Aflevering 3

Gepubliceerd op 14 mei 2015

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2015/133 - Sign. - Hof geeft spoorboekje voor verkoop echtelijke woning in vechtscheiding (Gerechtshof Den Haag 28 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:128)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 2006 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting, geen verrekenbeding) met elkaar gehuwd, en hebben samen één kind. Het huwelijk is in 2014 door echtscheiding ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de gezamenlijke voormalig echtelijke woning dient te worden getaxeerd en heeft daartoe verschillende uitgangspunten geformuleerd. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/134 - Sign. - Wie betaalt de hypotheekrente na echtscheiding als geen van beiden er woont? (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:641)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 2000 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In mei 2010 gaan partijen feitelijk uiteen en gaat V elders wonen. M blijft de gezamenlijke echtelijke woning (die sinds juni 2009 te koop staat) bewonen. Partijen komen overeen dat M de toekomstige hypotheeklasten voor zijn rekening zal nemen. In oktober 2010 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

REP 2015/136 - Sign. - Ex-echtgenoot heeft vergoedingsrecht omdat erfenis niet aan privévermogen ten goede kwam (Rechtbank Noord-Nederland 25 februari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:815)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Tot hun echtscheiding waren M en V gehuwd in gemeenschap van goederen. M stelt dat hij een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, omdat hij onder toepassing van een uitsluitingsclausule geld van zijn ouders heeft geërfd. Dit geld is gestort op een gezamenlijke rekening. V betwist de aanspraak van M. Volgens haar leveren bijdragen voor consumptieve bestedingen geen vergoedingsrecht op wanneer deze vallen onder de kosten van de huishouding.

REP 2015/137 - Sign. - Wie draait op voor de lening? (Gerechtshof Amsterdam 8 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6072)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 2004 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In de huwelijks voorwaarden is bepaald dat tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaat (artikel 1), dat partijen gehouden zijn elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot ten bate van de andere is onttrokken (artikel 3) en dat iedere echtgenoot aansprakelijk is voor de schuld die hij/zij heeft doen ontstaan (artikel 5). M exploiteert gedurende het huwelijk enige tijd een eenmanszaak, ten behoeve waarvan partijen in 2005 gezamenlijk een bedrijfskrediet van € 12.000 met de gemeente aangaan. Het huwelijk van partijen wordt in 2012 door echtscheiding ontbonden. Van het bedrijfskrediet staat dan nog een bedrag van € 7.309,01 open. Partijen twisten over de vraag wie van hen de bedrijfskredietschuld aan de gemeente moet voldoen. De rechtbank oordeelt dat het volledige bedrag, op grond van artikel 6:10 BW, door M gedragen moet worden. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/138 - Sign. - Ongerechtvaardigd verrijkt door voorlopige voorziening? (Rechtbank Gelderland 10 november 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:8200)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V (beiden van Marokkaanse nationaliteit) zijn in 2011 in Marokko met elkaar gehuwd. In hun huwelijksakte zijn partijen overeengekomen dat M aan V een bruidsschat van 30.000 dirham (€ 2.672,84) zal voldoen. Partijen wensen tot echtscheiding over te gaan. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 12 november 2013 heeft de rechtbank het uitsluitend gebruiksrecht van de echtelijke (huur)woning aan M toegekend. Ondanks dat V in de maand december 2013 geen gebruik mocht maken van de woning, heeft zij wel de huurpenningen voor die maand voldaan. Volgens V is M daarmee ongerechtvaardigd verrijkt. Zij vordert terugbetaling van het door haar betaalde huurbedrag ad € 754. Daarnaast verzoekt V de rechtbank te bepalen dat M aan haar het restant van de in de huwelijksakte overeengekomen bruidsschat ten bedrage van (afgerond) € 1.782 zal betalen. Van de overeengekomen 30.000 dirham (€ 2.672,84) heeft M slechts 10.000 dirham (€ 890,95) voldaan, aldus V.

REP 2015/139 - Sign. - Hoge Raad over verdeling saldi gezamenlijke bankrekeningen ex-echtgenoten en ingangsdatum wettelijk rente (Hoge Raad 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:181)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1986 in Algerije met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2012 door echtscheiding is ontbonden. Partijen procederen op dit moment nog over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. In cassatie gaat het om de verdeling van het saldo van de bankrekeningen van partijen en om de toedeling van de voormalig echtelijke woning.

REP 2015/140 - Sign. - Investeringen in woning door ex-partner (Rechtbank Midden-Nederland 28 januari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:343)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben samengewoond in de woning van M. De woning is verbouwd, onder meer met geld van V. Als de relatie stukloopt, vordert V terugbetaling van de door haar geïnvesteerde bedragen. Volgens V hebben partijen mondeling afgesproken dat M de door haar gedane investeringen (ad in totaal € 26.000) in de woning zou terugbetalen bij een eventuele beëindiging van de relatie. M heeft dit erkend. Derhalve concludeert de rechtbank dat in casu sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen partijen, waarbij de terugbetaling voorwaardelijk is. V heeft afdoende gesteld dat de door haar betaalde bedragen zagen op het verbouwen en opknappen van de woning en niet (zoals M heeft gesteld) op verfraaiing/versiering om de woning (naar haar smaak) sfeervoller te maken.

