Aflevering 2

Gepubliceerd op 26 maart 2015

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2015/67 - Sign. - Vergoedingsrechten en de natuurlijke verbintenis (E.W.J. Ebben, ftV civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/1)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Tussen echtgenoten kunnen over en weer, ongeacht het bestaan van enige huwelijksvoorwaarden, om verschillende redenen vergoedingsrechten ontstaan. Artikel 1:87 lid 4 BW stelt dat geen vergoedingsrecht ontstaat wanneer wordt gepresteerd op grond van een verbintenis. De natuurlijke verbintenis komt in de rechtspraak ook steeds vaker voor om vermeende vergoedingsrechten af te weren. De auteur gaat na bij welke vergoedingsrechten in het huwelijksvermogensrecht de natuurlijke verbintenis een rol kan spelen.

REP 2015/68 - Sign. - Haags huwelijksvermogensverdrag 1978 ook van toepassing op huwelijken van gelijk geslacht? (B.E. Reinhartz, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/1)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Hof Den Haag kreeg de vraag voorgelegd of het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime van twee vrouwen die met elkaar gehuwd zijn, door het Haags huwelijksvermogensverdrag 1978 wordt beheerst. Aangezien naar Nederlands recht het huwelijk geldig is, ook al is het gesloten na de inwerkingtreding van het Verdrag, worden de conflictregels van het Verdrag hierop toegepast.

REP 2015/69 - Sign. - Draagplicht voor schulden bij echtscheiding (B.E. Reinhartz, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/1)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Wanneer is er reden om af te wijken van de draagplicht bij helfte voor schulden bij echtscheiding? Hierover heeft de Hoge Raad een arrest gewezen op 30 mei 2012, met verwijzing naar Hof Amsterdam. Dat hof heeft hierover uitspraak gedaan op 14 mei 2013. Deze zaak is aanleiding om deze kwestie eens nader te onderzoeken, aangezien het mede ten gevolge van de economische crisis regelmatig voorkomt dat echtgenoten bij scheiding worden geconfronteerd met onbetaalde schulden van enige omvang.

REP 2015/70 - Sign. - Overeenkomst inzake uitzet (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3132)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V (beiden van Turkse nationaliteit) zijn in 2002 op het Turkse consulaat te Rotterdam met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk, in december 2001, zijn de vaders van partijen, overeenkomst het Islamitisch gewoonterecht, de volgende mehir-overeenkomst (een overeenkomst inzake uitzet/bruidsschat) met elkaar aangegaan: ‘Door [M] wordt, wanneer sprake is van uit elkaar gaan of echtscheiding, € 50.000 onvoorwaardelijk en in contanten betaald aan [V].’

REP 2015/71 - Sign. - Beroep op pensioenverweer faalt omdat vrouw een risicoverzekering op man kan afsluiten (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7948)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn in 1992 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. V gaat in hoger beroep, ten gevolge waarvan de echtscheidingsbeschikking nog niet in ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. V voert in hoger beroep aan dat de rechtbank haar verweer ten onrechte niet heeft aangemerkt als pensioenverweer. V doet daarom alsnog een beroep op artikel 1:153 lid 1 BW. Volgens V daalt, door het uitspreken van de echtscheiding, haar aanspraak op nabestaandenpensioen bij vooroverlijden van M van € 31.000 naar € 9.999. Daarmee is, aldus V, sprake van een ernstige vermindering waarvoor eerst een voorziening getroffen moet worden, alvorens de echtscheiding tussen partijen uitgesproken kan worden. M voert aan dat V zelf voorzieningen kan treffen voor de mogelijkheid van zijn vooroverlijden. M wijst erop dat V een eigen onderneming heeft waaruit zij inkomen verwerft en dat zij, gelet op haar ervaring en opleiding, ruimschoots in staat dient te worden geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, óók ingeval van zijn vooroverlijden.

REP 2015/72 - Sign. - Hof over vaststelling pensioenverdeling in convenant in afwijking van de huwelijkse voorwaarden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9367)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met een periodiek verrekenbeding) met elkaar gehuwd. In artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden is onder meer bepaald dat onder ‘de kosten van de gemeenschappelijke huishouding’ niet begrepen zijn ‘de pensioenpremies voldaan door of ten behoeve van een echtgenoot, zodat pensioenen slechts toekomen aan de echtgenoot aan wie ze zijn toegekend zonder dat deze echtgenoot tot enige verrekening jegens de andere echtgenoot gehouden is’. Het huwelijk van partijen is in 2000 door echtscheiding ontbonden. Daaraan voorafgaand hebben partijen een overeenkomst gesloten, waarin staat dat zij overeenstemming hebben bereikt over de regeling van de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk. Eén van de bepalingen van die overeenkomst luidt als volgt: ‘Tussen partijen staat vast dat mevrouw recht heeft op de helft van het ouderdomspensioen van de man, opgebouwd bij [de BV van de man], en dat mevrouw en de kinderen aanspraak hebben op nabestaandenpensioen. De waarde daarvan moet actuarieel worden vastgesteld en jaarlijks opgehoogd worden conform de algemeen erkende maatstaven. In geval het saldo van de winstuitkering minder bedraagt dan het saldo van de hiervoor genoemde pensioenaanspraken, dan wordt het ontbrekende gedeelte van de pensioenaanspraken bij verkoop van de onderneming alsnog uitgekeerd respectievelijk afgestort, evengoed als de man aanspraak zal hebben op de uitkering dan wel afstorting van zijn aandeel in de pensioenreserve. Bij de uitwerking van deze bepaling zullen partijen eraan meewerken dat het meest gunstige fiscale regime van toepassing is.’ In 2013 verzoekt V de rechtbank, onder verwijzing naar voormelde overeenkomst, om M te veroordelen tot pensioenverevening.

