Aflevering 1

Gepubliceerd op 20 februari 2015

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2015/1 - Sign. - Verlenging termijn artikel 1:164 BW niet mogelijk (Gerechtshof Den Haag 3 september 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3528)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 28 november 2012 dienen zij een echtscheidingsverzoek in. Volgens V heeft M de huwelijksgemeenschap benadeeld doordat hij, voorafgaand aan de echtscheiding, een bedrag van € 12.000 van de gemeenschappelijke spaargelden heeft verspild. De stelling van M dat hij in 2012 meer kosten heeft moeten voldoen voor het gezin in verband met het uiteengaan van partijen klopt volgens V niet. Met een beroep op artikel 1:164 BW en de redelijkheid en billijkheid vordert V:

REP 2015/2 - Sign. - Betaling schulden vriendin leidt niet tot vergoedingsrecht (Rechtbank Noord-Holland sector kanton 24 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10524)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V hebben ongehuwd samengewoond zonder samenlevingscontract. Tijdens de samenwoning heeft M zo’n € 3.500 aan facturen betaald die voor V waren bestemd. Na het einde van de relatie vordert M dat V dit terugbetaalt. De kantonrechter wijst de vordering af. Volgens de kantonrechter is er geen algemene regel die verplicht tot terugbetaling van bedragen die tijdens het bestaan van een affectieve relatie door de ene partner ten behoeve van de andere partner zijn betaald. Dit is alleen anders indien daarover andersluidende afspraken zijn gemaakt. Dat laatste heeft M onvoldoende bewezen.

REP 2015/3 - Sign. - Finale verrekening omdat gedrag partners afweek van huwelijkse voorwaarden (Rechtbank Amsterdam 15 oktober 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:6905)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Tot hun echtscheiding waren M en V gehuwd onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Voor de rechtbank stelt M dat strikte toepassing van de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat moet worden afgerekend alsof er sprake was van een algehele gemeenschap van goederen.

REP 2015/4 - Sign. - Over privé-investering in een gemeenschappelijk huis (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8641)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V gaan in 1996 samenwonen. In 2006 kopen zij gezamenlijk een woning voor € 247.000. De koopsom en de kosten koper (in totaal € 263.388) financieren zij met een hypothecaire geldlening (ad € 237.000) en een overbruggingskrediet. In mei van dat jaar verkoopt M zijn huis. Met de overwaarde lost hij het overbruggingskrediet (€ 26.388) af. Datzelfde jaar sluiten partijen een samenlevingsovereenkomst. Artikel 4 lid 3 daarvan luidt: ‘Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing voor zover deze uit de gemeenschappelijke bank- en girorekening kan worden voldaan tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend.’ Artikel 6 lid 4 luidt: ‘Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning (...) wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.’ In 2011 gaan partijen uiteen.

REP 2015/5 - Sign. - Man moet meewerken aan Libanese echtscheiding (Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 21 oktober 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:14191)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V (beiden van zowel Nederlandse als Libanese nationaliteit) zijn in 1989 in Beiroet (Libanon) met elkaar gehuwd. Op 16 september 2013 heeft de Rechtbank Den Haag, naar aanleiding van een gemeenschappelijk verzoek van partijen, de echtscheiding uitgesproken. Op 10 oktober 2013 is de beschikking ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, waarmee de echtscheiding tot stand is gekomen. V is Soennitisch en M is Sjiitisch, hetgeen met zich brengt dat het Sjiitische religieuze recht van toepassing is op partijen. Naar dit recht zijn partijen nog immer gehuwd, omdat hun religieuze huwelijk niet is ontbonden door de echtscheiding naar Nederlands recht. In kort geding verzoekt V de voorzieningenrechter M te gelasten zijn medewerking te verlenen aan de ontbinding van het huwelijk van partijen, op straffe van een dwangsom. V voert het volgende aan. Omdat de echtscheiding van partijen naar Nederlands recht in Libanon niet wordt erkend, wordt V door haar religieuze gemeenschap nog altijd als gehuwd aangemerkt. V wenst van dit nog tussen partijen bestaande religieuze huwelijk te worden ontslagen door naar Sjiitisch recht van M te scheiden, hetgeen slechts door de Libanese religieuze autoriteiten kan worden gerealiseerd. De man weigert echter zijn medewerking hier aan te verlenen, zodat het huwelijk van partijen voortduurt en V daardoor tegen haar wil met M gehuwd blijft. M houdt daarmee V in huwelijkse gevangenschap.