REP 2015/145 - Sign. - Een variant op Kriek/Smit nader bekeken (B.E. Reinhartz, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
In veel huwelijkse voorwaarden en samenlevingscontracten komt de clausule voor dat een staande huwelijk/samenwoning aan te schaffen woning die als gezamenlijke woning gaat dienen, op beider naam dient te worden verkregen. In de vorige huwelijkse voorwaarden van het echtpaar in kwestie was die clausule ook opgenomen; in de laatste versie niet meer. Heeft de vrouw recht op enige verrekening van de waardestijging van een woning die op naam van de man was verkregen?

REP 2015/146 - Sign. - Aanpassing Besluit huwelijksgoederenregister lost notarieel rechercheprobleem niet op! (P. Blokland, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
De tekst van artikel 1 Besluit Huwelijksgoederenregister is gesynchroniseerd met artikel 1:99 lid 1 sub b BW, maar dat laat onverlet dat het systeem van artikel 1:99 BW (ontbinding van de gemeenschap op het moment dat het echtscheidingsverzoek wordt ingediend) voor de notariële praktijk pas werkbaar zal zijn als de inschrijving van het verzoek in het huwelijksgoederenregister een constitutief vereiste wordt voor de ontbinding van de gemeenschap van goederen. De wetgever moet snel in actie komen, vindt de auteur.

REP 2015/148 - Sign. - Letselschadevergoeding: over verknochtheid en zaaksvervanging (Gerechtshof Amsterdam 22 juli 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6041)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M raakt in 1995 betrokken bij een ernstig auto-ongeval, waardoor hij een chronische whiplash oploopt. In verband hiermee ontvangt M in 2000 een letselschadevergoeding van ± € 160.000. In 2003 trouwt M in gemeenschap van goederen met V, welk huwelijk in 2012 door echtscheiding wordt ontbonden. Partijen twisten over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Volgens M dienen niet alle bezittingen bij helfte te worden verdeeld, omdat een belangrijk deel hiervan afkomstig is uit voormelde letselschadevergoeding.

REP 2015/149 - Sign. - Valt buitenlandse nalatenschap in gemeenschap van goederen? (I) (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1292)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Het huwelijk van M en V is door echtscheiding ontbonden. Vóór het huwelijk had V onroerende zaken in Italië geërfd. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze onroerende zaken tot het privévermogen van V behoren en dus niet in de gemeenschap zijn gevallen. Het hof oordeelt evenwel dat de enkele omstandigheid dat de erflater niet erop bedacht hoefde te zijn dat de onroerende zaken in een gemeenschap van goederen zouden vallen omdat naar Italiaans recht een erfenis altijd uitsluitend toekomt aan de erfgenaam en niet mede aan diens (toekomstige) echtgenoot, onvoldoende is om het oordeel te dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de onroerende zaken in de huwelijksgemeenschap vallen. Andere feiten en omstandigheden die toepassing van de onaanvaardbaarheidsexceptie in casu rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. V heeft de onroerende zaken geërfd voordat zij huwde. V had kunnen bewerkstelligen om bij huwelijkse voorwaarden deze onroerende zaken buiten de gemeenschap te houden. M heeft onbetwist gesteld dat V niet is ingegaan op zijn suggestie om huwelijkse voorwaarden te maken.

REP 2015/150 - Sign. - Valt buitenlandse nalatenschap in gemeenschap van goederen? (II) (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1954)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Omdat M en V de Macedonische nationaliteit hebben en zij hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking niet in hetzelfde land hadden, is aanvankelijk het Macedonische huwelijksvermogensrecht van toepassing. Vanaf het moment dat V zich in 2008 bij M in Nederland vestigde, is het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing en bestaat er van rechtswege een algehele gemeenschap van goederen. In 2010 heeft V onroerende zaken in Macedonië geërfd van haar vader die in Macedonië is overleden.

REP 2015/151 - Sign. - Afwijking van verdeling bij helfte van aanspraak levensloopregeling (Gerechtshof Amsterdam 24 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:577)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1979 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Het huwelijk is in 2012 door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. M heeft bij zijn werkgever een levensloopregeling opgebouwd, die is ondergebracht bij Nationale Nederlanden. Volgens M is deze regeling aan te merken als een aan hem toekomend persoonlijk recht om aan het eind van zijn loopbaan minder te mogen werken zonder er in inkomen op achteruit te gaan. M maakt inmiddels naar eigen zeggen gebruik van deze regeling: hij is één dag per week minder gaan werken en vult met de levensloopregeling zijn salaris aan. De rechtbank heeft het op grond van de levensloopregeling opgebouwde bedrag aan M toegedeeld zonder de verplichting de waarde daarvan met V te verrekenen.