REP 2015/73 - Sign. - Problemen rond de nieuwe beperkte gemeenschap van goederen: een vervolg (W.G. Huijgen, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/2)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
De auteur signaleert een reeks problemen ten gevolge van het wetsvoorstel inzake de nieuwe beperkte huwelijksgemeenschap. Ten gevolge van dit wetsvoorstel zullen onder meer de onroerend goed- en vennootschapspraktijk alsmede het opstellen van verdelingsakten gecompliceerd worden, het aantal huwelijkse voorwaarden drastisch toenemen en de noodzaak tot het maken van uitsluitingsclausules onverminderd blijven bestaan.

REP 2015/74 - Sign. - De nieuwe beperkte gemeenschap van goederen: nog meer problemen gesignaleerd! (W.G. Huijgen, ftV civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/1)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Dit artikel over de opeenstapeling van bezwaren tegen de nieuwe beperkte huwelijksgemeenschap volgens wetsvoorstel 33987 moet volgens de auteur worden gelezen als een vervolg op zijn eerdere artikel in ftV 2014, nr. 49. In de aanhef van dat laatste artikel stelde hij dat hij ‘de voornaamste aspecten van het wetsvoorstel [zou] behandelen zonder aanspraak te maken op een uitputtende behandeling ervan’. Dat hij nu opnieuw ingaat op de bezwaren, heeft als reden dat men zich steeds meer realiseert wat de impact van invoering van het wetsvoorstel zal zijn.

REP 2015/76 - Sign. - Ondanks poging tot doodslag geen ongelijke verdeling huwelijksgemeenschap (Gerechtshof Den Bosch 27 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:225)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn in 1971 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2012 (op verzoek van M) door echtscheiding is ontbonden. Tijdens de echtscheidingsprocedure wordt V door M ernstig verwond met een Stanleymes. In de daaropvolgende strafrechtelijke procedure oordeelt de rechtbank dat hier weliswaar sprake was van poging tot doodslag, maar dat deze niet aan M kan worden toegerekend wegens een geestelijke stoornis (vasculaire dementie). M wordt dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging, zij het met gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis.

REP 2015/77 - Sign. - Onvoldoende Belehrung bij maken huwelijkse voorwaarden staande huwelijk (Kamer voor het Notariaat 10 december 2014, ECLI:NL:TNORDHA:2014:38)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn op 28 juni 2008 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. In april 2011 voeren zij een bespreking met notaris N en kandidaat-notaris K over het alsnog opstellen van huwelijkse voorwaarden. Volgens M gaat het slecht met zijn onderneming en hij wil het privévermogen beschermen. Naar aanleiding van dit gesprek worden op 28 juni 2011 de huwelijkse voorwaarden getekend, inhoudende een koude uitsluiting (met uitzondering van de woning) en een finaal verrekenbeding dat alleen van toepassing is bij overlijden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de fiscale goedkeuring die is opgenomen in het besluit van 5 juli 2010. Op grond hiervan wordt geen schenkbelasting geheven als vanwege een misverstand voorafgaand aan het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld en de huwelijksgemeenschap zodanig is verdeeld dat de echtgenoten gerechtigd zijn tot het vermogen alsof de huwelijkse voorwaarden al vóór het huwelijk waren opgesteld. Indien binnen drie jaar na het sluiten van het huwelijk alsnog huwelijkse voorwaarden worden opgesteld, wordt hier een misverstand verondersteld, tenzij de relatie dan al is verbroken.

REP 2015/79 - Sign. - Kinderalimentatie: rechtbank wijkt op grond van de redelijkheid en billijkheid af van de Trema-normen (Rechtbank Den Haag 17 november 2014, C/09/459207/FA RK 14-695, niet gepubliceerd)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. M woont met zijn nieuwe partner in Madrid (Spanje). V verzoekt de rechtbank een door M te betalen kinderalimentatie van € 750 per kind per maand vast te stellen.

REP 2015/80 - Sign. - Rechtbank past nieuwe kinder­alimentatieregels 2015 toe (Rechtbank Noord-Holland 17 december 2014, C/14/153431/FA RK 14-669, niet gepubliceerd)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn in 1990 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1994 dochter D is geboren en in 1999 zoon Z. Het huwelijk van partijen is in 2011 door echtscheiding ontbonden. In hoger beroep heeft het hof bepaald dat M aan V kinderalimentatie voor de twee (destijds beide nog minderjarige) kinderen moet voldoen van € 243 per maand per kind, en partneralimentatie van € 100 per maand. M verzoekt de rechtbank (1) de kinderalimentatie ten behoeve van de nog minderjarige Z te verminderen tot € 140 per maand, (2) de alimentatie ten behoeve van de inmiddels jongmeerderjarige D te verminderen tot € 69 per maand en (3) de partneralimentatie op nihil te bepalen, alles met ingang van 25 juni 2013, zijnde de datum waarop zijn goederen onder bewind zijn gesteld.

