Aflevering 4

Gepubliceerd op 26 juni 2015

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2015/214 - Sign. - Verwerp het wetsvoorstel scheiden zonder rechter! (M.J. Hüsen, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Op 28 december 2014 is wetsvoorstel 34118 (Scheiden zonder rechter) ingediend. Na het initiatiefwetsvoorstel Luchtenveld (29676) en het voorstel Notarieel scheiden (31714) wordt er dus een derde poging ondernomen om het mogelijk te maken zonder rechter te scheiden. De eerdere wetsvoorstellen werden door de Eerste Kamer verworpen. Volgens de auteur kleeft aan het huidige voorstel dusdanige mankementen, dat dit een zelfde lot zou moeten zijn beschoren.

REP 2015/215 - Sign. - Een vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed kan niet verjaren (Hoge Raad 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:762)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Naar aanleiding van hun echtscheiding in 1991 twisten M en V over de vraag of V na ruim 20 jaar verdeling van het pensioen kan vorderen dat M tijdens het huwelijk had opgebouwd. In cassatie overweegt de Hoge Raad dat volgens artikel 3:178 lid 1 BW elke deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Uit de woorden ‘te allen tijde’ volgt dat deze vordering tot verdeling niet kan verjaren. Artikel 3:179 lid 2 BW bepaalt dat de omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, alleen tot gevolg heeft dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd. Ook een dergelijke vordering is niet aan verjaring onderhevig. Daarbij is niet van belang of het betreffende goed opzettelijk of onbedoeld is overgeslagen. Dit betekent dat de vordering van V niet is verjaard.

REP 2015/218 - Sign. - Een nieuw Nederlands huwelijksvermogensrecht? Geruststellende berichten uit het zuiden (R. Barbaix, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht zit in woelig vaarwater. Na de recente hervormingsgolf ligt opnieuw een voorstel tot hervorming op tafel. Wetsvoorstel 33.987 (beperking wettelijk gemeenschap van goederen) stelt een hervorming van het wettelijk stelsel voor van het bestaande stelsel van algehele gemeenschap naar een stelsel met een beperktere gemeenschap.

REP 2015/221 - Sign. - Ondanks vervalste handtekening valt schuld in de gemeenschap, nu deze is gebruikt om gemeenschapsschulden af te lossen (Gerechtshof Amsterdam 5 augustus 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6076)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 1994 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding wordt ontbonden. Staande het huwelijk is M een lening bij kredietverstrekker Defam aangegaan. Met het geleende bedrag lost M zijn bestaande schulden bij onder meer Wehkamp, Otto en de creditcardmaatschappij af. V verzoekt de rechtbank te bepalen dat de schuld bij Defam geen gemeenschapsschuld is en dat deze geheel door M gedragen dient te worden. De rechtbank wijst het verzoek af.

REP 2015/222 - Sign. - Uitleg van periodiek verrekenbeding + verevening van pensioenrechten (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1101)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 1993 op huwelijkse voorwaarden (gemeenschap van inboedel, periodiek verrekenbeding) met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding wordt ontbonden. Partijen twisten onder meer over het niet-nagekomen periodieke verrekenbeding en over de vraag of krachtens artikel 11 Wvps pensioenverevening dient plaats te vinden. In hoger beroep overweegt het hof als volgt.

REP 2015/223 - Sign. - HR: door samenstel van rechtshandelingen behoort woning tot privévermogen (Hoge Raad 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1199)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. In 1993 koopt M van zijn ouders een schuur voor ƒ 52.000. Op de dag van de levering wordt de koopprijs omgezet in een geldlening en schelden de ouders hiervan ƒ 34.996 kwijt, onder toepassing van de uitsluitingsclausule. Drie maanden later sluiten M en V een hypotheek, waarmee zij de schuur verbouwen tot woning. Naar aanleiding van hun echtscheiding in 2008 twisten zij vervolgens over de vraag of het huis behoort tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, of tot het privévermogen van M.

