Aflevering 5

Gepubliceerd op 28 augustus 2015

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2015/282 - Sign. - Man spendeert geld van echtgenote aan zijn minnares (Rechtbank Noord-Nederland 1 april 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2365)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V zijn in 1997 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar getrouwd. In september 2013 krijgt V, in verband met afkoop van een levensverzekeringspolis (waarin V als verzekeringnemer wordt genoemd en M als verzekerde), € 50.000 overgemaakt op haar bankrekening. Een maand later maakt V van die rekening € 40.000 over naar de en/of-rekening van partijen. Tussen oktober 2013 en december 2014 onttrekt M in totaal € 21.000 aan de en/of- rekening, welk bedrag hij besteedt aan zichzelf en zijn minnares. Het huwelijk van partijen wordt in 2014 door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten in het kader van de echtscheiding over de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke relatie. Zij verschillen met name van mening over het antwoord op de vraag of V een regresrecht heeft op M, omdat M € 21.000 van het privévermogen van V voor zichzelf en zijn minnares heeft aangewend.

REP 2015/283 - Sign. - Overdracht woning vlak vóór inschrijving echtscheidingsvonnis was paulianeus (Gerechtshof Den Bosch 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2815)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het huwelijk van M en V is in 2010 door echtscheiding ontbonden. Zij waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Een dag voordat het echtscheidingsvonnis werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, heeft M een tot de gemeenschap behorende woning verkocht en geleverd aan zijn nieuwe partner. De koopprijs is hierbij omgezet in een geldlening. V is van mening dat deze transactie paulianeus is als bedoeld in artikel 3:45 BW omdat M de woning 4 maanden ervoor had verworven en hij de woning tegen dezelfde koopprijs aan zijn nieuwe partner heeft doorverkocht terwijl er intussen sprake was van een verbouwing waarvan de kosten worden geraamd op € 85.000. Verder heeft M de door hem verschuldigde overdrachtsbelasting niet aan zijn nieuwe partner doorberekend.

REP 2015/284 - Sign. - Notaris moest depot heimelijk uitkeren na verval conservatoir derdenbeslag (Voorzieningenrechter Rechtbank Midden-Nederland 5 december 2014, nr. C/16/380966/KG ZA 14-840, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Tijdens hun echtscheidingsprocedure heeft V ten laste van M conservatoir derdenbeslag gelegd onder notaris N op het deel van M in de opbrengst van de gezamenlijke voormalige echtelijke woning. V baseert haar vordering op de financiële afwikkeling van het huwelijk. Enkele maanden later verzoekt de advocaat van M aan N om het aandeel van M in de verkoopopbrengst per direct over te maken naar de advocaat, omdat het gelegde beslag is vervallen nu een eis in de hoofdzaak (artikel 700 lid 3 Rv) ontbreekt. Verder wordt het N verboden om V vooraf hierover te informeren omdat zij mogelijk anders opnieuw beslag zou kunnen leggen. Omdat N niet aan dit verzoek voldoet, start M een kortgedingprocedure.

REP 2015/285 - Sign. - Voortzetting huur na echtscheiding (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3354)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Oekraïense nationaliteit) zijn in 2006 in Oekraïne met elkaar gehuwd. V heeft zich in 2009 in Nederland gevestigd. Zij is toen bij M in diens huurwoning in [A] ingetrokken. Inmiddels zijn partijen gescheiden. De rechtbank heeft het huurrecht van de woning vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk aan M toegekend. V gaat in hoger beroep. Volgens haar heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de omstandigheid dat M – die hier geboren en getogen is – in tegenstelling tot V familie en opvangmogelijkheden heeft in Nederland.

REP 2015/286 - Sign. - Faillissement na echtscheiding: gevolgen voor verrekenvordering? (B.E. Reinhartz, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Ten gevolge van de echtscheiding moet alsnog verrekening plaatsvinden nu partijen tijdens huwelijk het periodieke verrekenbeding nooit hadden uitgevoerd. Staat een later faillissement aan die verrekening in de weg als in de huwelijkse voorwaarden was afgesproken dat geen verrekening plaatsvindt bij het faillissement van een der echtgenoten?

