 27 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2865)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn de ouders van de minderjarigen X en Y. Y is meervoudig gehandicapt. X en Y hebben hun hoofdverblijf bij V, die het eenhoofdig gezag over hen uitoefent. In 2012 heeft de rechtbank een omgangregeling tussen M en de beide kinderen vastgesteld. In april 2014 zijn X en Y onder toezicht van Bureau Jeugdzorg gesteld. M verzoekt het hof (1) hem mede met het ouderlijk gezag over X en Y te belasten en (2) een informatieregeling vast te stellen in die zin dat V hem een aantal keren per jaar (in nader overleg) voorziet van foto’s en schoolrapporten, met dien verstande dat M alle informatie van medische aard of betreffende de zorg over Y rechtstreeks via de verstrekker van die informatie verkrijgt. Vaststaat dat de verstandhouding tussen M en V ernstig is verstoord, dat er niet tot nauwelijks communicatie tussen hen mogelijk is en dat niet valt te verwachten dat deze situatie op korte termijn zal veranderen. In de onderhavige situatie – waarin sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie met betrekking tot een van de minderjarigen – ziet het hof echter aanleiding om M mede met het gezag over de minderjarigen te belasten. Y is meervoudig gehandicapt, waardoor er levensbedreigende situaties kunnen ontstaan indien in spoedeisende gevallen niet adequaat gehandeld wordt of kan worden. Tegen die achtergrond acht het hof het in het belang van de minderjarigen, maar met name in het belang van Y, dat M rechtstreeks (medische) informatie op kan vragen bij de betreffende instanties, dat hij bij gesprekken met artsen aanwezig kan zijn en dat hij bepaalde hulpmiddelen voor Y kan aanvragen. Gezamenlijk gezag maakt het bovendien voor M mogelijk om in spoedeisende gevallen snel te handelen/beslissen. Het hof betrekt daarbij het feit dat M onlangs twee kort gedingen heeft aangespannen om nakoming van de omgangs- en informatieregeling te vorderen, als gevolg waarvan het hof het aannemelijk acht dat V de informatieregeling niet (naar behoren) nakomt en dat M belangrijke (medische) informatie wordt onthouden.

REP 2014/473 - Sign. - Frustreren begeleide omgangsregeling leidt tot onbegeleide omgang (Rechtbank Midden-Nederland 12 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3448)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2003 zoon Z geboren. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling tussen M en Z vastgesteld: M mag Z onder begeleiding van BOR Humitas eenmaal per drie maanden zien. Wel dient M regelmatig door middel van alcoholtests aan te tonen dat hij geen alcohol gebruikt. Alvorens een definitieve zorgregeling vast te stellen, heeft de rechtbank de zaak aangehouden in afwachting van inlichtingen met betrekking tot de voorlopige zorgregeling. M stelt dat na de vaststelling van de voorlopige zorgregeling er geen omgang heeft plaatsgevonden, omdat V haar medewerking weigert. Hierdoor heeft M al drie jaar geen contact met Z. M verzoekt de rechtbank om aanvullend advies van de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij de omgangsregeling door de Raad wordt ingevuld. Tevens verzoekt M de rechtbank om V een dwangsom op te leggen indien zij de omgangsregeling wederom frustreert.

REP 2014/474 - Sign. - Vrouw krijgt 9 maanden om terug te verhuizen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6899)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Uit het – door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is de thans nog minderjarige dochter D geboren. D heeft haar hoofdverblijf bij V. M woont in [A]. V heeft in X een nieuwe partner gevonden, met wie zij inmiddels twee kinderen heeft. V en X hebben samen een woning in [B] gekocht. M heeft er, bij wege van voorlopige oplossing, mee ingestemd dat V met D van [A] naar [B] verhuist. Nu de verstandhouding met V is verslechterd, weigert hij echter definitief toestemming voor de verhuizing geven. Sterker, M wil dat V met D naar [A] terugverhuist. V heeft de rechtbank verzocht haar alsnog vervangende toestemming voor de verhuizing te geven. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en V opgedragen binnen negen maanden terug naar [A] te verhuizen. V gaat in hoger beroep.