REP 2015/81 - Sign. - Rechtbank Den Haag neemt krachtig stelling tegen nieuwe alimentatienormen (Rechtbank Den Haag 9 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1129)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
De vrouw ontvangt in 2015 een kindgebonden budget van € 340 per maand. Als de aanbevelingen van het Rapport alimentatienormen 2015 zouden worden gevolgd, inhoudende dat het gehele kindgebonden budget (inclusief de alleenstaande-ouderkop) in mindering wordt gebracht op de behoefte, zou geen behoefte aan kinderalimentatie meer overblijven. De rechtbank acht dit niet redelijk en in strijd met het wettelijk uitgangspunt.

REP 2015/82 - Sign. - Geen sprake meer van lotsverbondenheid (Rechtbank Noord-Nederland 19 november 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6497)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk één kind is geboren. V verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Volgens haar is het huwelijk duurzaam ontwricht. M op zijn beurt verzoekt de rechtbank een door V te betalen partneralimentatie van € 1.066 per maand vast te stellen. V verzet zich daar tegen. Volgens V kan van haar in redelijkheid niet worden gevergd dat zij partneralimentatie betaalt. M heeft zich gedurende het huwelijk in toenemende mate agressief, gewelddadig en overheersend jegens V gedragen. Het begon met verbaal geweld en eindigde met bedreigingen met een mes. V vreesde voor haar leven. Aan M is inmiddels een huis- en contactverbod opgelegd. Partijen waren een hulpverleningstraject gestart. Gedurende dit traject heeft M V met de dood bedreigd. Het traject is stopgezet, omdat M grensoverschrijdende e-mails naar de hulpverleners stuurde. M stuurt V nog altijd bedreigende e-mails en sms’jes, spreekt in op haar voicemail en heeft haar werkgever met krenkende bewoordingen benaderd. De gedragingen van M hebben er toe geleid dat V een lichamelijk en emotioneel wrak is geworden. Volgens V is de lotsverbondenheid tussen partijen verbroken en kan van haar niet gevergd worden dat zij aan M partneralimentatie betaalt. Volgens M is V ‘psychisch in de war’. M erkent dat hij zich ‘hier en daar’ normoverschrijdend heeft gedragen en/of uitgelaten, maar die ‘incidenten’ en uitlatingen dienen geplaatst te worden in het kader van de echtscheidingsstrijd, aldus M.

REP 2015/83 - Sign. - Haviltexen tussen ex-echtgenoten (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:97)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn in 1994 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2008 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft daarbij de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 150 per maand. De door M te betalen kinderalimentatie (voor het destijds nog minderjarige kind van partijen) is vastgesteld op € 300. Op 31 december 2009 tekenen partijen de volgende (door V opgestelde) verklaring: ‘Bij deze verklaart [M] dat hij vanaf 4 januari 2009 € 1.000 overmaakt per iedere maand op [rekening] tot overlijden van een der partijen. Dit wordt overgemaakt aan [V]. Dit wordt ondertekend bij goedkeuring van de sociale dienst.’ Tussen partijen ontstaat vervolgens onenigheid over de uitleg van deze overeenkomst. Volgens M hebben partijen bedoeld dat onder het bedrag van € 1.000 per maand ook het bedrag ad € 300 terzake kinderalimentatie bedoeld is. Volgens V ziet het bedrag ad € 1.000 uitsluitend op de partneralimentatie. Vaststaat dat partijen bedoelde overeenkomst hebben gesloten omdat de sociale dienst – die op dat moment bijstand verstrekte aan V en het kind – het standpunt innam dat de alimentatie die M op dat moment maandelijks voldeed aan V te laag was. Volgens V wilde zij ‘van de sociale dienst af zijn’ en nam zij genoegen met een bedrag van € 1.000 bruto per maand. Om die reden is zij met bovengenoemde verklaring naar M gestapt. M heeft deze verklaring getekend. M heeft vanaf dat moment, totdat het kind meerderjarig was, maandelijks € 1.000 aan V voldaan. V heeft nooit aanspraak gemaakt op (eventueel) achterstallige kinderalimentatie. Nadat het kind meerderjarig is geworden, heeft M maandelijks € 300 aan het kind overgemaakt en € 700 aan V.

REP 2015/84 - Sign. - Kinderen tot 21 jaar gaan bij alimentatie voor op kind vanaf 21 jaar (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7904)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn vier kinderen geboren, te weten A (geboren in 1991), B (geboren in 1993), C (geboren in 1995) en D (geboren in 1997). Partijen twisten over de hoogte van de (door de rechtbank vastgestelde) door M te betalen kinderalimentatie. V stelt in hoger beroep dat de draagkracht van M door de rechtbank ten onrechte over drie kinderen is verdeeld. Nu dochter B een uitwonend jongmeerderjarig kind is met studiefinanciering, is door de rechtbank ten onrechte een deel van de draagkracht van M voor B bestemd, aldus V. M betwist dit. Volgens M besteedt hij gemiddeld € 230 per maand van zijn draagkracht aan B, hetgeen hij onderbouwt met stukken.