REP 2015/288 - Sign. - Geen natuurlijke verbintenis (Gerechtshof ’s-Gravenhage 1 april 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:796)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met verrekenbeding ten aanzien van onverteerde inkomsten) met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2004 door echtscheiding is ontbonden. Partijen twisten nog altijd over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. Aan het verrekenbeding hebben zij nooit uitvoering gegeven. Een van de voornaamste geschilpunten betreft de voormalig echtelijke woning, die op naam staat van de vrouw, met een overwaarde van € 896.932. Volgens M behoort de woning, die in november 1983 is aangekocht voor ƒ 240.000,-, tot het te verrekenen vermogen. De koopprijs is voldaan door een contante betaling van M van ƒ 97.163,-, een hypotheek van ƒ 100.000,-, een geldlening van de moeder van V ad ƒ 10.000,- en een schenking van de vader van V ad ƒ 6.000,-. Hieruit volgt dat een groot deel van de aankoopsom door M is betaald met overgespaarde inkomsten, zodat de woning in het te verrekenen vermogen dient te worden betrokken. Verder voert M aan dat hij van overgespaarde inkomsten grote verbouwingen heeft verricht. Verbouwingen en aanpassingen zijn betaald met inkomsten die hij verkreeg via zijn huisartsenpraktijk en met de erfenissen na het overlijden van zijn moeder (in 1993) en zijn vader (in 2001). V stelt zich op het standpunt dat de woning niet in de verrekening dient te worden betrokken, aangezien zij de woning met uitsluiting van M in eigendom heeft. De waarde is niet tot stand gekomen met overgespaarde inkomsten. De woning is gefinancierd door een hypothecaire geldlening en door een schenking en lening van haar ouders. Het is nooit de bedoeling geweest dat de schenking in het vermogen van M zou vloeien. Daarnaast stelt V dat op basis van objectieve maatstaven een natuurlijke verbintenis (artikel 6:3 lid 2 sub b BW) aanwezig is om te waarborgen dat zij ook na het huwelijk in de woning kan blijven. Er was sprake van een traditioneel huwelijk en V heeft belangeloos meegewerkt in de huisartsenpraktijk. V zou door deze woning zelf vermogen kunnen opbouwen en zou, ingeval van echtscheiding, in de woning kunnen blijven wonen, hetgeen M nota bene schriftelijk heeft bevestigd.

REP 2015/290 - Sign. - Laat Rechtbank Den Haag ‘Haagsche lijn’ los? (Rechtbank Den Haag 30 april 2015, C/089/457999/FA RK 14-167, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Na diverse uitspraken waarin de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen ten aanzien van de alleenstaande-ouderkop consequent terzijde werden geschoven, lijkt de Rechtbank Den Haag nu alsnog de ingezette ‘Haagsche lijn’ los te laten. Op 30 april jl. overwoog de rechtbank: ‘Met ingang van 1 januari 2015 hebben alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget recht op een verhoging van dit kindgebonden budget met maximaal € 3.050 (voor 2015). Deze verhoging wordt de alleenstaande-ouderkop genoemd. De Expertgroep Alimentatienormen beveelt aan om het totale kindgebonden budget (dus inclusief de alleenstaande-ouderkop) in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Gelet op de inkomens van partijen ziet de rechtbank geen aanleiding in het onderhavige geval daarvan af te wijken.’

REP 2015/292 - Sign. - Prejudiciële vragen bekend: leidt kindgebonden budget tot verlaging kinderalimentatie? (Gerechtshof Den Haag 3 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1288)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
De familiekamer van Hof Den Haag heeft op 3 juni jl. een uitspraak gedaan, waarbij aan de Hoge Raad prejudiciële vragen zijn gesteld. Het stellen van zo’n vraag is mogelijk wanneer er veel zaken zijn waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is. De prejudiciële vragen van het Haagse hof betreffen het kindgebonden budget in relatie tot de mate waarin ouders zelf moeten bijdragen aan de kosten van hun kind(eren). Het gaat hier om een beslissing in een kinderalimentatiezaak over de onderhoudsplicht van de vader. De moeder ontvangt een kindgebonden budget.

REP 2015/293 - Sign. - Hof Den Haag vindt nieuwe richtlijnen te ingewikkeld (Gerechtshof Den Haag 22 april 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:983)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Hof Den Haag merkt de alleenstaande-ouderkop aan als inkomenscomponent. Het hof acht het in het onderhavige geval onwenselijk om – gelet op de fluctuerende inkomsten van de moeder – thans de alleenstaande-ouderkop op de behoefte in mindering te laten strekken. Het hof overweegt als volgt: ‘Blijkens de door de vrouw overgelegde voorschotbeschikking toeslagen 2015 bedraagt het kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) voor 2015 € 5.210 (afgerond € 434 per maand). Voor de bepaling van het ten behoeve van de minderjarige te betalen bedrag dient dit bedrag voor de helft in aanmerking te worden genomen, omdat het budget ziet op twee kinderen. Dit betekent dat als uitgangspunt genomen dient te worden een bedrag van € 217 per maand (€ 434/2). De man heeft aangevoerd dat, overeenkomstig de aanbeveling in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen 2015, dit bedrag geheel in mindering dient te worden gebracht op de behoefte van de minderjarige. Alsdan resteert een behoefte van € 93 per maand.