REP 2015/6 - Sign. - Geen recht op inzage bankgegevens ex-echtgenoot ondanks gemeenschap van goederen (Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam 31 oktober 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:7232)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. M drijft een eenmanszaak en bankiert, zowel zakelijk als privé, bij de Rabobank. Het huwelijk van partijen is op 1 juni 2011 door echtscheiding ontbonden. V vordert in kort geding de Rabobank te veroordelen om van de bankrekeningen die op naam staan van M en/of zijn eenmanszaak alle dagafschriften over te leggen over de periode 1 juni 2009 tot en met 1 juni 2011. V voert hiertoe aan dat tussen haar en M bij het hof een procedure loopt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. In eerste aanleg heeft M geweigerd relevante stukken, waaronder de Rabobank dagafschriften, over te leggen. Aangezien over twee weken de mondelinge behandeling van de verdelingsprocedure in hoger beroep plaatsvindt, heeft V – in het kader van die procedure – behoefte aan de gevraagde informatie. Aldus V, die verwijst naar artikel 843a Rv.

REP 2015/8 - Sign. - Wetsvoorstel Beperking goederengemeenschap: een kritische noot! (L.H.M. Zonnenberg, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2014/11-12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Op 11 juli 2014 is bij de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel tot beperking van de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen ingediend. In dit artikel wordt uitgelegd hoe de toekomstige gemeenschap van goederen eruit zal zien, voor wie die zal gelden en welke problemen er door de invoering van dit wetsvoorstel zullen ontstaan. De auteur doet enkele voorstellen tot verbetering.

REP 2015/12 - Sign. - Wijziging van het huwelijksvermogensrecht (H.J.T. Vos, ftV –civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2014/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
De auteur bespreekt de voortgang van de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het huwelijksvermogensrecht. Het wetsvoorstel is op 14 juli 2014 ingediend door Tweede Kamerleden van D66, PvdA en VVD. De kern van het wetsvoorstel is dat er een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen zal gelden waarvan zijn uitgezonderd de huwelijksaanbrengsten, erfenissen en giften.

REP 2015/13 - Sign. - Onredelijk om vrouw de helft van de onderwaarde aan de man te laten vergoeden (Rechtbank Gelderland 10 november 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7010)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van M en V behoren onder meer een woning en een hypotheekschuld. De onderwaarde van de woning bedraagt op dit moment € 37.397,27. De rechtbank deelt de woning toe aan M, onder de verplichting om de hypotheekschuld geheel voor zijn rekening te nemen. Gelet op de hoogte van de onderwaarde, zou V in beginsel € 18.698,64 daarvan aan M moeten vergoeden. De rechtbank ziet echter in de bijzondere omstandigheden van het geval redenen om deze vergoeding te matigen.

REP 2015/14 - Sign. - Rechtbank maakt onderwaarde woning (restschuld) contant (Rechtbank Midden-Nederland 31 oktober 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:5338)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In verband met hun voorgenomen echtscheiding twisten partijen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Tot de gemeenschap behoort de echtelijke woning. Partijen zijn het erover eens dat de waarde daarvan € 146.000 bedraagt. Gelet op de hoogte van de hypothecaire geldlening, is thans sprake van een onderwaarde van de woning van € 30.000. Partijen zijn het erover eens dat M de woning toebedeeld krijgt en de hypotheek alleen op zijn naam zal voortzetten, onder ontslag van de hoofdelijke aansprakelijkheid van V.

REP 2015/15 - Sign. - Verwijderen keuken uit echtelijke woning is benadeling van de gemeenschap (Gerechtshof Den Haag 17 september 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3706)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de voormalig echtelijke woning. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, maar die beschikking is nog niet in de daartoe bestemde registers ingeschreven. M stelt dat V zonder zijn toestemming de keuken uit de echtelijke woning heeft verwijderd. Daarnaast heeft V schade aan de woning toegebracht door het kapot maken van onder meer tegels, laminaat, de badkamer en het maken van gaten in de muur. V heeft onrechtmatig gehandeld en is schadeplichtig, aldus M, die een door V te betalen schadevergoeding van € 15.000 verzoekt. V betwist dat zij de schade heeft aangericht. Het hof merkt het verzoek van M aan als een verzoek op grond van benadeling van de gemeenschap ex artikel 1:164 BW jo. artikel 827 Rv. Indien vast komt te staan dat V de gemeenschap heeft benadeeld, is zij gehouden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.

REP 2015/16 - Sign. - Proceskostenveroordeling van € 8.200 wegens nodeloos procederen (Gerechtshof Amsterdam, 22 juli 2014, 200.140.694/01, C/14/128500 / ES RK 11-455, niet gepubliceerd)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in 2004 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft bij beschikking van 23 oktober 2013 de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld en V veroordeeld om, wegens overbedeling, aan M een bedrag van € 8.431,53 te voldoen. V gaat op 22 januari 2014 in hoger beroep. Ter uitvoering van de bestreden beschikking zijn partijen bij notariële akte van 17 april 2014 overgegaan tot verdeling en levering van een aantal goederen en overname van schulden. V verzoekt het hof te bepalen (1) dat zij aan M, in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, een bedrag van € 2.055 verschuldigd is en (2) dat M aan V, in het kader van de verdeling, een bedrag van € 115.219,47 verschuldigd is. Volgens V is de onderbedelingsvordering van M op haar lager dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 8.431,53, te weten een bedrag van € 2.055. M voert evenwel terecht aan dat de notariële verdelingsakte, die van later datum is dan het beroepschrift van V, eraan in de weg staat dat het hof een lager bedrag vaststelt. Immers, uit deze akte vloeit voort dat – kort gezegd – V het desbetreffende bedrag inmiddels schuldig erkent, hetgeen V overigens ook niet betwist. Het hof wijst de eerste vordering van V dan ook af.