REP 2015/85 - Sign. - Hoge Raad herstelt rekenfout behoefte vrouw: geen partneralimentatie (Hoge Raad 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:177)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn in 2001 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. V verzoekt om partneralimentatie. Het hof berekent haar behoefte op € 2.529,32 netto per maand en stelt vast dat V een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.113 per maand. Daaruit volgt dat V behoefte heeft aan een bijdrage van M ter hoogte van € 416,32 netto per maand. Uit een ‘jusvergelijking’ volgt dat M € 434 per maand aan partneralimentatie dient te voldoen. Het hof beslist dienovereenkomstig. In cassatie klaagt M dat het hof de behoefte van V onjuist heeft berekend.

REP 2015/86 - Sign. - Minder Easy Echtscheiding dan gedacht (Gerechtshof Den Haag 10 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4304)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn in 1990 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeen gekomen dat na ontbinding van het huwelijk, de een tegenover de ander niet tot betaling van alimentatie gehouden zal zijn. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen partneralimentatie van € 1.000 bruto per maand, met ingang van 1 mei 2013, vast te stellen. Volgens V is er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst sprake geweest van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/87 - Sign. - Huwelijksgerelateerde behoefte na 6,5 jaar nog niet verbleekt (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9995)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Het huwelijk tussen M en V (waaruit één kind is geboren) is in 2007 door echtscheiding ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie bij gebrek aan draagkracht op nihil bepaald. Aan partijen is in oktober 2011 in het kader van de WSNP een zogeheten ‘schone lei’ verleend. V ontvangt sinds 2011 een bijstandsuitkering. V heeft op 12 augustus 2013 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank tot vaststelling van partneralimentatie van € 793,85 per maand. De rechtbank heeft het verzoek ingewilligd. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/89 - Sign. - Ombudsman: LBIO reageert onvoldoende op vragen en klachten over inning kinderalimentatie en loonbeslag (Nationale Ombudsman 20 januari 2015, rapport 2015/013)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
De man ontvangt een brief waarin het LBIO aankondigt dat het de inning van kinderalimentatie overneemt van zijn ex-partner, tenzij hij aantoont dat er geen achterstand is. In een aantal e-mails maakt de man bezwaar, maar ontvangt geen reactie van het LBIO. Vervolgens schrijft hij een brief, waarin hij het LBIO uitlegt waarom hij meent steeds het juiste bedrag te hebben betaald. Ook hier komt geen reactie op. Uiteindelijk gaat het LBIO tot inning over en legt loonbeslag onder de man. Volgens de man heeft de brief waarin het LBIO dit aankondigt hem niet bereikt. In de mailwisseling tussen het LBIO en de man klinkt steeds meer irritatie door. De man klaagt bij de Nationale Ombudsman over het niet reageren van het LBIO op zijn argumenten.

REP 2015/90 - Sign. - Hoge Raad bevestigt: ook schulden waarop niet wordt afgelost tellen in beginsel mee bij vaststelling draagkracht (Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:40)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V zijn in 2008 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft bepaald dat M maandelijks € 90 aan partneralimentatie aan V moet voldoen. In hoger beroep overweegt het hof als volgt: ‘De man heeft voorts gesteld dat hij een schuld aan zijn ouders van € 10.000, met een rente van 4,8% per jaar, dient te voldoen, welk bedrag is aangewend voor het verbeteren van de voormalige echtelijke woning. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd bestreden. Het hof is van oordeel dat de man, tegenover de betwisting door de vrouw, het bestaan van deze schuld onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voorts heeft de man, indien wel zou worden uitgegaan van het bestaan van de schuld, niet nader onderbouwd dat sprake is van een aflossingsverplichting en evenmin dat feitelijk wordt afgelost of rente wordt betaald.

REP 2015/91 - Sign. - Recommendation over verhuizing met kinderen

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Op 11 februari 2015 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa de Recommendation on Preventing and Resolving Disputes on Child Relocation aangenomen (Recommendation CM/Rec (2015)4). Dit instrument beoogt bij te dragen aan het voorkomen en in goed onderling overleg oplossen van conflicten tussen ouders over verhuizing met kinderen na scheiding.

REP 2015/95 - Sign. - Vervangende toestemming voor verhuizing? (T.C.P. Christoph, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/1)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Regelmatig verschijnt jurisprudentie over een ouder die met kinderen wil verhuizen binnen Nederland of naar het buitenland. In dit artikel worden alle relevante en gepubliceerde uitspraken in de periode augustus 2013 tot december 2014 besproken, waarbij uitsluitend wordt ingegaan op verhuizingen binnen Nederland. De vraag wordt beantwoord of daarin een algemene lijn te ontdekken valt en in welke gevallen een dergelijke verzoek de meeste kans van slagen heeft.