REP 2015/224 - Sign. - Afwijking van hoofdregel verdeling bij helfte (Gerechtshof Amsterdam 9 september 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6105)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 2002 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. Tijdens het huwelijk heeft M, door middel van valsheid in geschrifte, een aantal kredieten (ad in totaal € 115.000) bij de ABN AMRO Bank afgesloten. Hiervoor is M in 2010 strafrechtelijk veroordeeld. Partijen twisten over de vraag wie van hen draagplichtig is voor de kredieten. V stelt niet op de hoogte te zijn geweest van het afsluiten van de kredieten door M. Tijdens het huwelijk was M degene die de financiële huishouding van het gezin voerde. Bovendien, zo stelt V, volgt een en ander ook uit het feite dat niet zij, maar uitsluitend M is veroordeeld voor het frauduleuze handelen. De rechtbank stelt V in het gelijk en oordeelt dat M voormelde schulden alleen dient te voldoen. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/225 - Sign. - Verdeling aanspraak stamrecht (Gerechtshof Amsterdam 3 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:740)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 1998 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren. De arbeidsovereenkomst van M is in september 2008 ontbonden. M ontving een ontbindings/ontslagvergoeding van € 250.000. Dit bedrag is gestort in de door M opgerichte Holding BV. Met deze holding heeft M een stamrechtovereenkomst gesloten, waarvan artikel 1 lid 1 luidt: ‘[Holding] verbindt zich om een levenslange dan wel tijdelijke periodieke uitkering ten gunste van [M] uit te keren, welke periodieke uitkering uiterlijk in zal gaan zodra [M] de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, dan wel op een eerder, nader met [holding] overeen te komen tijdstip en gedurende een nader overeen te komen looptijd.’ Vervolgens heeft M een eigen onderneming (eenmanszaak) opgezet, waaruit hij tot 2012 inkomsten heeft kunnen genereren. Wegens teruglopende inkomsten heeft M in 2012 zijn ondernemingsactiviteiten gestaakt en is hij in loondienst getreden, welke arbeidsovereenkomst is na zes maanden niet is verlengd. Omdat M daarna geen inkomen meer genoot, zijn partijen gaan lenen van de holding uit het stamrecht teneinde in de kosten van het levensonderhoud van het gezin te kunnen voorzien. In 2015 wordt het huwelijk van partijen door echtscheiding ontbonden. Partijen strijden over de verdeling van de stamrechtaanspraken. De rechtbank heeft beslist dat de aanspraken die voortvloeien uit het stamrecht, voor zover deze worden geëffectueerd na de ontbindingsdatum van het huwelijk, aan M zijn verknocht en niet in de te verdelen gemeenschap vallen. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/226 - Sign. - Expertgroep over het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop: het is aan de Hoge Raad (Tremanormen.nl)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Vanaf 1 januari 2013 beveelt de Expertgroep Alimentatienormen aan het kindgebonden budget in mindering te brengen op het zogenaamde ‘eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen’. Met de invoering van de Wet Hervorming Kindregelingen (WHK) wordt het kindgebonden budget verhoogd met de zogeheten ‘alleenstaande ouderkop’, een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van de kinderen.

REP 2015/229 - Sign. - Kinderalimentatie: niet langer een taak van de ouders, maar van de overheid? (A.R. van Wieren, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/2)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
De Expertgroep Alimentatienormen heeft eind november 2014, in reactie op de op 1 januari 2015 in werking getreden Wet hervorming kindregelingen (33.716), een advies gepubliceerd over de toepassing van de zogeheten alleenstaande-ouderkop. Dat dit advies verstrekkende gevolgen heeft voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de niet-verzorgende ouder nog kinderalimentatie dient te voldoen, wordt in dit artikel uitgewerkt.

REP 2015/232 - Sign. - Ook Rechtbank Noord-Holland volgt ‘Haagsche lijn’ (Rechtbank Noord-Holland 1 april 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2646)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
De rechtbank stelt de door de man te betalen kinderalimentatie vast. Indien voor 2015 wordt uitgegaan van de richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen is de uitkomst voor de vrouw onredelijk en niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. De rechtbank bepaalt daarom de kinderalimentatie op een zodanig bedrag, dat de vrouw en de man ten opzichte van 2014 eenzelfde bedrag meer ontvangen respectievelijk minder betalen.

REP 2015/233 - Sign. - Echtscheiding houdt een zekere mate van vuil spel in (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1084)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 2003 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk (waaruit geen kinderen zijn geboren) in 2014 door echtscheiding is ontbonden. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen partneralimentatie vast te stellen. Volgens M is de lotsverbondenheid tussen hem en V vervallen wegens het grievende gedrag van V. De rechtbank wijst het verzoek van V af, zij het op andere gronden dan die M heeft aangevoerd. Volgens de rechtbank ‘is het een feit van algemene bekendheid dat de afwikkeling van een huwelijk gepaard gaat met emoties die partijen ertoe brengen, vanwege het verbreken van de relatie, elkaar over en weer van alles te verwijten en toe te voegen, hetgeen zij onder normale omstandigheden zouden nalaten.’ V gaat in hoger beroep.

REP 2015/234 - Sign. - Liegen over vaderschap doet afbreuk aan lotsverbondenheid (Gerechtshof Amsterdam 17 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:481)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 2009 met elkaar gehuwd. In 2010 bevalt V van een kind. In 2012 blijkt uit DNA-onderzoek dat M niet de biologische vader van het kind is, en gaan partijen feitelijk uiteen. In 2014 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. Datzelfde jaar verklaart de rechtbank de ontkenning van het vaderschap van M ten aanzien van de minderjarige gegrond.