REP 2015/18 - Sign. - 

18. Moet latente inkomstenbelasting civielrechtelijk toch op contante waarde? (Hoge Raad 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3462)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Het huwelijk van M en V is door echtscheiding ontbonden. Zij twisten over de afwikkeling van het niet-nagekomen periodiek verrekenbeding in hun huwelijkse voorwaarden. Het geschil betreft onder meer de waardering van de latente belastingschulden van de onderneming van M met betrekking tot de panden, de oudedagsreserve en de lijfrentepolis.

REP 2015/19 - Sign. - 
19. Finaal verrekenbeding gold alleen als beide partijen dat wensten (Gerechtshof Den Haag 11 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4672)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Naar aanleiding van hun echtscheiding twisten M en V over de volgende clausule die is opgenomen in hun huwelijkse voorwaarden: ‘Bij het einde van het huwelijk door echtscheiding kunnen comparanten verlangen dat afgerekend wordt alsof tussen de echtgenoten algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan.’ M wil dat er finaal wordt afgerekend. Volgens hem is het finaal verrekenbeding reeds van toepassing als een van de partijen dat verlangt. V is evenwel van mening dat het finaal verrekenbeding alleen werkt als beide partijen dat wensen. Volgens V wordt haar stelling onderbouwd door Rechtbank Haarlem 12 januari 2010 (ECLI:NL:RBHAA:2010:BL0633) en Hof Amsterdam 22 juni 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2006:AY3871), nu het in deze uitspraken eveneens ging om de uitleg van het woord ‘kunnen’ en uiteindelijk tot het oordeel werd gekomen dat het de bedoeling van partijen was een facultatief verrekenbeding op te nemen zodat een der partijen het in zijn macht had om de verrekening tegen te houden.

REP 2015/20 - Sign. - Periodiek verrekenbeding omvatte geen ondernemingswinsten (Gerechtshof Den Haag 11 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3624)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Het huwelijk van M en V is door echtscheiding ontbonden. Naar aanleiding hiervan twisten zij onder meer over het periodiek verrekenbeding dat in hun huwelijkse voorwaarden was opgenomen. Volgens V omvat dit verrekenbeding tevens ondernemingswinsten, zodat ook de opgepotte winsten in de bv van M in de verrekening moeten worden betrokken. M stelt daarentegen dat alleen de onverteerde inkomsten uit arbeid moeten worden verrekend.

REP 2015/21 - Sign. - Waarde in verhuurde of onverhuurde staat? (Rechtbank Oost-Brabant 19 november 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:7020)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort, naast de echtelijke woning, een appartement dat door partijen wordt verhuurd. M en V dienen een gezamenlijk echtscheidingsverzoek in. Zij zijn het erover eens dat het appartement aan V zal worden toebedeeld, onder de voorwaarde dat M wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Lopende de echtscheidingsprocedure zegt de huurder van het appartement de huur op en verhuurt V, zonder overleg met M, het appartement aan een derde. Partijen twisten over de vraag welke waarde aan het appartement moet worden toegekend: de waarde in verhuurde staat, zoals V betoogt, of de (hogere) waarde in onverhuurde staat, zoals M betoogt.

REP 2015/22 - Sign. - Door opstellen huwelijkse voorwaarden geen beslag op toekomstige inkomsten (Voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Holland 17 november 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10778)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V waren gehuwd in gemeenschap van goederen. Enkele dagen nadat M door de rechter is veroordeeld om ruim € 300.000 aan X te betalen, hebben M en V huwelijkse voorwaarden opgesteld waarbij iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten. X heeft nadien ten laste van V loonbeslag gelegd tot verhaal van de vordering. In kort geding vordert V met succes opheffing van het beslag. Volgens V is het leggen van beslag op het in de toekomst door haar te verwerven privévermogen onrechtmatig. X beargumenteert dat de huwelijkse voorwaarden met geen ander doel zijn opgesteld dan zijn verhaalsmogelijkheden te frustreren, zodat hij de huwelijkse voorwaarden terecht buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van artikel 3:45 BW (actio pauliana).