REP 2015/152 - Sign. - Nieuw wetsvoorstel kinderalimentatie

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Kinderalimentatie moet eerlijker, duidelijker en eenvoudiger worden, vinden regeringspartijen VVD en PvdA. Tweede Kamerleden Jeroen Recourt (PvdA) en Ard van der Steur (VVD) hebben daarom op 18 februari jl. een initiatiefwetsvoorstel (34154) ingediend waarmee volgens hen het systeem van kinderalimentatie aanzienlijk wordt vereenvoudigd. De belangrijkste punten van het voorstel:

REP 2015/159 - Sign. - Aanname dat partneralimentatie is verbruikt, moet in concreto getoetst worden (Hoge Raad 6 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:520)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2004 door echtscheiding ontbonden. Bij beschikking van 22 februari 2006 heeft het hof de door M aan V te betalen partneralimentatie (die eerder op nihil was vastgesteld) bepaald op € 940 per maand over de periode van 14 januari 2005 tot 15 september 2005, en met ingang van laatstgenoemde datum op € 500 per maand.

REP 2015/160 - Sign. - Niet-wijzigingsbeding moet schriftelijk overeen worden gekomen en door beide partijen zijn ondertekend (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:865)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1998 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1998 zoon Z is geboren. Het huwelijk is in 2005 door echtscheiding ontbonden. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinder- en partneralimentatie vastgesteld op respectievelijk € 610 en € 870 per maand, welke bedragen in 2007 door het hof zijn gewijzigd in respectievelijk € 300 en € 1.000 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. Volgens de rechtbank is er, hoewel zulks niet in het dictum van de beschikking van het hof van 10 april 2007 is opgenomen, sprake van een niet-wijzigingsbeding.

REP 2015/161 - Sign. - Naar de gevangenis, of ga langs ‘af’ en betaal € 32.400 (Voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland 21 januari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1157)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie kinderen geboren, waarvan er thans nog één minderjarig is. V heeft op 30 juni 2014 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 14 oktober 2014 heeft de rechtbank bepaald dat M met ingang van 3 september 2014 aan V (bij wijze van partner- en kinderalimentatie) € 4.791,46 netto per maand dient te betalen. M betaalt niet. In kort geding vordert V dat de beschikking van de rechtbank van 14 oktober 2014 uitvoerbaar bij lijfsdwang wordt verklaard. V stelt dat M zijn onderhoudsverplichting, zoals vastgesteld bij genoemde beschikking, niet nakomt. De achterstand is inmiddels opgelopen tot € 32.400. Volgens V is er bij M sprake van betalingsonwil, terwijl zij volledig afhankelijk is van de door M te betalen onderhoudsbijdragen. Omdat M niet betaalt, is V gedwongen geld te lenen, waardoor zij steeds verder in de financiële problemen komt. V kan de vordering op M niet via executie innen; gijzeling is daarom nog het enige middel dat haar ten dienste staat. Volgens M is er geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht: hij heeft op dit moment geen werk en zit in de financiële problemen. Volgens M heeft V onvoldoende belang bij haar vordering, aangezien hij geen inkomen kan verwerven als hij gegijzeld is.

REP 2015/162 - Sign. - Grove miskenning van de wettelijke maatstaven (Gerechtshof Amsterdam 21 oktober 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6080)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Uit de in 2012 beëindigde affectieve relatie tussen M en V is één (thans nog minderjarig) kind geboren. M heeft de minderjarige erkend. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige. Partijen zijn bij overeenkomst van 31 mei 2012 overeengekomen dat M aan V € 700 per maand aan kinderalimentatie voldoet. De rechtbank heeft de door M te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2013 bepaald op € 711,90 per maand. In hoger beroep verzoekt M het hof de kinderalimentatie te bepalen op € 450 per maand met ingang van 1 juni 2013. V beroept zich op de overeenkomst van 31 mei 2012. De vraag die aan het hof voorligt, is of de overeenkomst van 31 mei 2012 is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 jo. lid 1 BW). Partijen twisten met name over het netto gezinsinkomen ten tijde van hun feitelijke uiteengaan. M voert aan dat dat € 3.000 netto per maand bedroeg, hetgeen geheel door hem werd ingebracht en bestond uit onttrekkingen uit zijn onderneming. V heeft verklaard dat zij geen inkomen had, omdat partijen overeengekomen waren dat zij voor de minderjarige zou zorgen en M zeven dagen per week zou werken. Voorts heeft V gesteld dat partijen in luxe leefden en over genoeg geld beschikten. Volgens V bedroeg het netto gezinsinkomen minimaal € 4.500, van welk bedrag veel ‘buiten de boeken om’ ging. Na het uiteengaan zijn partijen in redelijkheid € 700 per maand overeengekomen, welk bedrag M – gelet op zijn riante levensstijl – in staat moet worden geacht te kunnen betalen.