REP 2015/235 - Sign. - Geen bijdrage in levensonderhoud en studie jongmeerderjarige vanwege grievend gedrag (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1815)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit het in 2000 door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V is in 1995 zoon Z geboren. Bij beschikking van 20 april 2005 heeft de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie op nihil gesteld. Z verzoekt de rechtbank te bepalen dat M hem maandelijks € 523,45 per maand aan dient te betalen als bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie. De rechtbank wijst het verzoek af. Z gaat in hoger beroep. Volgens M hebben V en Z hem ten onrechte beschuldigd van seksueel misbruik. Z heeft (1) zijn achternaam gewijzigd, (2) duidelijk gemaakt dat hij M verafschuwt en (3) de vastberaden wil geuit om M nooit meer te zien. Een en ander heeft vergaande gevolgen voor de psychische gezondheid van M, die daarom meent dat in redelijkheid niet van hem gevergd kan worden dat hij een maandelijkse bijdrage verstrekt in de kosten van levensonderhoud en studie van Z. Z stelt dat hij zich, sinds het bereiken van de meerderjarigheid, niet meer schuldig heeft gemaakt aan grievende handelingen en/of gedragingen jegens M. Het verleden weet hij zich niet meer te herinneren.

REP 2015/237 - Sign. - Kinderalimentatie: afwijking van de wettelijke maatstaven ten aanzien van de draagkracht (Rechtbank Noord-Holland 11 maart 2015, C/14/155211 / FA RK 14-1292, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V hebben tot 2009 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is in 2003 zoon Z geboren. M heeft Z erkend. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. V heeft het eenhoofdig gezag over Z. V verzoekt de rechtbank te bepalen dat M aan haar € 545 per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen. M stelt dat hij, vanwege zijn bijstandsuitkering, niet meer kan betalen dan de minimumbijdrage van € 25 per maand.

REP 2015/238 - Sign. - Lotsverbondenheid bij kort kinderloos huwelijk beperkt (Gerechtshof Den Haag 18 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:871)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 415 per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep. Volgens haar bedraagt haar resterende behoefte € 1.740.

REP 2015/240 - Sign. - Rechtbank Den Haag volhardt in ‘Haagsche lijn’ (Rechtbank Den Haag 29 april 2015, FA RK 14-8958 / C/09/477345, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Hoewel de Expertgroep Alimentatienormen op 17 april jl. nogmaals anders adviseerde (en een definitief oordeel over de alleenstaande-ouderkop overlaat aan de Hoge Raad), volgt de Rechtbank Den Haag nog altijd de eerder ingezette ‘Haagsche lijn’. Op 29 april jl. overwoog de Haagse rechtbank als volgt:

REP 2015/241 - Sign. - Buitenechtelijke relatie alléén is onvoldoende om onder alimentatie uit te komen (Rechtbank Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1630)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit het huwelijk tussen M en V is (de thans nog minderjarige) dochter D geboren. In het kader van hun voorgenomen echtscheiding twisten partijen onder meer over de (eventueel) door M aan V te betalen partneralimentatie. Volgens M is de grondslag voor het betalen van partneralimentatie aan V komen te vervallen. M voert daartoe enerzijds aan dat de verdiencapaciteit van V door het – kortdurende – huwelijk van partijen niet is geschaad. Anderzijds voert M aan dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken. V heeft, aldus M, voor en tijdens het huwelijk altijd fulltime als advocaat gewerkt, waarin hij haar ook ondersteund heeft. V heeft in 2013 een postacademische opleiding aan de Grotius Academie gevolgd waardoor haar toekomstperspectief is verbeterd. V heeft zich tijdens het huwelijk niet gedragen zoals op grond van artikel 1:81 BW verwacht mocht worden. Zij is, terwijl hij ernstig ziek was, een buitenechtelijke relatie aangegaan en heeft hem niet terzijde gestaan. V heeft getracht ervoor te zorgen dat hij – langer dan noodzakelijk was – in het ziekenhuis moest blijven. Ook wilde zij hem, nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen, niet verzorgen, waardoor hij noodgedwongen tijdelijk zijn intrek bij zijn ouders heeft moeten nemen. Gelet op gebeurtenissen uit het verleden, had V kunnen weten dat dit voor hem traumatisch was. Ook heeft zij familie en vrienden bij de echtscheiding betrokken waardoor de betrekkingen met deze personen ernstig zijn beschadigd, hetgeen ook niet ten goede komt van D. De gedragingen van V hebben M psychisch leed bezorgd.