REP 2015/26 - Sign. - Gebruiksvergoeding echtelijke woning vermindert behoefte vrouw (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8810)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2013 door echtscheiding ontbonden. M vormt met het minderjarige kind van partijen een gezin. De meerderjarige zoon van partijen woont bij V. De gemeenschappelijke echtelijke woning is nog niet verkocht. De rechtbank heeft bepaald dat M met ingang van 15 oktober 2011 bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning, waarvoor hij aan V een gebruiksvergoeding van € 272 per maand verschuldigd is. De door M aan V te betalen partneralimentatie is bepaald op € 694 per maand. In hoger beroep verzoekt V het hof te bepalen dat M met ingang van 15 oktober 2011 een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning van € 314,48 per maand aan haar dient te voldoen en een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 945 per maand.

REP 2015/27 - Sign. - ‘Het is algemeen bekend dat een chronisch zieke meer gas en elektriciteit verbruikt’ (Gerechtshof Den Haag 1 oktober 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3709)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie op € 295 per maand gesteld. M heeft in 2011 een dwarslaesie opgelopen en is sindsdien arbeidsongeschikt. In hoger beroep verzoekt M het hof de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. Volgens M moet bij de berekening van zijn draagkracht rekening worden gehouden met zijn werkelijke kosten, aangezien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden in zijn persoonlijke leefsituatie. Zo heeft hij hoge medische en zorgkosten. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de hoge elektriciteit- en verwarmingskosten, nu deze vanwege zijn ziekte aanzienlijk hoger liggen dan bij een gezin in de buurt met eenzelfde samenstelling, aldus M.

REP 2015/28 - Sign. - Matiging partneralimentatie wegens grievend gedrag (Rechtbank Rotterdam 30 september 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9379)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in 2002 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2007 dochter D wordt geboren. Het huwelijk van partijen is in 2009 door echtscheiding ontbonden. M en V oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over D, die haar hoofdverblijf bij V heeft. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 680 per maand en de kinderalimentatie op € 320 per maand. D is in 2013 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg gesteld en uit huis geplaatst. Zij woont inmiddels bij haar grootmoeder. M verzoekt de rechtbank (1) te bepalen dat het gezag over D voortaan hem alleen toekomt en (2) de door hem te betalen partneralimentatie te beëindigen dan wel op nihil te stellen.

REP 2015/29 - Sign. - Geen vaststelling minimumbijdrage kinderalimentatie van € 25 bij WSNP man (Rechtbank Noord-Holland 3 september 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8494)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit de in 2004 beëindigde affectieve relatie tussen M en V is – de thans nog minderjarige – dochter D geboren. M heeft D erkend. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. Tussen M en D vindt geen omgang plaats. Bij beschikking van de rechtbank van 3 augustus 2011 is de door M aan V te betalen kinderalimentatie bepaald op € 98 per maand. Op 27 juli 2012 heeft de rechtbank ten aanzien van M de schuldsaneringsregeling (WSNP) uitgesproken. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2013 op nihil te stellen. Volgens M heeft hij steeds geprobeerd aan zijn verplichtingen te voldoen, maar kan hij dit niet meer opbrengen. M heeft de rechter-commissaris verzocht om het vrij te laten bedrag (VTLB) te verhogen, zodat hij de kinderalimentatie kan blijven betalen, maar dit verzoek is met een beroep op de geldende jurisprudentie hieromtrent (HR 14 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7589, en HR 18 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4937) afgewezen.

REP 2015/31 - Sign. - De actieve kantonrechter en de bijzondere curator (W.D. Kolkman, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2014/11)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Over de positie van de minderjarige in het erfrecht is in de afgelopen decennia welgeteld één studie verschenen, te weten de dissertatie van Ter Haar: Minderjarigen en (de zorg voor hun) vermogen (2013). Deze studie schetst geen florissant beeld van de bescherming van deze beschermingsbehoeftigen. Op sommige plaatsen laat de wet het zelf afweten, op andere handelt de praktijk simpelweg niet naar bepalingen die wel degelijk bestaan. Een van de oorzaken kan gelegen zijn in de sinds 1995 bestaande regel dat na het overlijden van een van de ouders de ander het ouderlijk gezag behoudt. De langstlevende ouder is niet zoals daarvoor de voogd van minderjarige; er ontbreekt kantonrechtelijk toezicht, anders dan bij voogdijbewind. Niettemin is genoegzaam bekend dat tussen de ouder en de minderjarige dikwijls een tegenstrijdig belang bestaat; de minderjarige komt er dan bekaaid vanaf. Maar het kan ook anders. In een zaak die recentelijk speelde voor de Rechtbank Midden-Nederland (15 augustus 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3619) vat de kantonrechter zijn beschermende rol hoog op, met een verrassend resultaat.