REP 2015/165 - Sign. - Geen partneralimentatie wegens wangedrag (I) (Gerechtshof Den Haag 4 februari 2015, 200.144.006/01, niet gepubliceerd)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Het huwelijk tussen M en V, waaruit drie kinderen zijn geboren, is in 2012 door echtscheiding ontbonden. M vordert dat V hem maandelijks een bedrag van € 7.500 aan partneralimentatie betaalt. De rechtbank wijst de vordering af. M gaat in hoger beroep. V betoogt dat, vanwege het wangedrag van M, de lotsverbondenheid tussen partijen ontbreekt en dat het daarom niet (meer) redelijk noch billijk is dat zij nog (langer) gehouden is om te voorzien in het levensonderhoud van M.

REP 2015/166 - Sign. - Geen partneralimentatie wegens wangedrag (II) (Rechtbank Den Haag 24 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:18330)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren. Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken. M verzoekt de rechtbank een door V te betalen partneralimentatie vast te stellen. V betoogt dat door het wangedrag van M de aan partneralimentatie ten grondslag liggende lotsverbondenheid is komen te vervallen. Volgens V heeft M zich schuldig gemaakt aan mishandeling, stalking, intimidatie en bedreiging van haar, haar familie, werkgever en collega’s. Om die reden verblijft zij inmiddels negen maanden in een vrouwenopvang op een geheime locatie, terwijl de echtelijke woning leeg staat. Zij kan daar niet wonen, omdat zij wordt geïntimideerd en bedreigd door familie en kennissen van M. Evenmin kan zij de kinderen of haar vrienden bezoeken. M zit op dit moment vanwege verdenking van stalking en bedreiging van V in voorlopige hechtenis. In 2013 is hij tot 130 dagen gevangenisstraf veroordeeld wegens mishandeling van V. Daarnaast is aan M een contactverbod opgelegd, welke verbod hij heeft geschonden.

REP 2015/167 - Sign. - Rechtbank haalt ‘grievende stelling’ van de vrouw onderuit (Rechtbank Overijssel 17 februari 2015, C/08/158137 / ES RK 14-1730, niet gepubliceerd)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1994 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd en wensen thans tot echtscheiding over te gaan. V verzoekt de rechtbank een door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen. Ten aanzien van de draagkracht van M voert V onder meer aan dat rekening moet worden gehouden met de door M te verwerven inkomsten uit zijn eenmanszaak. Dat M inmiddels met die eenmanszaak is gestopt, dient voor zijn rekening te komen, aldus V.

REP 2015/169 - Sign. - Hof laat ontslagvergoeding man bij draagkrachtberekening buiten beschouwing (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:801)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1977 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. M is door zijn werkgever ontslagen en ontvangt sinds 1 januari 2013 een WW-uitkering.

REP 2015/170 - Sign. - Geen alimentatie voor ex-samenwoners (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:436)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit één (inmiddels meerderjarig) kind is geboren. Begin 2011 is deze relatie geëindigd. M heeft op 16 maart 2011 schriftelijk verklaard ‘te allen tijde de zorg, in de meest uitgebreide zin van het woord, voor de vrouw en hun kind te dragen’. V verzoekt de rechtbank te bepalen dat M maandelijks € 2.453 aan partneralimentatie dient te voldoen. V wijst daartoe naar voormelde verklaring van M d.d. 16 maart 2011. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/171 - Sign. - Beëindiging alimentatieverplichting (Rechtbank Overijssel 11 november 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:7071)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1980 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2007 door echtscheiding is ontbonden. V is, voordat de echtscheiding is uitgesproken, gaan samenwonen met haar nieuwe partner X. Op 30 januari 2007 komen partijen in een onderhands stuk het volgende overeen: ‘Ten aanzien van de gevolgen van de echtscheiding en de boedelscheiding (...) zijn wij nog in overleg. Wij maakten wel de afspraak dat wij het bepaalde in artikel 1:160 BW uitsluiten, dat wil zeggen dat wij afspraken dat [de man] jegens [de vrouw] geen beroep zal doen dat zij met een ander samenwoont als ware zij gehuwd met die ander.’ Begin 2008 komen partijen per e-mail overeen dat M gedurende twaalf jaar maandelijks aan V een bedrag van € 2.400 (zonder afbouw) aan partneralimentatie zal voldoen. In 2009 is M hertrouwd. Eind 2013 bericht hij V dat hij, vanwege zijn werkloosheid per 1 januari 2014, de door hem te betalen partneralimentatie in vier maanden zal afbouwen naar nihil. V verzoekt de rechtbank M te veroordelen tot betaling van de overeengekomen partneralimentatie.