REP 2015/242 - Sign. - Verwekker of donor? (Rechtbank Den Haag 30 maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3534)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V leren elkaar in november 2009 kennen via een seks-chatsite en hebben enkele keren geslachtsgemeenschap met elkaar. In april 2010 raakt V zwanger, waarna zij bevalt van dochter D. Uit DNA-onderzoek is gebleken is dat M de biologische vader is van D. V verzoekt de rechtbank (1) gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van M over D en (2) vaststelling van kinderalimentatie van € 375 per maand. M stelt slechts als zaaddonor te hebben gefungeerd. Toen M in december 2009 aangaf dat hij niet meer verder wilde met V, vroeg V hem of hij als donor wilde fungeren, teneinde haar kinderwens te kunnen verwezenlijken. Na enkele weken over het verzoek nagedacht te hebben en zich te hebben verdiept in het fenomeen donorschap, heeft M zich hiertoe bereid verklaard, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de gemaakte afspraken schriftelijk in een overeenkomst zouden worden vastgelegd. M stelt dat hij de tekst van de spermadonorovereenkomst zelf – na onderzoek op het internet – heeft opgesteld en dat deze op 10 februari 2010 is getekend. Uit zijn onderzoek begreep M dat dat er een verschil is tussen het zijn van donor en van verwekker, en dat hij bij een natuurlijke bevruchting als verwekker zou worden gezien. Na ondertekening van het contract door beide partijen, is hij ongeveer tien keer bij V geweest, waarbij hij zijn sperma in een beker heeft opgevangen ten behoeve van zelfinseminatie door V. V betoogt dat zij vanaf het begin met M heeft besproken dat zij een kinderwens had. M heeft na een tijdje aangeboden haar met het verwezenlijken van deze wens te helpen. Daartoe hebben partijen meermalen onbeschermde geslachtsgemeenschap gehad. Nadat V M vertelde dat zij zwanger was, heeft M het contact verbroken. Van zelfinseminatie is geen sprake geweest, aldus V. Ten aanzien van de door M overgelegde spermadonorovereenkomst stelt V dat M uitsluitend de eerste pagina onder haar aandacht heeft gebracht en dat zij daarop – onder druk van M – haar personalia heeft ingevuld. De geplaatste hand- en dagtekening op de laatste pagina zijn niet van haar afkomstig.

REP 2015/243 - Sign. - Vrouw moet alles in het werk stellen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:970)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 1986 met elkaar gehuwd. Inmiddels is een echtscheidingsprocedure aanhangig. De rechtbank heeft bepaald dat M, totdat de echtelijke woning is verkocht, (1) de volledige hypotheeklasten voor zijn rekening moet nemen en (2) aan V maandelijks € 453 aan partneralimentatie dient te voldoen. Zodra de woning is verkocht, zal M aan V € 1.158 per maand aan partneralimentatie dienen te voldoen. In hoger beroep voert M aan dat V met een hoger bedrag dan zij thans aan inkomen heeft in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. Volgens M heeft V haar stelling dat zij niet meer kan werken niet dan wel onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. M stelt dat V werkzaam is als zelfstandig kapster.

REP 2015/245 - Sign. - Vrouw geeft geen inzicht in omvang nalatenschap moeder: geen partneralimentatie (Gerechtshof Amsterdam 10 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:818)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 1979 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. Uit het huwelijk zijn drie inmiddels meerderjarige kinderen geboren. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen partneralimentatie van € 8.000 per maand vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek toe. M gaat in hoger beroep. Volgens M kan van V verwacht worden dat zij door het verrichten van arbeid in staat moet worden geacht om tenminste een deel van haar behoefte te dekken. V betwist dat zij nog verdiencapaciteit heeft, omdat zij na de geboorte van het oudste kind van partijen niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en nu niet meer van haar kan worden verwacht dat zij door het verrichten van betaalde arbeid buitenshuis althans voor een gedeelte in de kosten van haar levensonderhoud voorziet.

REP 2015/246 - Sign. - Gewijzigde Facebook-status is geen bewijs van huwelijk (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:993)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 1994 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2009 is ontbonden door echtscheiding. De rechtbank heeft bepaald dat M maandelijks € 85 aan partneralimentatie aan V moet voldoen. M verzoekt de rechtbank, op grond van artikel 1:160 BW, de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2012 op nihil te stellen. Volgens M is V in dat jaar hertrouwd met X, hetgeen volgens M blijkt uit de Facebook-pagina van V, waarop zij zichzelf als ‘wife’ en ‘married’ omschrijft. De rechtbank volgt het betoog van M en willigt zijn verzoek in. V gaat in hoger beroep. Volgens V is het enkel hebben van een Facebook-pagina met uitingen als ‘wife’ en ‘married’ volstrekt onvoldoende om vast te stellen dat er sprake is van hertrouwen. Dit geldt temeer nu V uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij hiertoe is overgegaan om seksuele avances van ongewenste derden tegen te gaan. Van enige vorm van ‘erkenning’ van een huwelijk met X (één van haar voormalige internetcontacten) is dan ook geen sprake, aldus V. Bovendien, zo stelt V, is een huwelijk een verbintenis die moet worden aangegaan en dit aangaan moet gepaard gaan met het uitvoeren van diverse handelingen waardoor het huwelijk kan worden voltrokken. Met de door M aangevoerde feiten kan in redelijkheid niet worden geoordeeld dat sprake is van een huwelijk. Ook is er geen sprake van een situatie die vergelijkbaar is met een huwelijk, namelijk samenleven, waarbij door de Hoge Raad een restrictieve uitleg van artikel 1:160 BW wordt gehanteerd. Aan die restrictieve uitleg is niet voldaan. Het enkele feit dat V in Nederland woont en X in Ghana, maakt al dat van duurzame samenwoning geen sprake kan zijn, aldus V, die verder aanvoert dat zij sedert 2013 geen contact meer met X heeft gehad.