REP 2015/32 - Sign. - Hof kiest voor minste van de twee kwaden: de minderjarige kan terug naar huis (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8380)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit het huwelijk tussen M en V wordt in 2002 zoon Z geboren. In 2012 verlaat V het gezin. Z blijft, samen met zijn oudere broer, bij M wonen. Zowel M als V hebben zich korte tijd vrijwillig laten opnemen in verband met psychische problematiek. In januari 2013 wordt Z onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (BJZ), omdat hij in zijn ontwikkeling werd (en wordt) bedreigd door de problematiek van zijn ouders. Z zit klem tussen M en V en heeft al geruime tijd geen contact meer met V. Op 20 februari 2014 wordt Z uit huis geplaatst, omdat M niet meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening c.q. de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Na negen weken wordt Z door M uit het crisispleeggezin opgehaald en op een geheim adres ondergebracht. Op 30 juli 2014 wordt Z door de politie gevonden en weer in een crisisopvang geplaatst.

REP 2015/33 - Sign. - Scheiding broertjes en zusjes niet in strijd met IVRK (Gerechtshof Den Haag 5 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3730)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk vier (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast. Alle kinderen staan onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (BJZ). Het huwelijk van partijen is in 2014 door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. In 2014 zijn de twee oudste kinderen door de rechtbank uit huis geplaatst bij M. De door M aan V te betalen partneralimentatie is door de rechtbank bepaald op € 250 per maand. De door hem te betalen kinderalimentatie is bepaald op € 150 per kind per maand.

REP 2015/34 - Sign. - Gegeven vervangende toestemming tot verhuizing blijft in stand (Gerechtshof Den Haag 29 oktober 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3724)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De kinderen wonen bij V. V verzoekt de rechtbank om vervangende toestemming om met de minderjarigen ter verhuizen van [A] naar [B]. De rechtbank heeft het verzoek ingewilligd. V is daarop – samen met de kinderen – naar [B] verhuisd. M gaat in hoger beroep. M stelt dat V niet genoodzaakt was om met de kinderen naar [B] te verhuizen, aangezien zij zouden kunnen blijven wonen in de voormalig echtelijke woning in [A], hetgeen V ook zou hebben toegezegd. Verder voert M aan (1) dat V de verhuizing onvoldoende heeft voorbereid, (2) dat V hem en de kinderen onvoldoende heeft ingelicht en (3) dat de zorgregeling door de verhuizing wordt belemmerd. M verzoekt het hof het oudste kind op te roepen voor verhoor, nu zij heeft aangegeven meer tijd met M te willen doorbrengen.

REP 2015/35 - Sign. - Gerechtelijke vaststelling vaderschap naar Belgisch recht (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 oktober 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4508)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit V wordt in 1996 zoon Z geboren. X (de partner van V) heeft Z in 1997 erkend. Volgens V is M de biologische vader van Z. Alle betrokkenen hebben de Belgische nationaliteit. V verzoekt de rechtbank om de erkenning van Z door X te vernietigen en om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van M. De rechtbank gelast – onder toepassing van het Belgische recht – een DNA-onderzoek, doch M weigert medewerking. Daarop willigt de rechtbank de verzoeken van V in.

REP 2015/36 - Sign. - Geen dwangsommen voor nakoming haal- en brengregeling (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4623)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V is in 2002 dochter D geboren, over wie beide ouders het gezag uitoefenen. D heeft haar hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft een uitgebreide zorgregeling met M vastgesteld, inclusief een haal- en brengregeling. V verzoekt in hoger beroep aan de haal- en brengregeling een dwangsom te verbinden, omdat M eerdere afspraken telkenmale niet is nagekomen. Een bedrag van € 150 per dag of gedeelte van een dag dat M de afspraken niet nakomt, lijkt V reëel. V stelt dat M van de dwangsommen geen hinder hoeft te ondervinden als hij de regeling gewoon nakomt. Om die reden heeft V er geen bezwaar tegen dat ook haar een dwangsom wordt opgelegd.

REP 2015/37 - Sign. - Kinderrechter anticipeert op toekomstig artikel 1:265h BW (Rechtbank Noord-Holland 5 november 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5468)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
D is in 1998 geboren. In het gezin vindt jarenlang huiselijk geweld plaats. D en de andere tot het gezin behorende kinderen zijn lichamelijk mishandeld en chronisch emotioneel verwaarloosd. D en haar zusje zijn seksueel misbruikt door een oudere broer. In 2014 is D onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (BJZ) gesteld en uit huis geplaatst. De ouders van D zijn nog steeds belast met het ouderlijk gezag.

REP 2015/39 - Sign. - 39.Hoofdverblijfinhetbelangvanhetkindbepaaldbijdevader(Gerechtshof’s-Hertogenbosch23oktober2014,GHSHE:2014:4412)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V zijn in 2012 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk dochter D is geboren en welk huwelijk in 2014 door echtscheiding wordt ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking van 25 oktober 2013 heeft de rechtbank (1) het hoofdverblijf van D bij V bepaald en (2) een zorgregeling vastgesteld waaruit blijkt dat beide ouders ongeveer een gelijk aandeel in de zorg voor D hebben. In juni 2013 verhuist V met D van [A] naar het ruim 50 km verderop gelegen [B]. M is het daar niet mee eens en verzoekt het hof de hoofdverblijfplaats van D bij hem te bepalen.