REP 2015/172 - Sign. - Gepensioneerde huisarts hoeft huis niet te verkopen om alimentatie te kunnen betalen (Gerechtshof Den Haag 25 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:379)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partner- en kinderalimentatie vastgesteld. Voormalig huisarts M verzoekt het hof de door hem te betalen onderhoudsbijdragen op nihil te stellen. Volgens hem ontbreekt het hem, vanwege zijn pensionering in 2012, aan draagkracht. V stelt dat de pensionering van M een keuze is die haar niet kan worden tegengeworpen. Bovendien, zo stelt V, kan M zijn huis verkopen teneinde aan zijn betalingsverplichting te kunnen voldoen.

REP 2015/173 - Sign. - Zes maanden samenwonen is onvoldoende om daarop de behoefte van het kind te baseren (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:610)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2010 zoon Z geboren. M heeft Z erkend. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen kinderalimentatie vast te stellen van € 400 per maand. De rechtbank concludeert dat partijen niet hebben samengewoond, maar een LAT-relatie hadden, en bepaalt de door M te betalen kinderalimentatie op € 243 per maand. In hoger beroep betwist V dat sprake was van een LAT-relatie. Volgens haar woonden partijen in de periode van zes maanden voorafgaand aan het beëindigen van hun relatie feitelijk samen in de woning van M. De huurwoning van V was op dat moment onderverhuurd. Volgens V moeten de inkomens van partijen bij elkaar worden opgeteld om de behoefte van Z vast te stellen.

REP 2015/174 - Sign. - Partneralimentatie: geen behoefte, onvoldoende draagkracht (Gerechtshof Amsterdam 9 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6024)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M (geboren in 1989) en V (geboren in 1990) zijn in 2010 met elkaar gehuwd. In mei 2012 gaan zij feitelijk uiteen. Het huwelijk, waaruit geen kinderen zijn geboren, is in 2014 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft, op verzoek van V, de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 900 per maand. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/175 - Sign. - Gedragsdeskundigen staan kinderen bij in vechtscheidingszaken (Rechtspraak.nl)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Familie- en jeugdrechters van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda houden een proef met de inzet van psychologen en orthopedagogen bij vechtscheidingszaken. De verwachting is dat gedragsdeskundigen zeer geschikt zijn om de belangen te behartigen van kinderen die in de strijd tussen hun ouders in de knel (dreigen te) raken. Bureau Van Montfoort onderzoekt tijdens de proef, die ongeveer anderhalf jaar duurt, of deze aanpak goed werkt en of de inzet van gedragsdeskundigen op grotere schaal zinvol is.

REP 2015/176 - Sign. - CDA wil wettelijk omgangsrecht voor grootouders met kleinkind (NOS)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Bij echtscheidingen moeten ook grootouders een omgangsregeling met hun kleinkinderen kunnen krijgen. Het CDA wil op die manier iets doen voor grootouders die nu nauwelijks meer contact hebben met hun kleinkinderen. Nu komen grootouders niet of nauwelijks in aanmerking voor een omgangsregeling, omdat zij eerst moeten aantonen dat ze een nauwe persoonlijke band hebben met hun kleinkind. Het CDA wil dat die voorwaarde geschrapt wordt en het recht op contact en informatie expliciet in de wet wordt opgenomen, zoals dat ook in België en Duitsland het geval is. Een omgangsregeling voor grootouders kan dan alleen worden afgewezen als het niet in het belang van het kind is.

REP 2015/179 - Sign. - Nieuwe kansen voor biologische vaders tot omgang met hun kind (M.D. Verwoerd, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2015/2)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Het EHRM heeft bepaald dat biologische vaders die geen omgang hebben gehad met hun kind, maar wel een omgangsregeling wensen, een beroep kunnen doen op schending van hun recht op eerbiediging van hun privéleven. De auteur schetst een beeld van de doorwerking van de EHRM-uitspraken in de Nederlandse jurisprudentie.

REP 2015/180 - Sign. - Family life in spagaat (M. Angius, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2015/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Vanaf midden jaren ’90 lijkt in de EHRM-jurisprudentie, in zaken over pleeggezinplaatsingen, de ‘herenigingsdoelstelling’ steeds meer ruimte te maken voor een zogeheten ‘continuïteitsdoelstelling’. In dit artikel wordt deze verschuiving onder de loep genomen en wordt een overzicht gegeven van de stand van zaken ten aanzien van deze jurisprudentie.