REP 2015/247 - Sign. - Samenleven in de zin van artikel 1:160 BW (Gerechtshof Amsterdam 4 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:860)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. M betaalt aan V partneralimentatie. V heeft in X een nieuwe partner gevonden. Volgens M hebben V en X van 11 augustus 2010 tot 1 september 2012 samengewoond als waren zij gehuwd, zodat zijn alimentatieplicht jegens V is geëindigd (artikel 1:160 BW). V erkent dat zij en X een affectieve relatie met elkaar hebben en dat X in voornoemde periode regelmatig bij haar verbleef, maar ontkent dat er sprake is geweest van samenwonen.

REP 2015/248 - Sign. - VVD: geen omgangsregeling ouder na kindermisbruik (ANP)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Ouders die zijn veroordeeld voor incest moeten het recht op een omgangsregeling met hun misbruikte kind kwijtraken. Volgens VVD-Tweede Kamerlid Brigitte van der Burg moet in dit soort zaken het belang van het kind voorop komen te staan. Van der Burg vindt dat een rechter geen omgangsregeling moet mogen opleggen aan een kind dat zwaar is mishandeld of misbruikt door de vader of moeder. Zij wil dat er alleen nog een omgangsregeling komt als het kind nadrukkelijk aangeeft dat het de veroordeelde ouder ook echt wil zien, bijvoorbeeld om het verleden te kunnen verwerken. Voor eventuele broertjes en zusjes moet hetzelfde gelden. Van der Burgt gaat ervan uit dat het ministerie van Veiligheid en Justitie bereid is te kijken hoe dit geregeld kan worden. ‘Er zullen ongetwijfeld juridische haken en ogen aan zitten, maar we vinden dit een zeer belangrijk punt om op te pakken.’

REP 2015/249 - Sign. - Ouders in vechtscheiding zien het licht (H. Offerhaus, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/3)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Gescheiden ouders, die na jarenlange strijd in beweging zijn gekomen om anders met de andere ouder om te gaan, kunnen zich achteraf niet meer voorstellen wat hen heeft bezield. Na deelname aan het project ‘Kinderen uit de knel’ is de kwaliteit van hun leven aanzienlijk verbeterd. En het belangrijkste: de kinderen zitten weer lekker in hun vel. De auteur licht toe wat deze ouders in beweging kreeg.

REP 2015/252 - Sign. - Ondanks nauwe persoonlijke betrekking geen recht op omgang (Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 15 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:239)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit de relatie tussen M en V wordt (de thans nog minderjarige) dochter D geboren. Als D zeven maanden oud is, verbreken partijen hun samenwoning. Vaststaat dat M de verwekker is van D, over wie V het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. M verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen hem en D vast te stellen en aan V een informatieplicht op te leggen. De rechtbank wijst beide verzoeken af. M gaat in hoger beroep. Volgens hem is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking (‘family life’) tussen hem en D.

REP 2015/253 - Sign. - Geen vervangende toestemming voor verhuizing naar Hawaï (Rechtbank Den Haag 25 maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3369)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2012 zoon Z geboren. M en V oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over Z uit. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. Tussen M en Z is een zorgregeling vastgesteld. V is inmiddels hertrouwd met X (Amerikaans militair) en verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met Z naar het buitenland, subsidiair naar Hawaï te verhuizen. V stelt dat het voor haar noodzakelijk is om te verhuizen, nu X voor zijn werk is overgeplaatst naar Hawaï. Daarnaast stelt V dat haar huidige arbeidsovereenkomst in Nederland waarschijnlijk niet verlengd zal worden, hetgeen haar inkomenspositie verslechtert. Emigratie naar Hawaï is daarom, volgens V, ook in het belang van Z. Om het contact met M te kunnen behouden, stelt V voor enkele weken in de zomer en in de kerst naar Nederland te komen en voor het overige het contact via Skype te laten verlopen. M stelt dat zijn band met Z door een eventuele verhuizing wordt geschaad. Door de emigratie zal de inhoud en de frequentie van het contact onacceptabel gereduceerd worden. Skype-contact zal dit niet voldoende kunnen ondervangen. Daarnaast is dit door het tijdsverschil praktisch onmogelijk.

REP 2015/254 - Sign. - Vader onbereikbaar: beëindiging gezamenlijk gezag (Rechtbank Amsterdam 25 maart 2015, C/13/575883/FA RK 14-8354, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2003 dochter D geboren en in 2011 zoon Z. M heeft beide kinderen erkend. Partijen hebben gezamenlijk gezag over D. Over Z voert V het eenhoofdig gezag uit. Beide kinderen wonen bij V. V verzoekt de rechtbank (ex artikel 1:253n BW) het gezamenlijk gezag over D te beëindigen en te bepalen dat het gezag alleen aan haar toekomt. V weet niet waar M verblijft. M heeft haar gebeld en belt nog steeds af en toe, maar V kan hem niet zelf bereiken; zij heeft geen adresgegevens of telefoonnummer van M, waardoor zij in een onzekere situatie verkeert. V wenst het eenhoofdig gezag om met beide kinderen naar het buitenland te kunnen reizen, maar ook in verband met beslissingen die zij in het belang van D moet kunnen nemen. M is niet ter zitting verschenen.