REP 2014/475 - Sign. - Geregistreerd partnerschap geen beletsel voor Surinaamse erkenning (Rechtbank Midden-Nederland 26 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3657)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V1 (beiden van Surinaamse afkomst) zijn in Suriname twee, thans nog minderjarige kinderen (X en Y) geboren. M vertrekt naar Nederland, alwaar hij in 2009 een geregistreerd partnerschap aangaat met V2. Op 14 augustus 2012 erkent M in Suriname (met toestemming van V1) X en Y als zijn natuurlijke kinderen. V1 vraagt daarop Nederlandse paspoorten aan voor X en Y, welk verzoek op 19 september 2012 door de minister van Buitenlandse Zaken wordt afgewezen. Volgens de minister leidt de erkenning door M van X en Y in Suriname niet tot verkrijging van de Nederlandse nationaliteit, aangezien deze erkenning in strijd is met de Nederlandse openbare orde (artikel 10:100 lid 1 sub c BW). Volgens de minister is het in strijd met de openbare orde dat M een geregistreerd partnerschap is aangegaan met V2, dit geregistreerd partnerschap nog steeds voortduurt en M zonder toestemming – vooraf of achteraf – van de Nederlandse rechter de minderjarigen heeft erkend. M wil dat X en Y, nadat zij een Nederlands paspoort hebben verkregen, bij hem in Nederland komen wonen. Volgens M is het in het belang van X en Y dat zij in Nederland opgevoed worden en naar school gaan. M verzoekt daarom de rechtbank vast te stellen dat het geregistreerd partnerschap tussen hem en V2 geen beletsel is voor zijn erkenning van X en Y op 14 augustus 2012 en derhalve dat deze erkenning rechtsgeldig is. V1 heeft schriftelijk verklaard in te stemmen met het verzoek.

REP 2014/478 - Sign. - Frustreren omgangsregeling (Rechtbank Overijssel 18 juni 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:4648)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. Eind 2009 is het huwelijk ontbonden door echtscheiding, waarna in 2010 een regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. In 2011 is het recht op omgang van M voor de duur van een jaar geschorst. M verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen, nu V weigert mee te werken aan elke vorm van omgang.

REP 2014/479 - Sign. - Benoeming deskundige met betrekking tot een ondertoezichtstelling (Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2632)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V hebben twee dochters van 8 en 12 jaar. Beide dochters zijn door de rechtbank voor een jaar onder toezicht gesteld na een geweldincident waarbij M, in het bijzijn van de kinderen, V heeft aangevallen met een zwaard. In hoger beroep verzoekt V, op de voet van artikel 810a lid 2 Rv, een deskundige te benoemen. Volgens V kan het Raadsrapport de beslissing over de ondertoezichtstelling niet dragen en kan zij rapporten overleggen van door haar geraadpleegde deskundigen, waarin het Raadsrapport gemotiveerd in twijfel wordt getrokken. Het hof wijst het verzoek van V af. Een nader onderzoek kan volgens het hof niet tot een andere beslissing van de zaak leiden. Daarbij ziet het hof in de kwaliteit en de wijze van totstandkoming van het raadsrapport geen aanleiding tot nader onderzoek. V gaat in cassatie.

REP 2014/480 - Sign. - Nauwe persoonlijke betrekking tussen kind en donor (Gerechtshof Amsterdam 17 juni 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3692)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
V1 en V2 zijn sinds 2005 geregistreerd partners. Om aan hun kinderwens te voldoen, komen zij door middel van een advertentie in november 2005 in contact met M. V1 en M sluiten op 8 maart 2006 een donorovereenkomst, welke overeenkomst ook is ondertekend door V2. Door middel van kunstmatige zelfinseminatie wordt in 2008 uit V1 zoon Z geboren. Z wordt op 9 april 2009, met toestemming van M, geadopteerd door V2. Z verblijft bij V1 en V2, die gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen. Zowel tijdens de zwangerschap als na de geboorte van Z is er regelmatig contact met M geweest. De relatie verslechtert echter wegens een verschil van mening omtrent een volgende zwangerschap. M heeft Z sinds februari 2013 niet meer gezien. M verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen hem en Z vast te stellen, alsmede een informatieregeling. De rechtbank wijst beide verzoeken af. M gaat in hoger beroep.

REP 2014/482 - Sign. - Latentie binnen de bedrijfsopvolgingsregeling (A.J. Janssen, FBN – Financiële Berichten voor het Notariaat 2014/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Wanneer A zijn onderneming overdraagt aan B, moet hij in de inkomstenbelasting afrekenen over de stille reserves. A en B kunnen echter afspreken dat B de IB-claim overneemt (doorschuiven). De overname van de latente IB-claim vormt dan een deel van de tegenprestatie van B. Hoewel dat evident lijkt, heeft de Hoge Raad dat vorig jaar toch nog moeten uitspreken.

REP 2014/483 - Sign. - Artikel 10 Successiewet en afstand vruchtgebruik (L. Stokkel, FBN – Financiële Berichten voor het Notariaat 2014/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2012 afstand gedaan van vruchtgebruik? Het ministerie van Financiën komt binnenkort met een besluit waarin is opgenomen dat de afstand van het vruchtgebruik, onder voorwaarden, mag worden hersteld zonder heffing van overdrachtsbelasting en met teruggave van de bij de afstand betaalde belastingen.