REP 2015/184 - Sign. - Verzoek vernietiging erkenning afgewezen: twijfel is niet voldoende om dwaling aan te nemen (Gerechtshof Amsterdam 16 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5810)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V hebben sinds 2008 een affectieve relatie met elkaar, waaruit in 2009 dochter D wordt geboren. M heeft D erkend. V heeft het ouderlijk gezag over D, die haar hoofdverblijf bij V heeft. De relatie tussen M en V is in 2010 beëindigd. Uit een in 2013 uitgevoerd DNA-onderzoek is gebleken dat niet M, maar X de biologische vader van D is. V verzoekt de rechtbank om de erkenning door M van D te vernietigen. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt – op straffe van een dwangsom – een omgangsregeling tussen M en D vast. V gaat in hoger beroep. V stelt dat zij door dwaling dan wel door misbruik van omstandigheden is bewogen om toestemming aan M te geven tot erkenning van D, die toen nog niet geboren was. Zij en M hadden een ‘knipperlichtrelatie’. Tijdens een van de onderbrekingen van de relatie heeft V eenmalig seksueel contact gehad met X. Daarna hebben partijen weer seksueel contact met elkaar gehad en hebben zij hun relatie weer voortgezet vanaf oktober 2008 tot april 2009. Nadat partijen in juli 2009 ermee bekend waren geworden dat V in verwachting was van D, hebben zij weer geprobeerd hun relatie op te pakken; in september 2009 hebben zij gezamenlijk een huis gekocht. Op 28 oktober 2009, nog vóór de geboorte van D, heeft M haar erkend, nadat V hem toestemming daartoe had gegeven.

REP 2015/185 - Sign. - Vergeefs beroep biologische vader op ‘private life’ om omgang met zijn kind te krijgen (Voorzieningenrechter Rechtbank Midden Nederland 20 januari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:225)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2012 dochter D geboren. Bij de geboorte is D ter adoptie afgestaan; zij verblijft sinds augustus 2012 in het gezin van Y. In oktober 2012 is V uit het ouderlijk gezag ontheven en is Y benoemd tot voogd. Vaststaat dat M de biologische vader is van D. M verzoekt de rechtbank vervangende toestemming tot erkenning van D en om een omgangsregeling tussen hem en D vast te stellen. De rechtbank (1) wijst beide verzoeken af, (2) spreekt de adoptie door Y uit en (3) wijzigt de voor- en achternaam van D. In kort geding doet M een beroep op artikel 8 EVRM en vordert hij de adoptieouders te veroordelen hun onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de uitvoering van een contactregeling tussen hem en D.

REP 2015/186 - Sign. - Grootouders geen recht op omgang, wel op informatie (Rechtbank Overijssel 27 november 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:7046)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Uit het, inmiddels door echtscheiding ontbonden, huwelijk tussen M en V is (de thans nog minderjarige) zoon Z geboren. M is belast met het eenhoofdig gezag over Z. De ouders van V (hierna tezamen: de grootouders) verzoeken de rechtbank een omgangsregeling tussen hen en Z vast te stellen en aan M een halfjaarlijkse informatieplicht op te leggen. Z weigert ieder contact met de grootouders, omdat die – naar zijn mening – V bij de echtscheiding op de verkeerde manier hebben geholpen.

REP 2015/187 - Sign. - Eigen invulling omgangsregeling niet in het belang van 14-jarige (Gerechtshof Amsterdam 23 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5534)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn de ouders van D, hun thans 14 jaar oude dochter. De rechtbank heeft M belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over D en een omgangsregeling tussen V en D vastgesteld. In hoger beroep verzoekt V het hof haar met het eenhoofdig gezag te belasten en de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te vernietigen. Volgens V kan D uitstekend zelf bepalen of en wanneer zij haar moeder wil zien.

REP 2015/188 - Sign. - Belastingdienst lanceert site voor scheiden

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Bij een echtscheiding spelen, naast alle emoties, ook veel praktische zaken, veelal met grote financiële gevolgen. In alle hectiek worden belastingzaken nog wel eens vergeten. De belastingdienst heeft daarom de website www.belastingdienst-scheiden.nl in het leven geroepen, waar alle fiscale aspecten de revue passeren.

REP 2015/191 - Sign. - Fictie van voorbehouden genot reikt steeds verder (W.R. Kooiman, ftV – fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
De gemoederen rondom artikel 10 SW zijn de afgelopen tijd wat tot bedaren gekomen. Na de ingrijpende wijziging van de bepaling in 2009 hebben de gevolgen daarvan voor bestaande gevallen uiteindelijk geresulteerd in overgangsrecht bij beleidsbesluit. Het is nu aan de rechter om de rechtsvragen waartoe de vernieuwde bepaling aanleiding geeft van een antwoord te voorzien. Ten aanzien van een tweetal punten heeft de Hoge Raad dat gedaan in het in dit artikel besproken arrest van 10 oktober 2014.

REP 2015/192 - Sign. - ‘Onder Jan’, de insolvabiliteitsvrijstelling voor de schenkbelasting (A.J. Janssen, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2015/2)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Artikel 33 sub 8 SW kent een vrijstelling voor de schenkbelasting indien iemand die zijn schulden niet kan betalen, door een schenking daartoe in staat wordt gesteld. In 2013 en 2014 hebben de gerechtshoven te Amsterdam en Den Haag uitspraak gedaan inzake een beroep op deze vrijstelling. Een bespreking.