REP 2015/255 - Sign. - Wijziging hoofdverblijfplaats omdat kinderen zich niet veilig voelen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2068)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
In 2008 is het huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het gezag hebben. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. V is inmiddels hertrouwd met X, met wie zij nog twee kinderen heeft gekregen. M woont met zijn nieuwe partner in Duitsland. De twee minderjarigen zijn onder toezicht gesteld. M verzoekt de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen. De rechtbank wijst, in weerwil van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, het verzoek af. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de situatie bij M beter voor de kinderen is dan die bij V. Bovendien, zo oordeelt de rechtbank, zijn de kinderen gebaat bij de ‘duidelijk aanpak’ van X jegens hen. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/256 - Sign. - Verzoek vervangende toestemming erkenning in hoger beroep alsnog afgewezen (Gerechtshof Amsterdam 29 april 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6073)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit de inmiddels beëindigde affectieve relatie tussen M en V wordt in 2010 dochter D geboren. M is de verwekker van D. V is in 2012 gehuwd met X, uit welk huwelijk in 2012 een dochter wordt geboren. Op 2 april 2012 dient M een verzoekschrift bij de rechtbank in, waarin hij onder meer verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van D. Op 11 april 2012 wordt D door X erkend. V heeft D nog niet verteld dat M haar biologische vader is. M verzoekt de rechtbank hem vervangende toestemming tot erkenning van D te verlenen. De rechtbank willigt het verzoek in. V gaat in hoger beroep. Zij vreest dat erkenning door M schadelijke gevolgen zal hebben voor D en voor haar verhouding met D. Deze vrees komt met name voort uit (1) de wijze waarop M zich in het verleden jegens haar en D heeft opgesteld, (2) zijn tot op heden onvoorspelbare houding en (3) het feit dat hij V heeft bedreigd. Volgens V laat M op cruciale momenten plotseling niets meer van zich horen, hetgeen veel onrust en spanningen bij V veroorzaakt.

REP 2015/257 - Sign. - Vervangende toestemming verhuizing naar Italië (Gerechtshof Amsterdam 11 november 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6026)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Italiaanse nationaliteit) krijgen in 2003 een affectieve relatie met elkaar en gaan met elkaar samenwonen; eerst in Afrika en vanaf 2005 in Nederland. In 2010 verblijft V (zonder M) enige tijd in Italië, alwaar zij bevalt van dochter D. M is de verwekker van D en heeft haar als ongeboren vrucht erkend. D heeft zowel de Nederlandse als de Italiaanse nationaliteit. In oktober 2012 viert het gezin vakantie in Italië. M keert vanwege zijn werk een week eerder terug naar huis. Een paar dagen later deelt V hem telefonisch mede dat zij de relatie met hem beëindigt en dat zij en D niet meer naar Nederland zullen terugkeren. Op 3 oktober 2013 wordt V (op verzoek van M) door de Italiaanse rechtbank bevolen om D te doen terugkeren naar Nederland. In november 2013 keren V en D terug naar Nederland. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met D naar Italië te verhuizen. De rechtbank willigt het verzoek in, waarop V en D naar Sardinië verhuizen.

REP 2015/258 - Sign. - Verzoek verwekker tot vernietiging erkenning niet-ontvankelijk (Gerechtshof Amsterdam 10 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:824)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit de in 2012 verbroken affectieve relatie tussen M en V is in 2010 dochter D geboren. Vaststaat dat M de verwekker is van D. V heeft het eenhoofdig ouderlijk gezag over D. Kort na het beëindigen van haar relatie met M, heeft V en X een nieuwe partner gevonden, met wie zij een dochter heeft gekregen. D woont in gezinsverband met V, X en haar halfzusje. Bij brief van 17 september 2013 verzoekt M V mee te werken aan zijn erkenning van D. V geeft aan hierover na te willen denken. Negen dagen later wordt door D door X erkend. M verzoekt de rechtbank hem vervangende toestemming te verlenen om D te erkennen en de door X gedane erkenning te vernietigen. De rechtbank wijst beide verzoeken toe. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/259 - Sign. - Verhuizing binnen Nederland niet in het belang van de minderjarigen (Gerechtshof Den Haag 18 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:728)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn drie (thans nog minderjarige) kinderen geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen, die hun hoofdverblijf bij V hebben. V heeft in X een nieuwe partner gevonden. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen van [A] naar [B] (de woonplaats van X) te verhuizen. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep wijst V op de volgende feiten en omstandigheden:

REP 2015/260 - Sign. - Geen vervangende toestemming voor verhuizing binnen Nederland (Gerechtshof Amsterdam 10 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:820)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn in 2004 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2006 zoon Z wordt geboren en in 2008 dochter D. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. Het huwelijk van partijen wordt in 2014 door echtscheiding ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat Z zijn hoofdverblijf bij V heeft en dat D haar hoofdverblijf bij M heeft. In hun ouderschapsplan zijn partijen co-ouderschap overeengekomen en hebben zij afgesproken dat zij op maximaal 30 minuten rijden van elkaar woonruimte zoeken. V is op 1 mei 2014 met de kinderen verhuisd van [A] naar [B], welke woonplaats buiten de afgesproken afstand ligt. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met Z en D naar [B] te verhuizen. De rechtbank wijst het verzoek toe. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/261 - Sign. - Artikel 10 SW: Fictie wordt werkelijkheid?! (B.M.E.M. Schols, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2015/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Deze bijdrage over de rechtsontwikkeling van het weerbarstige artikel 10 SW is geschreven naar aanleiding van een voordracht door de auteur onder gelijkluidende titel op het FBN Symposium, georganiseerd door Sdu Opleidingen & Events, in de Jaarbeurs te Utrecht op 6 maart 2015 ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van dit tijdschrift.

REP 2015/265 - Sign. - Advocate hoorde kinderen zonder toestemming vader: waarschuwing (Raad van Discipline ’s-Gravenhage 19 januari 2015, ECLI:NL:TADRSGR:2015:39)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V zijn getrouwd, maar zetten in 2013 de echtscheidingsprocedure in gang. Ze hebben twee kinderen; een dochter (D) van elf jaar en een zoon (Z) van negen. A staat V bij in de echtscheidingsprocedure. M dient in juli 2013 bij de deken een klacht in tegen A. De klacht bestaat uit twee onderdelen:

REP 2015/266 - Sign. - Hof roept advocaat op om proceskosten te betalen (Gerechtshof Den Haag 18 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:378)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Hof Den Haag heeft in een recent gepubliceerde uitspraak de advocaat van een in een echtscheiding verwikkelde man opgeroepen om de proceskosten voor zijn rekening te nemen. De reden: een ‘volstrekt nodeloos’ gevoerde procedure. De man was herhaaldelijk gevraagd om een te laat ingediend hoger beroep in te trekken. Ook al was het te laat ingediend, de vrouw had zich moeten verweren, en ook zou ze bij verschijning een ‘flink bedrag aan griffierechten’ moeten voldoen. Het hof is van oordeel dat de vrouw nodeloos op kosten is gejaagd en dat de advocaat van de man daarvoor medeverantwoordelijk is: ‘Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de procedure volstrekt nodeloos gevoerd en is de man bij herhaling verzocht het hoger beroep in te trekken teneinde te voorkomen dat de vrouw onnodig kosten zou maken. Het hof hecht er in dat kader aan op te merken dat het de advocaat van de man ten zeerste zou sieren als hij deze door de man te betalen proceskosten uit eigen middelen voor zijn rekening zou nemen.’

REP 2015/267 - Sign. - Geen informele rechtsingang op grond van artikel 1:253c BW (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1721)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2000 zoon Z geboren. M heeft Z erkend. V oefent alleen het gezag uit over Z. In 2013 heeft Z aangegeven bij M te willen wonen. Toen Z echter werd uitgenodigd voor een gesprek op de rechtbank, gaf V aan dat Z niet zou verschijnen en zij Z niet in kennis zou stellen van de uitnodiging. Bij een tussenbeschikking heeft de rechtbank vervolgens een bijzondere curator benoemd. In juli 2013 is Z onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij M. Sindsdien heeft Z geen contact meer met V. De bijzondere curator verzoekt namens Z de rechtbank (1) M te belasten – al dan niet gezamenlijk met V – met het gezag over Z en (2) het hoofdverblijf van Z bij M te bepalen.

REP 2015/268 - Sign. - Rechtsmacht bij internationale kinderbeschermingsmaatregel (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1835)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
V heeft vijf minderjarige kinderen. Vier van hen zijn in 2013 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, nadat zij in ernstig verwaarloosde toestand op straat zijn aangetroffen. De machtigingen zijn verlengd op verzoek van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (LJ&R). Tegen de laatste verlenging gaat V in hoger beroep. V stelt ten eerste dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om de zaak te behandelen nu V en de minderjarigen niet in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben. Zij verblijft met haar kinderen bij familie in Slowakije, aldus V. Inhoudelijk verweert V zich met de stelling dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het onderzoek dat wordt gedaan naar de mogelijkheid om de (ook in de ogen van V) noodzakelijke kinderbeschermingsmaatregelen ten uitvoer te leggen in Slowakije. Tevens stelt V dat haar recht op family life geschonden wordt, nu de kinderen in Nederland in een pleeggezin verblijven en zij zelf in Slowakije verblijft.

REP 2015/271 - Sign. - Postrelationele betalingsafspraak eindigde door overlijden (Rechtbank Limburg 22 april 2015, nr. C/04/127284 / HA ZA 14-10, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Omdat M en V met elkaar zijn gaan samenwonen, ontvangt V geen uitkering meer die zij genoot op grond van de Algemene nabestaandenwet. In verband hiermee hebben M en V in hun samenlevingsovereenkomst vastgelegd dat als de relatie eindigt, M maandelijks een bedrag aan V zal betalen ter grootte van de uitkering die zij volgens de Anw zou ontvangen. Nadat de relatie was verbroken, heeft M op grond van deze afspraak maandelijks een bedrag aan V betaald. Thans is M overleden. Naar aanleiding hiervan is een geschil ontstaan over de vraag of de erfgenamen van M de maandelijkse betalingen aan V moeten voortzetten. V stelt onder meer dat de afspraak moet worden gezien als een vorm van schadevergoeding, welke verplichting op de erfgenamen is overgegaan. De erfgenamen betwisten dit en stellen dat de afspraak geldt als een onderhoudsverplichting die door M’s overlijden is geëindigd.