REP 2015/40 - Sign. - Uithuisplaatsing bij de andere met het gezag belaste ouder (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8384)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2002 zoon Z geboren. M en V voeren gezamenlijk het ouderlijk over hem uit. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. Sinds eind 2011 staat Z onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (BJZ). In maart 2014 is aan BJZ een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. De rechtbank heeft daarbij Z, op verzoek van BJZ, tot 22 december 2014 bij M geplaatst. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/42 - Sign. - Geen vervangende toestemming tot erkenning (Gerechtshof Den Haag 24 september 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3622)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. Dat M de verwekker van de kinderen is, staat vast. V weigert hem echter toestemming te geven de kinderen te erkennen. V heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen. Op 9 augustus 2013 wordt V op straat door M neergestoken. M wordt door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens poging tot doodslag. Het ingestelde hoger beroep van M tegen dit vonnis is nog niet in behandeling.

REP 2015/44 - Sign. - Over de finish van de € 100.000-schenkvrijstelling en de repeterende schenking (L.E. Welkers en J.P.M. Stubbé, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2014/11)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Op 1 januari jl. is er een einde gekomen aan de mogelijkheid van de € 100.000-schenkvrijstelling. In deze bijdrage wordt de laatste stand van zaken uiteengezet, waarbij met name enkele beleidspunten worden besproken. Er speelt in de praktijk nog een kwestie op het fiscale gebied van de schenking, namelijk de mogelijkheid in één akte een reeks van schenkingen vast te leggen, de zogenaamde ‘repeterende schenking’. De auteurs nemen dit onderwerp ‘en passant’ mee.

REP 2015/45 - Sign. - Vastgoed-bv’s en bedrijfsopvolging bij schenking en vererving 
(O.P. M. Adriaansens en A. Rozendal, Vastgoed Fiscaal & civiel 2014/5)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
De auteurs gaan in op de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten ter zake van de verkrijging van ab-aandelen in vennootschappen die zich bezighouden met vastgoed-exploitatie. Daarbij staat het vraagstuk rondom de kwalificatie van de werkzaamheden van vastgoed-exploitatie als onderneming centraal.

REP 2015/46 - Sign. - Verrekenbedingen en de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet en Wet Inkomstenbelasting 2001 (T.C. Hoogwout, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2014/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
In huwelijkse voorwaarden kunnen verrekenbedingen zijn opgenomen, waardoor na het overlijden van een echtgenoot economisch een vergelijkbare situatie ontstaat als in de situatie dat de echtelieden in de wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd. Voor de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting en de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet, is de uitwerking van een economisch gemeenschap of een goederrechtelijke gemeenschap echter niet vergelijkbaar. Na een korte inleiding over verrekenbedingen in huwelijkse voorwaarden, wordt de toepassing van de doorschuifregeling in de inkomstenbelasting en de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet bij verrekenbedingen behandeld.

REP 2015/49 - Sign. - Minderjarige heeft geen recht op inzage en afschrift van processtukken met betrekking tot zijn ondertoezichtstelling (Hoge Raad 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
De onder toezicht gestelde minderjarige D komt tegen de beschikking van de rechtbank in hoger beroep. Voor het hof bepleit zij dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van haar advocaat tot afgifte van de afschriften van de gedingstukken niet heeft ingewilligd. Het hof overweegt echter dat D dit recht niet toekomt. Hoewel D belanghebbende is, is zij geen processuele belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv, aldus het hof.

REP 2015/50 - Sign. - Cassatie in belang der wet: artikel 223 Rv ook van toepassing op verzoekschriftprocedures (Hoge Raad 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M is door het hof veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie. M verzoekt de rechtbank deze beschikking te wijzigen, welk verzoek wordt afgewezen. In hoger beroep verzoekt M, met een beroep op artikel 223 Rv, het hof om – bij wege van voorlopige voorziening – de eerdere alimentatiebeschikking van het hof te schorsen. Het hof wijst dit verzoek af, omdat – aldus het hof – voor het treffen van een voorlopige voorziening geen plaats is in de verzoekschriftprocedure. Artikel 223 Rv is alleen geschreven voor de dagvaardingsprocedure en een vergelijkbare bepaling ontbreekt voor de verzoekschriftprocedure. Daaruit leidt het hof af dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening kan worden verzocht.