REP 2015/193 - Sign. - Akte van berusting heeft slechts betrekking op de echtscheiding, niet op de alimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1807)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1998 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2000 zoon Z wordt geboren. Het huwelijk wordt in 2014 door echtscheiding ontbonden. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. Bij de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen kinder- en partneralimentatie vastgesteld op respectievelijk € 330 en € 356 per maand. In hoger beroep verzoekt V het hof onder meer de partneralimentatie vast te stellen op € 445,20 per maand. Volgens M dient V, op grond van artikel 334 Rv, niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt M dat V op 26 februari 2014 een akte van berusting heeft getekend, waarin zij verklaart te hebben kennis genomen van (en zonder enig voorbehoud te berusten in) de bestreden beschikking. V stelt dat zij de akte van berusting uitsluitend heeft ondertekend om de inschrijving van de echtscheiding te bewerkstelligen. Zij heeft daarmee niet bedoeld en gewild ook de mogelijkheid van het onderhavige hoger beroep te laten vallen.

REP 2015/194 - Sign. - Minderjarige kan niet eigen ondertoezichtstelling verzoeken (Rechtbank Rotterdam 13 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1660)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Uit V is (de thans nog minderjarige) dochter D geboren. V oefent het ouderlijk gezag uit over D. D woont vrijwillig (en met toestemming van V) in Jeugdzorg Plus-instelling De Vaart. D verzoekt de rechtbank om haar, op grond van artikel 3 IVRK, voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Volgens D voelt zij zich klem gezet door de (strenge) regels die V voor haar bepaalt tijdens haar verblijf in De Vaart en haar positie op de groep. Haar belang brengt met zich dat zij deel uit kan maken van de gehele therapie en van de groepsactiviteiten. Wanneer deze activiteiten op zondag plaatsvinden, mag D daar niet aan deelnemen vanwege de geloofsovertuiging van V. Van belang is dat er een gezinsvoogd komt die gesprekken gaat voeren met V en D en die kan bewerkstelligen dat D kan deelnemen aan alle activiteiten. [de minderjarige] meent dat de kinderrechter de bevoegdheid heeft om haar ambtshalve voorlopig onder toezicht kan stellen en zij meent dat de kinderrechter in haar geval van die bevoegdheid gebruik moet maken.

REP 2015/196 - Sign. - Stiekem naar de Turkse rechter (Rechtbank Noord-Holland 5 februari 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:905)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V (beiden van Turkse komaf) zijn in 1985 in Turkije met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat het verzoek met betrekking tot de verdeling van de huwelijkse goederen wordt beheerst door het Turkse recht. In de verdelingsprocedure was tussen partijen onder meer in geschil of het saldo van een rekening hen gezamenlijk toekomt, dan wel toekomt aan M. Bij tussenvonnis van 23 juli 2014 heeft de rechtbank overwogen dat in de periode van 1 januari 2002 tot en met 28 maart 2011 het saldo van de rekening toekomt aan M. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de door M gevorderde medewerking van V aan de wijziging van de tenaamstelling van de rekening voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om partijen een akte te laten nemen over een ander geschilpunt betreffende de verdeling.

REP 2015/197 - Sign. - Partijen kibbelen om gering belang: ook advocaten moeten zich schamen (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 27 februari 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:1049)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
De affectieve relatie tussen M en V is beëindigd. M is door de rechter veroordeeld om, op straffe van een dwangsom, de oude computer van V aan haar terug te geven, evenals een modelautootje van haar zoon. Na lang dralen overhandigt M uiteindelijk de systeemkast van de computer (dus niet het toetsenbord, het beeldscherm en de muis). Na anderhalf jaar procederen over de kwestie legt V executoriaal derdenbeslag onder UWV. In kort geding vordert M opheffing van het beslag. De advocaat van M heeft bij brief van 15 oktober 2014 te kennen gegeven dat volgens de definitie van het begrip ‘computer’ in de Dikke van Dale, een ‘computer’ een elektronisch apparaat is voor het opslaan en verwerken van gegevens, met andere woorden een computer is de systeemkast met moederbord en niet de randapparaten zoals beeldscherm, toetsenbord, muis, printer en dergelijke. Om die reden, zo betoogt de advocaat, heeft M keurig voldaan aan het vonnis. V op haar beurt maakt aanspraak op de in het vonnis opgelegde dwangsommen (wegens niet tijdige afgifte van de goederen) ad in totaal € 1.000.

REP 2015/203 - Sign. - Het moet zeker zijn dat erfgenaam bij overlijden al was verwekt (Rechtbank Zeeland-West-Brabant sector kanton 15 januari 2015, nr. 691432 OV VERZ 11-7967, niet gepubliceerd)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
Een kandidaat-notaris is vereffenaar in de nalatenschap van M. Het is echter niet duidelijk wie de erfgenamen zijn, omdat (1) de dag van overlijden van M niet met voldoende nauwkeurigheid kan worden vastgesteld (ergens tussen 8 december 2009 en 22 april 2010) en, daarmee verband houdende, (2) het onzeker is of achterkleinkind X (geboren op 12 september 2010) al bestond op het moment van het overlijden. Als X op dat moment reeds bestond (in de zin van artikel 4:9 jo. 1:2 BW), is hij volgens het versterferfrecht enig erfgenaam. Om de impasse te doorbreken, verzoekt de kandidaat-notaris de kantonrechter een aanwijzing te geven ex artikel 4:210 BW.