REP 2015/99 - Sign. - Geen omgang, geen consultatie- en informatieplicht (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8973)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is de thans nog minderjarige dochter D geboren. M heeft al geruime tijd geen contact met D. M verzoekt het hof (1) een omgangsregeling tussen hem en D vast te stellen, dan wel (2) aan V een consultatie- en informatieplicht ten aanzien van D op te leggen.

REP 2015/100 - Sign. - Moeder verhuist zonder toestemming van de vader met de minderjarige; minderjarige wordt daarom aan de vader toevertrouwd (Voorzieningenrechter Rechtbank Midden-Nederland 15 oktober 2014, C/16/376926/KG ZA 14-674, niet gepubliceerd)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de in 2012 beëindigde affectieve relatie tussen M en V is in 2003 zoon Z geboren. Daarnaast hebben zij nog een (inmiddels meerderjarig) zoon. M heeft Z erkend. V heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z. In 2014 is V met Z verhuisd van [A] naar [B], alwaar zij is ingetrokken bij haar nieuwe partner X. M verzet zich hiertegen en vordert in kort geding voorlopige toevertrouwing van Z aan hem. M voert het volgende aan. Partijen hebben altijd samengeleefd alsof er sprake was van gezamenlijk ouderlijk gezag. Tussen hem en Z bestaat family life als bedoeld in artikel 8 EVRM. M heeft de laatste twee jaar het overgrote deel van de opvoeding voor zijn rekening genomen omdat hij veel thuis werkte en V vaak bij X in [B] verbleef. Partijen hadden de afspraak dat de gemeenschappelijke woning in [A] zou worden aangehouden, waarbij zij een co-ouderschapsregeling beoogden. M acht het in het belang van Z dat hij terugkeert naar de voor hem oude en vertrouwde omgeving, hetgeen ook de wens van Z is. V stelt zich op het standpunt dat zij, nu zij het eenhoofdig gezag heeft over Z, de toestemming van M niet nodig heeft voor beslissingen die op Z betrekking hebben.

REP 2015/101 - Sign. - Bezwaren tegen omgang niet voldoende om erkenning tegen te houden (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:150)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2006 zoon Z geboren. V oefent van rechtswege het gezag uit over Z. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. M heeft Z niet erkend. Dat hij de verwekker is van Z, staat niet ter discussie. M verzoekt de rechtbank, op grond van artikel 1:204 lid 3 BW, hem vervangende toestemming tot erkenning van Z te verlenen. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep. Volgens M hebben hij en Z er recht op dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. V wordt zeer belast door het verzoek van M en maakt zich in dit verband grote zorgen over de toekomst van Z. De belemmeringen bij V zijn gelegen in haar angst voor M en de invloed die zijn negatieve, agressieve en manipulatieve gedrag heeft op de verder ontwikkeling van Z. Volgens V is erkenning een opstapje naar een verzoek tot omgang. V wil geen contact tussen Z en (de familie van) M.

REP 2015/102 - Sign. - Voorwaardelijke gevangenisstraf voor vader die minderjarige zoon in Syrië achterliet (Rechtbank Noord-Nederland 11 december 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6343)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V (beiden van Syrische afkomst) zijn gehuwd, uit welk huwelijk zoon Z is geboren. Op 1 maart 2006 vertrekt het gezin naar Syrië voor een vakantie. Op 18 maart keert M, zonder V daarvan op de hoogte te stellen, terug naar Nederland. Het Nederlandse paspoort van (de minderjarige) Z neemt hij mee. M blijkt bij een Islamitische Sharia-rechter een uitreisverbod voor Z te hebben aangevraagd (en verkregen), welk verbod alleen door hemzelf of zijn broer kan worden opgeheven. Terug in Nederland doet V in juli 2006 aangifte tegen M, terwijl Z bij haar ouders in Syrië verblijft. Inmiddels heeft zij dan ook al de echtscheiding aangevraagd, tijdens welke procedure bij voorlopige voorziening is bepaald dat V het gezag krijgt en dat Z naar haar terug moet. Op 29 juni 2006 heeft de rechtbank tijdens de einduitspraak bepaald dat het uitreisverbod binnen een maand moet worden opgeheven. M doet dit niet.

REP 2015/103 - Sign. - Ouders niet in staat om ‘ziekmakende gezinspatronen’ op te heffen: hof belast vader met eenhoofdig gezag (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9645)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2011 dochter D geboren. M heeft D erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over D uit. Sinds 2012 staat D onder toezicht. In 2014 heeft de rechtbank bepaald dat D haar hoofdverblijf bij M heeft en is een omgangsregeling tussen V en D vastgesteld. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/104 - Sign. - Straf voor vervalsen handtekening ex (Rechtbank Amsterdam 17 december 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:8903)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V wordt in 2006 dochter D geboren. Op 19 april van dat jaar levert M het formulier Verzoek tot het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over een minderjarige in bij de rechtbank, voorzien van twee handtekeningen. Volgens V heeft M haar handtekening vervalst. V doet aangifte. Aanvankelijk besluit het OM de zaak te seponeren, maar na een zogenoemde artikel 12 Sv-klacht bij het hof weet V uiteindelijk alsnog de vervolging tegen M te bewerkstelligen.