REP 2015/51 - Sign. - Ouders van comateuze vrouw kunnen geen echtscheidingsverzoek namens haar indienen (Rechtbank Limburg 8 december 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:10715)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
M en V (beiden van Marokkaanse komaf) zijn in 2006 in Marokko met elkaar gehuwd. V is in 2009 in coma geraakt en verkeert sindsdien in een vegetatieve toestand. De ouders van V zijn tot haar mentor benoemd. De ouders van V (hierna: de ouders) verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen M en V uit te spreken. Volgens hen is het huwelijk duurzaam ontwricht. De ouders stellen dat zij, ingevolge artikel 1:453 BW, als mentoren van V de verplichting hebben over niet-vermogensrechtelijke aangelegenheden betreffende V te waken. Volgens de ouders heeft V de latente wil om te scheiden. Dit kan afgeleid worden uit de wijze waarop het huwelijk tot stand is gekomen. De vader van M en de vader van V hebben destijds handtekeningen gezet bij de Marokkaanse rechtbank. Er is geen huwelijksfeest geweest, het huwelijk is nooit geconsumeerd en V is nooit alleen geweest met M. V heeft zich altijd verzet tegen het huwelijk; zij vond het vreselijk en heeft onder het huwelijk geleden. De ouders hebben spijt van het huwelijk en willen rechtdoen aan V door middel van een echtscheiding.

REP 2015/52 - Sign. - Special: IPR en internationaal familierecht (FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2014/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
In dit themanummer de volgende bijdragen: Commercieel draagmoederschap: internationale en nationale regelgeving gewenst (E.N. Frohn), Regimekeuze tevens (stilzwijgende) rechtskeuze? (E.N. Frohn), IPR-aspecten van het lesbisch ouderschap: een korte beschouwing (I. Curry-Sumner), Van lokale naar Europese werking van civiele beschermingsmaatregelen (F. Ibili), Mensenrechtenjurisprudentie Europees Hof voor de Rechten van de Mens augustus 2013-oktober 2014 (R.J. Blauwhoff), Literatuuroverzicht internationaal familierecht oktober 2013-september 2014 (C.K.T. Drenth en P.M. Kruiniger), Kroniek internationaal familierecht (M. van Yperen-Groenleer).

REP 2015/53 - Sign. - Internationale bevoegdheid Nederlandse rechter (Hoge Raad 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3070)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Uit V (van Domincaanse nationaliteit) wordt in 1996 in Curaçao dochter D geboren. Vervolgens krijgt V een affectieve relatie met M (van Nederlandse nationaliteit), welke relatie in 2001 wordt bezegeld met een huwelijk. M erkent D in 2002. M en V zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over D. In 2009 wordt het huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden. M en D (die inmiddels bij haar grootmoeder in de Dominicaanse Republiek woont) hebben al jarenlang geen contact met V. D heeft zowel de Nederlandse als de Dominicaanse nationaliteit. M verzoekt de rechtbank hem, op grond van artikel 34 lid 2 Paspoortwet, vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van een paspoort voor D.

REP 2015/54 - Sign. - De executeur in een nalatenschap met bitcoins en andere ‘digitale bezittingen’ (L.A.G.M. van der Geld, TE – Tijdschrift Erfrecht 2014/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Executeurs zullen in de toekomst steeds vaker worden geconfronteerd met een online-nalatenschap naast een offline-nalatenschap. Wat betekent dit voor de werkzaamheden van de executeur? Moet een executeur actief op zoek gaan naar ‘digitale bezittingen’? En hoe moeten we deze vragen bezien vanuit de verhouding tussen de erflater en de executeur in de zin van de ‘quasi-opdracht’? In dit artikel wordt een eerste verkenning gedaan naar deze en andere vragen.

REP 2015/55 - Sign. - Martha Nussbaum en de toelaatbaarheid van ‘sharia-testamenten’ (N.C. van Oostrom-Streep, WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2014/7044)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Een testament in strijd met openbare orde of goede zeden is nietig. Veel is te doen geweest om zogenaamde ‘sharia-testamenten’ (op grond van de sharia erven mannen/zonen tweemaal zoveel als vrouwen/dochters) . Maar welke beoordelingsmaatstaven leggen we hierbij aan en zijn deze wel zo doordacht?

REP 2015/56 - Sign. - Praktische aspecten met betrekking tot het opstellen van een Europese verklaring van Erfrecht (Deel I) (I. Curry-Sumner en A.M. Steegmans, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Dit artikel is een eerste van twee praktisch ingestoken artikelen over het opstellen van een Europese Verklaring van Erfrecht. Vanaf 17 augustus 2015 zal de notaris te maken kunnen krijgen met een aanvraag voor het opstellen van een dergelijke verklaring. Op die datum wordt de Europese Erfrecht Verordening (Verordening (EU) nr. 650/2012) van kracht, waarin de mogelijkheid tot afgifte van een Europese Verklaring van Erfrecht is opgenomen. In deze bijdrage wordt de bevoegdheid van de notaris besproken om in een specifiek geval een Europese Verklaring van Erfrecht te mogen opstellen.