REP 2015/204 - Sign. - Uitsluitingsclausule zag op kwijtschelding, niet op woning (Rechtbank Overijssel 29 januari 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:922)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M en V zijn in 1994 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De echtelijke woning was op dat moment reeds volledig eigendom van M. Een kwart van deze woning heeft M zonder uitsluitingsclausule verkregen toen zijn vader overleed zonder testament. Vervolgens heeft M in 1992 het overige deel (driekwart van de woning van zijn moeder verkregen toen de woning aan M werd toegedeeld. Uit hoofde van deze verdeling was M een bedrag aan zijn moeder verschuldigd van ƒ 61.479, zijnde de waarde van driekwart van de woning op dat moment. In de betreffende verdelingsakte is opgenomen dat dit bedrag is kwijtgescholden en dat dit kwijtgescholden bedrag, alsmede de inkomsten en de herbeleggingen daarvan, nimmer zullen vallen in een vermogensrechtelijke gemeenschap waarin M zal zijn gehuwd. In de echtscheidingsprocedure stelt M dat slechts een kwart van de woning in de gemeenschap van goederen is gevallen en dat door de uitsluitingsclausule driekwart van de woning tot zijn privévermogen behoort. V is echter van mening dat de woning geheel tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort, omdat uit de bewoordingen van de verdelingsakte niet blijkt dat een gedeelte van de woning buiten de gemeenschap van goederen zou vallen.

REP 2015/205 - Sign. - Postume gerechtelijke vaststelling vaderschap leidt tot afgifte nalatenschap (Rechtbank Rotterdam 11 februari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:1028)

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015
M (ongehuwd) overlijdt in 2004, zonder bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt. Zijn wettige erfgenamen (Y c.s.) verkrijgen zijn nalatenschap. In 2012 wordt (ex artikel 1:207 BW) het vaderschap vastgesteld van M over de in 2005 geboren X. X is daarmee het enige kind van M. Thans vordert de moeder van X afgifte van de nalatenschap met rendement.

REP 2015/207 - Art. - Naar een beperkte gemeenschap van goederen: de stand van zaken met betrekking tot wetsvoorstel 33987

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015 geschreven door Breederveld, mr. dr. B.
Het REP Symposium van 12 maart 2015 was een goede gelegenheid om vanuit verschillende invalshoeken het licht te laten schijnen over het wetsvoorstel 33987: de beperkte gemeenschap van goederen. Onder leiding van dagvoorzitter prof. mr. L. Coenraad werd door vertegenwoordigers vanuit het notariaat, de advocatuur, de rechterlijke macht en de accountancy het wetsvoorstel besproken. Het was daarom bijzonder jammer dat Jeroen Recourt (PvdA) politieke prioriteit moest verlenen aan ‘Den Haag’ en zich moest verontschuldigen. Jammer, omdat juist de initiatiefnemers hun politieke visie konden toetsen aan de reacties op dit voorstel vanuit de praktijk. In deze bijdrage wordt de stand van zaken besproken met betrekking tot dit wetsvoorstel en mede aan de hand van de bevindingen naar aanleiding van dit symposium enige voorstellen gedaan ter aanpassing.

REP 2015/209 - Art. - Problemen rond de nieuwe beperkte gemeenschap van 
goederen: een vervolg

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015 geschreven door Huijgen, prof. mr. W.G.
De auteur signaleert in vervolg op zijn eerdere bijdrage in JBN 2014, nr. 55[NOOT: zie ook in dit themanummer onder nummer 208.] een reeks problemen ten gevolge van het wetsvoorstel inzake de nieuwe beperkte huwelijksgemeenschap. Ten gevolge van dit wetsvoorstel zullen onder meer de onroerendgoed- en vennootschapspraktijk alsmede het opstellen van verdelingsakten gecompliceerd worden, het aantal huwelijkse voorwaarden drastisch toenemen en de noodzaak tot het maken van uitsluitingsclausules onverminderd blijven bestaan.

REP 2015/211 - Art. - De aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen gezien door de bril van de rechter

Aflevering 3, gepubliceerd op 14-05-2015 geschreven door Labohm, mr. A.N.
Vanuit de dagelijkse rechtspraktijk bezien, sluit het initiatiefvoorstel goed aan bij de beleving van de gemiddelde echtgenoot die van echt gaat scheiden. Erfenissen en schenkingen zijn vaak een bron van conflict indien het op verdelen aankomt. Uit het oogpunt van conflicthantering is het verstandig om schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen buiten de wettelijke gemeenschap van goederen te houden.