REP 2015/294 - Sign. - Wijziging kinderalimentatie omdat prognose onjuist blijkt te zijn (Gerechtshof Den Haag 12 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4045)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V zijn drie (thans nog minderjarige) kinderen geboren. Bij beschikking van 1 juni 2010 heeft de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie bepaald op € 379 per kind per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. De rechtbank willigt het verzoek in, overwegende dat de uitspraak van 1 juni 2010 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/295 - Sign. - Welstand gedurende het huwelijk (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2644)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V zijn in 1992 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (inmiddels meerderjarige) kinderen zijn geboren. In 2012 gaan partijen feitelijk uiteen. Bij beschikking van 12 februari 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de door M aan V te betalen partneralimentatie bepaald op € 6.000 per maand. V gaat in hoger beroep. Volgens haar zijn, voor de vaststelling van haar behoefte, het inkomen uit arbeid van M en het gemiddelde van de dividenduitkering van ruim € 800.000, die M tijdens het huwelijk heeft ontvangen, relevant. V stelt dat partijen mede door deze aan M uitgekeerde dividenden in luxe hebben geleefd. Zij verwijst naar de woningen van partijen, het wagenpark, de vakanties, de paarden en de boot. V berekent haar behoefte aan de hand van het inkomen van M op € 17.253 bruto per maand. M stelt de behoefte van V op basis van het (consumptieve) uitgavenpatroon van partijen tijdens het huwelijk op bruto € 6.000 per maand. Hij wijst er op dat partijen uitsluitend van zijn inkomen uit arbeid hebben geleefd en niet van opnamen in rekening-courant dan wel van de incidentele dividenduitkeringen. Van een uitzonderlijk luxe leven of bovenmatige welstand tijdens het huwelijk is volgens M geen sprake geweest.

REP 2015/297 - Sign. - Hof hanteert afwijkend criterium bij vaststelling bijdrage minderjarige (Gerechtshof Amsterdam 10 maart 2015, 200.150.542/01, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit het huwelijk tussen M en V is in 2002 zoon Z geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Op 5 maart 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, waarbij de rechtbank tevens het hoofdverblijf van Z bij M heeft bepaald, een zorgregeling heeft vastgesteld en het kinderalimentatieverzoek van V heeft afgewezen. In hoger beroep verzoekt V het hof (1) de hoofdverblijfplaats van Z bij haar te bepalen en (2) te bepalen dat M aan haar een kinderalimentatie van € 400 per maand dient te betalen. V stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van Z bij M heeft bepaald, nu Z (zo blijkt uit de verdeling van de zorgtaken) 225 dagen per jaar bij haar verblijft en slechts 140 dagen bij M. Omgerekend betekent dit dat zij Z 62% van de tijd verzorgt en M 38%. Dit verschil is volgens V te groot om te kunnen spreken van een gelijke verdeling. Bovendien heeft de SVB aangegeven dat Z, om bij voorrang recht te hebben op kinderbijslag, bij haar dient te worden ingeschreven. Dat Z zijn hoofdverblijf bij haar heeft, is voor haar ook om emotionele redenen zeer belangrijk, aangezien zij Z voor het grootste deel verzorgt, aldus V. Volgens M verblijft Z niet 140 maar 177 dagen per jaar bij hem, hetgeen ook volgt uit het werkrooster van M. Alle sociale contacten van Z liggen in de buurt van de woning van M. Het niet ingeschreven staan van Z bij V heeft tot dusverre geen enkele consequentie gehad voor het recht van V op kinderbijslag. V ontvangt nog steeds de gehele kinderbijslag. Een belangrijk argument om Z bij hem ingeschreven te laten zijn, is dat V geen eigen woonrecht heeft, terwijl hij een stabiele woonsituatie in de voormalig echtelijke woning heeft, aldus M.