REP 2015/57 - Sign. - Praktische aspecten met betrekking tot het opstellen van een Europese Verklaring van Erfrecht (Deel II) (I. Curry-Sumner en A.M. Steegmans, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2014/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
Dit artikel is het tweede van twee praktisch ingestoken artikelen over het opstellen van een Europese Verklaring van Erfrecht. Nadat in de eerste bijdrage onder meer is besproken wanneer de Nederlandse notaris in een specifieke situatie bevoegd is om tot het opstellen en afgeven van een EVvE over te gaan, wordt in deze tweede bijdrage besproken in welke gevallen er sprake is van een geldige rechtskeuze en hoe kan worden bepaald welk recht van toepassing is op de erfopvolging.

REP 2015/58 - Sign. - Opa’s erfenis, fiscale last of civielrechtelijk legaat? (B.M.E.M. Schols, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2014/11

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
De auteur behandelt de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 3 juni 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:8010) over het al dan niet van toepassing zijn van artikel 10 lid 9 SW in geval van een bepaalde ‘ik-opa-variant’. De auteur vraagt zich af of de rechtbank het wel goed gedaan heeft. Een (oude) testamentaire lastbevoordeling kan immers onder het nieuwe erfrecht als een legaat bestempeld worden.

REP 2015/59 - Sign. - Altijd weer die tweede echtgenote! (E.A.A. Luijten en W.R. Meijer, TE – Tijdschrift Erfrecht 2014/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
De auteurs bespreken Hof Arnhem-Leeuwarden 3 oktober 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:9243) en Rechtbank Gelderland 13 augustus 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:5298). Deze uitspraken hebben met elkaar gemeen dat een tweede echtgenote van de erflater in het spel was, waarbij tussen haar en de kinderen van de erflater de nalatenschap van de laatste afgewikkeld diende te worden, hetgeen tot problemen leidde.

REP 2015/60 - Sign. - Bijstandsgerechtigde moeder mag BEM-rekening van kinderen niet aanspreken (Rechtbank Oost-Brabant sector kanton 3 december 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:7464)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015
V ontvangt een bijstandsuitkering. Haar minderjarige kinderen hebben vermogen geërfd van hun vader. Dit vermogen staat thans op een bankrekening met een zogeheten BEM-clausule (Belegging Erfdelen Minderjarigen). De gemeente heeft V, op grond van artikel 55 Wwb, gesommeerd de kantonrechter te verzoeken haar te machtigen over de erfenis van de kinderen te beschikken teneinde in haar levensonderhoud (en dat van de kinderen) te voorzien.

REP 2015/61 - Art. - Partneralimentatie in de 
praktijk: is maatwerk mogelijk? (deel 4)

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015 geschreven door Wakker, mr. A.
Welke mogelijkheden biedt de bestaande wetgeving voor maatwerk bij de vaststelling van de partneralimentatie? De eerste aflevering van deze rubriek is gepubliceerd in REP 2014/4, de tweede in REP 2014/5, de derde in REP 2014/7. In deze aflevering worden de uitspraken besproken die in de maanden oktober en november 2014 zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl of die zijn toegezonden door lezers.

REP 2015/62 - Art. - Wetsvoorstel ‘Scheiden zonder de rechter’ onder de Europese loep van de CEFL

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015 geschreven door Luger, mr. F.C.M.
Met het wetsvoorstel ‘Scheiden zonder de rechter’ wordt in Nederland – wederom – een poging gedaan om een administratieve echtscheidingsprocedure wettelijk vast te leggen. Een blik over de grens geeft nieuwe inzichten op het gebied van het echtscheidingsrecht. Met het huidige wetsvoorstel wordt, voor Nederlandse begrippen, een grote stap in Europese richting gezet. De partijautonomie van echtgenoten staat daarbij hoog in het vaandel. Er kan een interessante rechtsvergelijking worden getrokken met de Commission on European Family Law. In hoeverre verenigen de uitgangspunten van de CEFL – uitgewerkt in de Principles – zich met de beoogde Nederlandse administratieve echtscheidingsprocedure? Kunnen de Principles wellicht de nodige inspiratie opleveren voor de knelpunten van het wetsvoorstel en deze op deugdelijke wijze aanvullen?

REP 2015/63 - Art. - Standaard verevenen is niet meer van deze tijd

Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2015 geschreven door Leene-Hoedemaeker MPLA, drs. I.E.
Na de invoering van de Wet VPS is het pensioenlandschap drastisch veranderd. De mogelijkheden die in de vigerende wet- en regelgeving zowel juridisch als fiscaal zijn opgenomen, samen met de wijzigingen in de samenleving, zorgen voor complexiteit bij de verdeling van pensioen in het kader van een (echt)scheiding. In het artikel wordt aandacht geschonken aan deze ontwikkelingen en de gevolgen voor de pensioenverdeling bij echtscheiding. Daarnaast worden alternatieven toegelicht die beter passen in de nieuwe samenlevingsvormen en de ontwikkelingen van de pensioenregelingen bij de pensioenverdeling als gevolg van echtscheiding.