REP 2014/485 - Sign. - Vader zonder gezag is geen belanghebbende in de zin van artikel 806 lid 1 Rv (Hoge Raad 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2010 zoon Z geboren. M heeft Z erkend, V is belast met het eenhoofdig gezag. Z staat sinds 2012 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg. In 2013 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 28 februari 2014. Tegen deze laatste beslissing is M in hoger beroep gegaan.

REP 2014/486 - Sign. - Hof bevoegd tot vervanging bijzondere curator (Gerechtshof ’s-Gravenhage 20 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2875)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V zijn de ouders van de minderjarige X. Partijen twisten over de vervangende toestemming tot erkenning van X door M, de gezagsvoorziening en de informatie- en contactregeling tussen M en X. Op 17 oktober 2013 heeft de rechtbank C benoemt tot bijzondere curator over X. In maart 2014 heeft de rechtbank beslist op voormelde geschilpunten tussen partijen. V is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan. V verzoekt het hof de door de rechtbank benoemde bijzondere curator (C) te vervangen door een andere bijzondere curator. Volgens V heeft C haar standpunt niet op een juiste wijze bij de rechtbank weergegeven, wordt zij door C niet gehoord en heeft C geen juiste interpretatie van de situatie gegeven. C is dan ook tekortgeschoten in haar taken, aldus V. C stelt dat de bijzondere curator zich wel rekenschap moet geven van de standpunten van partijen, maar daarin een eigen verantwoordelijkheid heeft.

REP 2014/487 - Sign. - Hoger beroep niet voorbehouden in samenlevingscontract: vrouw niet-ontvankelijk (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3546)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 2008 sluiten zij een notarieel samenlevingscontract. Daarvan luidt artikel 10 lid 1: “Ingeval de overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van één van de partijen, heeft ieder van de partijen het recht zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij – met uitsluiting van de andere partij – nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning. De kantonrechter zal daarbij afwegen de belangen die partijen hebben om in de woning te blijven en de mogelijkheid andere woonruimte te vinden.” Artikel 10 lid 4 luidt: “Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen. De kantonrechter kan, overeenkomstig het hiervoor bepaalde, de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding.”

REP 2014/488 - Sign. - Indien executeur is benoemd, zijn erfgenamen niet bevoegd te procederen (Gerechtshof Den Haag 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2823)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Op grond van artikel 4:145 lid 2 BW vertegenwoordigt de executeur gedurende zijn beheer de erfgenamen in en buiten rechte. Bijzonder aan deze vertegenwoordigingsbevoegdheid van de executeur is, dat deze vertegenwoordigingsbevoegdheid privatief is, en dat de erfgenamen gedurende zijn beheer in beginsel beschikkingsonbevoegd zijn. Uit de parlementaire geschiedenis volgt zelfs dat de onbevoegdheid van de erfgenamen om zonder medewerking van de met het beheer belaste executeur te beschikken meteen bij het openvallen van de nalatenschap intreedt, dus zelfs nog voordat de executeur zijn benoeming heeft aanvaard.

REP 2014/489 - Sign. - De praktische betekenis van de andere wettelijke rechten uit Boek 4 BW (E.W.J. Ebben, VFP – Vakblad Financiële Planning 2014/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
De ‘andere wettelijke rechten’ uit afdeling 4.3.2 zijn misschien wel de grootste inhoudelijke vernieuwing geweest die de invoering van het nieuwe erfrecht gebracht heeft. De auteur onderzoekt aan de hand van de jurisprudentie welke praktische betekenis die bepalingen hebben. De financiële planner kan daarmee gerichter advies geven over wat er wel en niet in testamenten mogelijk is.

REP 2014/492 - Sign. - Het voorwaardelijk afstandslegaat (B.M.E.M. Schols, FBN – Financiële Berichten voor het Notariaat 2014/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
De auteur gaat in op het voorwaardelijk afstandslegaat; een erfrechtelijk fenomeen dat ziet op de fiscaalvriendelijke erfrechtelijke afwikkeling van een koop met uitgestelde levering. Een rechtsfiguur tussen hemel en aarde: kopen tijdens leven en leveren bij dode. We betreden dan het terrein van het samenlopen (en het ontlopen) van erfbelasting en overdrachtsbelasting.