REP 2015/105 - Sign. - Alsnog vervangende toestemming voor verhuizing eigengereide moeder (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 oktober 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7793)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit het in 2013 door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. M en V oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen, die hun hoofdverblijf bij V hebben. V heeft in X een nieuwe partner gevonden en wil met hem samenwonen. M weigert toestemming voor de door V voorgestane verhuizing van [A] naar [B]. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen. Dit verzoek is afgewezen. V gaat in hoger beroep. Op 25 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat V, in afwachting van het hoger beroep, bij haar ouders mag verblijven met de kinderen. Een week later treedt V in het huwelijk met X en verhuist zij met de kinderen naar [B]. V verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank te vernietigen en haar alsnog vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen van [A] naar [B] te verhuizen.

REP 2015/106 - Sign. - Vervangende toestemming schoolkeuze (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:247)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M en V (beiden van Iraanse komaf) zijn in 2005 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2007 dochter D is geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over D belast. Het huwelijk tussen partijen is in 2011 door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijf bij V. D volgt Engelstalig onderwijs op een openbare basisschool. M wil dat D op de Nederlandstalige afdeling van de school wordt ingeschreven en verzoekt de rechtbank hem hiervoor vervangende toestemming te verlenen. De rechtbank willigt het verzoek in. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/107 - Sign. - D66 wil verlaging erfbelasting alleenstaanden (KNB)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
D66 wil dat alleenstaanden zonder (pleeg)kinderen de keuze krijgen een erfenis te geven die tegen hetzelfde tarief voor de erfbelasting wordt belast als een erfenis die bestemd is voor kleinkinderen en verdere afstammelingen. Dat zei Tweede Kamerlid Wouter Koolmees op 14 januari jl. tegen nieuwssite NU.nl. De partij vindt dat de erfbelasting te veel is opgesteld voor de traditionele gezinssituatie en wil het stelsel moderniseren. Koolmees pleit ervoor dat alleenstaanden zonder kinderen een erfenis tot (ruim) € 120.000 kunnen toekennen die valt onder het middelste tarief van 18%, in plaats van onder het derde en hoogste tarief van 30%. Erfenissen tot € 121.296 voor partners en (pleeg)kinderen worden volgens de huidige regels het lichtst belast: 10%. Erfenissen van boven € 121.296 worden zwaarder belast. Partners en (pleeg)kinderen betalen dan 20%, kleinkinderen en verdere afstammelingen in de rechte lijn 36% en overige erfgenamen 40% over een toegekende erfenis. Ook in deze categorie wil D66 dat alleenstaanden zonder kinderen een erfenis onder het tweede tarief kunnen geven.

REP 2015/108 - Sign. - Duitse bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting is strijdig met het gelijkheidsbeginsel (T.C. Hoogwout, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/2)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Op 17 december 2014 oordeelde de Eerste Kamer van het Bundesverfassungsgericht (Duitse Constitutionele Hof) in Karlsruhe dat de bedrijfsopvolgingsregeling in de Duitse Erbschaft- und Schenkungsteuergesetz in strijd is met de Duitse Grondwet. De huidige wetsbepalingen blijven van toepassing, maar de wetgever moet voor 30 juni 2016 de wet wijzigen. In dit artikel wordt kort de huidige bedrijfsopvolgingsregeling in de Duitse Erbschaft- und Schenkungsteuergesetz besproken en vervolgens de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht.

REP 2015/109 - Sign. - Fiscaal partnerschap financiële zegen of bottleneck bij echtscheiding? (R.M. Kavelaars-Niekoop, ftV civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/2)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
In 2011 is het partnerbegrip in de fiscale wetgeving aangepast. Om het partnerbegrip af te bakenen, is door de wetgever aansluiting gezocht bij een van de civiele aspecten in geval van echtscheiding: het indienen van een verzoek tot echtscheiding. Daarnaast speelt het wel of niet ingeschreven staan op hetzelfde woonadres als partner een belangrijke rol. Het wel of niet zijn van fiscale partner heeft gevolgen voor onder meer de inkomstenbelasting. Dat brengt financiële consequenties met zich bij echtscheiding. Dat maakt dat de volgorde waarin bepaalde handelingen worden verricht die bij een echtscheiding behoren van belang wordt om fiscale consequenties te vermijden of te bewerkstelligen.

REP 2015/111 - Sign. - Is een curator belanghebbende bij de benoeming van een bijzondere curator? (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5210)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de relatie tussen M en V zijn vijf kinderen geboren, waarvan drie thans nog minderjarig zijn. M en V oefenen gezamenlijk het gezag over deze drie kinderen uit. M is in 2013 failliet verklaard. De curatoren in het faillissement wensen onderzoek te doen naar een schenkingsconstructie tussen M en de kinderen. De kantonrechter heeft op verzoek van V een bijzondere curator benoemd teneinde de kinderen ter zake van hun vermogen, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen voor de duur van hun minderjarigheid (artikel 1:250 BW). De curatoren in het faillissement gaan in hoger beroep.