REP 2015/272 - Sign. - Aan hypotheek gekoppelde verzekeringsuitkering valt niet in nalatenschap (Gerechtshof Den Haag 3 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:816)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
Door het overlijden van M is een levensverzekering tot uitkering gekomen. Tussen V (M’s partner) en de kinderen van M is een geschil ontstaan over de vraag of de uitkering behoort tot de nalatenschap. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord, omdat de verzekering onlosmakelijk is verbonden met een hypotheekschuld ter zake van M’s woning.

REP 2015/273 - Sign. - Quasi-legataris kan zich niet beroepen op vervaltermijn (Rechtbank Midden-Nederland 21 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2795)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015
M en V gaan in 2004 met elkaar samenwonen, bij welke gelegenheid zij niet alleen een notarieel samenlevingscontract (met verblijvingsbeding) sluiten, maar ook testamenten maken. Datzelfde jaar komt M te overlijden. In zijn testament heeft hij V tot enig erfgenaam en tot executeur van zijn nalatenschap benoemd. V heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. In 2009 heeft de rechtbank, op verzoek van schuldeisers van de nalatenschap, een vereffenaar benoemd omdat de schulden vermoedelijk de baten zullen overtreffen. Thans is voor de rechtbank onder meer in geschil of V een bedrag aan de vereffenaar moet vergoeden, nu zij (1) een levensverzekeringsuitkering en (2) een voordeel uit een verblijvingsbeding heeft ontvangen.

REP 2015/275 - Art. - Partneralimentatie in de praktijk: is nieuwe wetgeving nodig? (deel 6, slot)

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015 geschreven door Wakker, mr. A. en Bol, mr. drs. J.P.M.
Dit artikel is het laatste in een reeks waarin de juridische uitspraken zijn behandeld over de periode medio 2013 tot en met januari 2015 waarin rechters zich uitlieten over de limitering, fasering en nihilstelling van de partneralimentatieverplichting. Het artikel geeft een analyse van de eerder behandelde uitspraken. Het geeft antwoord op de vraag of de huidige wet onvoldoende aanknopingspunten biedt om meer eisen te stellen aan de onderhoudsgerechtigde en de duur van de alimentatie te beperken of rechters van de mogelijkheden te weinig gebruik maken. Geconcludeerd wordt dat een wetsaanpassing kan helpen om de gesignaleerde knelpunten op te lossen.

REP 2015/276 - Art. - Verbetering van de informele rechtsingang voor minderjarige kinderen

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015 geschreven door Sie, mr. D.W.Y.
De informele rechtsingang werd in 1995 geïntroduceerd als hulpmiddel voor minderjarigen om hun stem te laten horen aan de rechter. Hedendaags kan dit gebruikt worden voor kwesties inzake gezag, omgang, hoofdverblijfplaats of informatie- en consultatie. Tot op heden is dit hulpmiddel echter nauwelijks bekend onder de relevante participanten, waaronder de minderjarige. Ook blijkt dat rechtbanken verschillende werkwijzen hanteren bij de informele rechtsingang. De bijzondere curator kent soortgelijke problemen. Naar aanleiding van aanbevelingen van de Kinderombudsman is daarom een richtlijn ontwikkeld, met als doel meer duidelijkheid en bekendheid te creëren voor de bijzondere curator. Een soortgelijke richtlijn lijkt ook wenselijk voor de informele rechtsingang.

REP 2015/277 - Art. - Verhuisproblematiek: de betekenis van de nieuwe Recommendation voor de praktijkjurist

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015 geschreven door Coenraad, prof. mr. L.M.
Trouwe lezers van de rubriek Signaleringen in dit tijdschrift kan het niet zijn ontgaan dat in toenemende mate wordt geprocedeerd over verhuizingen met kinderen na scheiding. Deze stijging in het aantal conflicten en procedures over dergelijke verhuizingen is voor de Raad van Europa aanleiding geweest een Recommendation on preventing and resolving disputes on child relocation op te stellen die februari jl. is aangenomen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag wat deze nieuwe Recommendation concreet betekent voor de praktijkjurist, in het bijzonder voor advocaten en mediators die ouders bijstaan in verhuiszaken.

REP 2015/278 - Art. - Het bos in: bomen marken!

Aflevering 4, gepubliceerd op 26-06-2015 geschreven door Hermus, mr. M.C.J.M.
De notaris als poortwachter. Scheiden zonder rechter in combinatie met de beperking van de wettelijke gemeenschap: De wetsontwerpen 34118 en 33987 in onderling verband te zien!