REP 2014/493 - Sign. - Kantonrechter machtigt bewindvoerders de nalatenschap te verwerpen (A.J.H. Pleysier, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
Vermogen verminderen (door schenking) mag de bewindvoerder niet, voorkomen dat het vermogen groter wordt (door erfstelling te verwerpen) mag hij daarentegen wel. In casu zijn de dochters bewindvoerders over het vermogen van hun vader. Zij vragen de kantonrechter machtiging de nalatenschap van hun overleden moeder te verwerpen. Zij doen dat om te voorkomen dat hun vader van hun moeder erft en zijn vermogen, en dus zijn eigen bijdrage voor de AWBZ-zorg, zal stijgen.

REP 2014/495 - Sign. - Langstlevende echtgenote kan geen rechten ontlenen aan concepttestament (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 4 december 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:11287)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M is in 2010 overleden. Hij was sinds 2003 met V gehuwd in gemeenschap van goederen. In zijn testament, dat in 1998 is opgesteld, heeft M zijn toenmalige partner en zijn kinderen aangewezen als erfgenamen. V vordert voor de rechtbank dat zij enig erfgenaam van M is, omdat M twee maanden voor zijn overlijden bij een notaris een concepttestament heeft opgesteld waarin zij is aangewezen als enig erfgenaam.

REP 2014/496 - Sign. - Schuld uit legaat komt in rangorde na overige schulden van nalatenschap (Rechtbank Gelderland 13 augustus 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5298)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
M is overleden. Tot zijn nalatenschap behoort onder meer een woning. Bij testament heeft M zijn tweede echtgenote V tot executeur benoemd en aan haar het recht van gebruik en bewoning van de woning gelegateerd. In kort geding vorderen de kinderen van M dat V haar medewerking verleent aan de verkoop van de woning zodat de opeisbare geldvorderingen die zij op de nalatenschap hebben (ter zake van het erfdeel van hun eerder overleden moeder), worden voldaan. V stelt dat het gelegateerde recht van gebruik en bewoning voorgaat op de betaling van de kinderen.

REP 2014/498 - Sign. - Update wetgeving personen- en familierecht (E.W.J. Ebben, VFP – Vakblad Financiële Planning 2014/7-8)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014
De auteur geeft een overzicht van de recente wetgeving en wat voor invloed de maatregelen – en de trends waaruit ze volgen – voor de praktijk van de financiële planning kunnen betekenen. Aan de orde komen de Wet Basisregistratie Personen (BRP), de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, de Wet lesbisch ouderschap en de aanpassingen aan Boek 1 BW en Rv.

REP 2014/499 - Art. - Partneralimentatie in de praktijk: is maatwerk mogelijk? (deel 3)

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014 geschreven door Bol, mr. drs. J.P.M.
Welke mogelijkheden biedt de bestaande wetgeving voor maatwerk bij de vaststelling van de partneralimentatie? Deze vraag kwam naar boven tijdens het symposium op 28 oktober 2013 in Breukelen over het wetsvoorstel wijziging partneralimentatie. De ervaringen blijken op dit terrein sterk uiteen te lopen. Sommigen menen dat de huidige wetgeving voldoende ruimte biedt, anderen menen dat daarvoor wetswijziging nodig is. Reden voor de redactie van REP om dit thema de komende tijd extra onder de aandac

REP 2014/500 - Art. - Fiscale aandachtspunten van artikel 4.17 Wet inkomstenbelasting 2001

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014 geschreven door Schilder FM RV, drs. S.C.M.
Het civiele en het fiscale recht worden nauwelijks op elkaar afgestemd bij het opstellen c.q. wijzigen ervan. De fiscale wetgeving borduurt in beginsel voort op de civiele wetgeving. Dit fenomeen geeft de nodige kopzorgen bij een echtscheiding. In dit artikel wordt stilgestaan bij enkele fiscale aandachtspunten bij een echtscheiding waar sprake is van een aanmerkelijk belang.

REP 2014/501 - Art. - Gezag van gewijsde en positieve devolutieve werking

Aflevering 7, gepubliceerd op 28-11-2014 geschreven door Grondelle, mr. E.P.D. van
Rechtsoverwegingen in alimentatiebeschikkingen komt slechts zelden gezag van gewijsde toe omdat een rechter moet kunnen beslissen op basis van alle bestaande, relevante omstandigheden. Dit is alleen anders als het gaat om overwegingen die aan de vaststelling of wijziging van de alimentatie voorafgaan (bijvoorbeeld dat de vrouw wegens grievend gedrag geen aanspraak kan maken op alimentatie) én die overweging de beslissing van de rechter ook ‘draagt’, met andere woorden bepalend is voor de uitkomst van de procedure. Doordat in alimentatieprocedures slechts zelden sprake is van gezag van gewijsde, is (incidenteel) hoger beroep ten aanzien van onwelgevallige overwegingen ook minder vaak nodig.