REP 2015/112 - Sign. - Beroep op mediationclausule afgewezen (Rechtbank Rotterdam 3 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:10604)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
De man vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij voert hiertoe aan dat partijen in het tussen hen gesloten echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat zij zich tot De Scheidingsplanner (of een scheidingsbemiddelaar) zullen wenden in het geval zij niet in onderling overleg tot een regeling kunnen komen bij een verschil van mening omtrent de interpretatie van het convenant. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst de man naar artikel 10 van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant, dat luidt: ‘In geval partijen in de toekomst van mening verschillen omtrent de interpretatie van dit convenant zullen zij trachten door middel van onderling overleg tot een regeling te komen. (…) In het geval zij hier niet in slagen, zullen zij zich wenden tot De Scheidingsplanner of een scheidingsbemiddelaar, met het verzoek hen te begeleiden bij het zoeken naar een oplossing voor de gerezen geschilpunten. Pas indien en nadat deze bemiddeling niet tot het gewenste resultaat zal hebben geleid, zullen partijen zich elk tot een eigen advocaat wenden, die dan het geschilpunt eventueel aan de rechter kan voorleggen.’

REP 2015/113 - Sign. - Misbruik van (proces)recht door hoger beroep tegen echtscheiding (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7232)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Volgens de man heeft de vrouw misbruik gemaakt van het (proces)recht door hoger beroep in te stellen tegen de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank. Op deze manier heeft de vrouw de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand geprobeerd te vertragen, zodat de periode van de (in het kader van voorlopige voorzieningen vastgestelde) alimentatieverplichting van de man verlengd werd. De man vordert in dat licht om de ingangsdatum van de termijn van vijf jaar te bepalen op de datum waarop de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven had kunnen zijn.

REP 2015/115 - Sign. - Verzorgende grootouders hebben geen blokkaderecht (Voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland 13 januari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:230)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit V is (de thans nog minderjarige) dochter D geboren. Kort na die geboorte is V met D bij haar ouders (hierna tezamen: de grootouders) ingetrokken, alwaar V en de grootouders gezamenlijk de dagelijkse verzorging en opvoeding van D voor hun rekening nemen. Als er geleidelijk steeds meer irritaties, meningsverschillen en ruzies ontstaan tussen V en de grootouders over de (wijze van) opvoeding en de rol daarin van V, nemen V en D in oktober 2013 elders hun intrek. In juni 2014 wordt D door V vrijwillig in een netwerkpleeggezin geplaatst. De grootouders verzoeken in kort geding te bepalen dat hun blokkaderecht (artikel 1:253s lid 1 BW) gerespecteerd wordt en dat D terugkeert naar het gezin van haar opvoeders en verzorgers (lees: de grootouders).

REP 2015/117 - Sign. - Rechtsmacht met betrekking tot kinderontvoering en de voorlopige toevertrouwing (Voorzieningenrechter Rechtbank Amsterdam 17 december 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:8981)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is (de thans nog minderjarige) dochter D geboren. Beide ouders hebben het gezag over D. Van 2003 tot 2007 woont het gezin in Nederland. In 2007 verhuizen V en D (met toestemming van M) naar Noorwegen. Tijdens de schoolvakanties verblijft D bij M in Nederland. In juni 2014 geeft D aan niet meer naar Noorwegen terug te willen keren, aan welke wens M gehoor geeft. V en D hebben sindsdien nog slechts via WhatsApp contact met elkaar. Inmiddels hebben M en V overeenstemming bereikt over de voorlopige toevertrouwing van D bij M totdat in de bodemprocedure wordt beslist.

REP 2015/118 - Sign. - Opnieuw meer levenstestamenten geregistreerd (KNB)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Uit cijfers van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) blijkt dat er in die periode 14.213 levenstestamenten werden geregistreerd. Dat zijn er bijna 5.000 meer dan in het laatste kwartaal van 2013. Alleen al in december registreerden 6.075 mensen een levenstestament. In augustus van 2014 was er de minste belangstelling, toen werden er ‘slechts’ 2.507 levenstestamenten geregistreerd.

REP 2015/119 - Sign. - Twee uitspraken over de zuivere aanvaarding van een nalatenschap (P.J.F.M. Le Cat, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/1)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
De Hoge Raad heeft op 20 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1489) uitspraak gedaan over de vraag of een nalatenschap als aanvaard geldt, in het geval een erfgenaam ten behoeve van een nalatenschap optreedt en verweer voert in een gerechtelijke procedure. Eerder in 2014 (8 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1799) oordeelde Hof Den Haag over de vraag of het betalen van een etentje van erfgenamen ten laste van de nalatenschap gezien moet worden als een daad van zuivere aanvaarding. Voor beide uitspraken geldt dat de grens tussen het verrichten van daden van beheer en die van beschikking, na eerdere feitenrechtspraak, scherper is getrokken. Verder komt het Wetsontwerp ‘betos’ door genoemde uitspraken in de belangstelling te staan.

REP 2015/120 - Sign. - De procedure van het vervangen van de executeur door een vereffenaar (T. J. Mellema-Kranenburg, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/1)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Hoewel een legitimaris een executeur niet zomaar naar huis kan sturen daar hij sinds de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht slechts de positie van concurrent schuldeiser heeft, geeft artikel 4:204 lid 1 sub b BW hem wel een mogelijkheid de rechter te verzoeken een vereffenaar te benoemen wanneer de executeur de nalatenschap niet behoorlijk beheert en afwikkelt.

REP 2015/123 - Sign. - Accountant had nadrukkelijk moeten wijzen op risico’s van zuivere aanvaarding (Accountantskamer 21 november 2014, ECLI:NL:TACAKN:2014:109)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
M overlijdt in 2011. Zijn echtgenote V geeft accountant A opdracht de cijfers van de nalatenschap op te stellen, de fiscale aspecten daarvan te beoordelen en de aangifte voor de erfbelasting op te stellen. A was accountant van de maatschap die bestond tussen M en diens ouders. Nadat V de door A opgestelde cijfers met een notaris heeft besproken, gaat zij tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap over. Enige tijd later dient V een tuchtrechtelijke klacht in tegen A. V verwijt A haar onvolledig en onzorgvuldig te hebben geïnformeerd, op grond waarvan zij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. A heeft niet vermeld dat aan de ouders van M een lening was verstrekt waarvoor M hypothecaire garanties had afgegeven. Voorts is gebleken dat een schuld van M aan de bank groter was dan door A is gepresenteerd. Verder is V op het verkeerde been gezet omdat een levensverzekeringsuitkering bij de ouders van M terecht is gekomen en niet bij de maatschap, terwijl de premies door A wel ten laste van de maatschap zijn geboekt.

REP 2015/124 - Sign. - Benoeming onzijdig persoon om namens onbekende erfgenamen te verdelen (Rechtbank Den Haag sector kanton 7 januari 2015, nr. 3544391/14-6512, niet gepubliceerd)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
X c.s. willen een nalatenschap van € 20.000 verdelen, maar er zijn mogelijk nog onbekende erfgenamen in het buitenland. Notaris N vordert namens X c.s. bij de kantonrechter verdeling van de nalatenschap conform de door hem opgemaakte conceptakte. De kantonrechter wijst het verzoek toe en benoemt een onzijdig persoon die de mogelijk onbekende erfgenamen vertegenwoordigt.

REP 2015/125 - Sign. - Notaris toch niet aansprakelijk voor ontbreken artikel 4:82 BW-clausule (Gerechtshof Den Haag 2 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4290)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015
Op 6 maart 2003 passeert notaris N een testament waarbij M zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk onterft en hij zijn tweede echtgenote (V) benoemt tot enige erfgename. Na het overlijden van M eisen zijn kinderen hun legitieme portie op, omdat de niet-opeisbaarheidsclausule van artikel 4:82 BW in het testament ontbreekt. Volgens V is bedoelde clausule abusievelijk niet in het testament opgenomen, zodat via uitleg (artikel 4:46 BW) de clausule in het testament moet worden gelezen.

REP 2015/127 - Art. - Partneralimentatie in de praktijk: is maatwerk mogelijk? (deel 5)

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015 geschreven door Wakker, mr. A.
Welke mogelijkheden biedt de bestaande wetgeving voor maatwerk bij de vaststelling van de partneralimentatie? Deze vraag kwam naar boven tijdens het symposium op 28 oktober 2013 in Breukelen over het wetsvoorstel wijziging partneralimentatie. De ervaringen blijken op dit terrein sterk uiteen te lopen. Sommigen menen dat de huidige wetgeving voldoende ruimte biedt, anderen menen dat daarvoor wetswijziging nodig is. Dit was reden voor de redactie van REP om dit thema extra onder de aandacht te br

REP 2015/128 - Art. - Variabele beloning en de vermogensrechtelijke afwikkeling bij echtscheiding

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015 geschreven door Braun, mr. S.C.
In deze bijdrage worden eerst de bijzondere kenmerken van variabele beloningen besproken. Vervolgens wordt antwoord gegeven op de centrale vraag of, en zo ja, in hoeverre variabele beloningen in de vermogensrechtelijke afwikkeling bij echtscheiding moeten worden betrokken en hieraan verwante vragen. Daarbij zal in worden gegaan op het moment waarop dient te worden afgerekend en de hieraan verbonden fiscale aspecten.

REP 2015/130 - Art. - Onnodig procederen in het familierecht – echt niet van deze tijd!

Aflevering 2, gepubliceerd op 26-03-2015 geschreven door Kroezen, mr. D.J.I. en Loeb, mr. E.
De toegang tot de rechter staat in tijden van bezuiniging onder druk. De advocaat- procesvertegenwoordiger heeft – met name in het familierecht, waar de emoties vaak hoog oplopen – de functie om oneigenlijk gebruik van de gang naar de rechter te voorkomen. Desondanks komt het juist in het familierecht regelmatig voor dat de rechter geconfronteerd wordt met onnodige procedures. In deze bijdrage wordt onderzocht hoe de rechter daarop reageert met de sanctie van (proces)kostenveroordeling. Een maatregel die alleen tegen de procespartij en niet tegen de procesvertegenwoordiger kan worden ingezet.