REP 2015/298 - Sign. - Wijziging hoofdverblijf en kinderalimentatie (Rechtbank Amsterdam 25 maart 2015, C/13/575871/FA RK 14-8345, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V zijn in 1996 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2006 is ontbonden door echtscheiding. Uit het huwelijk is in 1996 zoon Z geboren en in 2001 dochter D. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit. Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij M hebben. In hoger beroep heeft hof een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen afwisselend bij de ene en de andere ouder verblijven. V verzoekt de rechtbank (1) te bepalen dat D haar hoofdverblijf bij V heeft en (2) de door M te betalen kinderalimentatie ten behoeve van D vast te stellen op € 372 per maand voor 2014 en met ingang van 1 januari 2015 op € 176 per maand. M op zijn beurt verzoekt de rechtbank te bepalen dat V aan hem € 38,17 per maand aan kinderalimentatie ten behoeve van D dient te betalen en € 134,36 per maand als bijdrage in de kosten van studie en onderhoud van (de jongmeerderjarige) Z. V voert aan dat D al lange tijd bij haar woont, waarbij D de vrijheid heeft om zelf te bepalen of zij om het weekend naar M gaat. Volgens V is het zowel de wens van haarzelf als die van D om de feitelijke situatie te formaliseren in die zin dat de hoofdverblijfplaats van D bij V is. M betoogt dat D uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij de helft van de tijd bij M wil verblijven, zodat niet valt in te zien waarom haar hoofdverblijfplaats zou moeten wijzigen. D heeft tijdens het kinderverhoor verklaart dat zij het liefst bij V woont en dat zij behoefte heeft aan duidelijkheid.

REP 2015/299 - Sign. - Man mocht ontslagvergunning investeren in nieuwe onderneming (Rechtbank Noord-Holland 3 december 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11483)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2010 door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank, conform de door partijen gemaakte afspraken in het echtscheidingsconvenant, de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 2.000 per maand. Met ingang van 1 januari 2014 is M werkeloos. Van zijn voormalig werkgever heeft hij een ontbindingsvergoeding van € 350.000 ontvangen, welk bedrag in een stamrecht-BV is gestort. M ontvangt thans een WW-uitkering. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. Volgens V bij M sprake van voor herstel vatbaar inkomensverlies en kan M geacht worden met de beëindigingsvergoeding zijn WW-uitkering nog enige tijd aan te vullen tot het niveau van zijn oude salaris. Zij acht de kans groot dat M vóór de datum waarop de WW-uitkering stopt weer een functie op zijn oude niveau zal vinden. M betoogt dat het hem aan draagkracht ontbreekt om aan zijn alimentatieplicht te voldoen. Het merendeel van de ontbindingsvergoeding van € 350.000 is geïnvesteerd in een eigen onderneming, die zich thans nog in de verliesdraaiende opstartfase bevindt. Daarnaast heeft M ook het vermogen in de stamrecht-BV moeten aanspreken om te voldoen aan zijn onderhoudsverplichtingen jegens V en zijn twee kinderen uit een eerder huwelijk.

REP 2015/300 - Sign. - Echtscheidingsbeschikking van 1996 opnieuw beoordeeld (Rechtbank Noord-Holland 4 februari 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:632)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 1997 door echtscheiding ontbonden. Bij het echtscheidingsvonnis van 13 juni 1996 is de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op ƒ 4.300,- per maand, welke onderhoudsverplichting in 2009 van rechtswege is geëindigd. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat zijn alimentatieverplichting jegens V definitief is beëindigd op 13 juni 1996, met veroordeling van V tot restitutie van de door haar onverschuldigd ontvangen bedragen sedert deze datum. Volgens M, die zijn verzoek baseert op artikel 1:401 lid 4 BW (wijziging van omstandigheden), heeft het echtscheidingsvonnis van 13 juni 1996 van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven beantwoord, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

REP 2015/301 - Sign. - Man niet verwijtbaar werkloos (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3357)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V zijn in 2004 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren. In 2011 gaan partijen feitelijk uiteen. De kinderen verblijven sindsdien bij V. Het huwelijk van partijen wordt in 2014 door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie op € 460 per kind per maand en de partneralimentatie op € 1.127 per maand vastgesteld. Tegen dat laatste gaat M in hoger beroep.

REP 2015/302 - Sign. - Verschillende geschilpunten (Gerechtshof Den Haag 13 mei 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1179)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van zowel Argentijnse als Italiaanse nationaliteit) zijn in 2005 in Nederland met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren. Het huwelijk van partijen is in 2014 door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat M aan V € 333 per kind per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen. Het partneralimentatieverzoek van V is afgewezen. V gaat in hoger beroep. M stelt dat V vanaf 1 januari 2015 aanspraak kan maken op een hoger kindgebonden budget en dat hiermee rekening moet worden gehouden. V betwist dit; zij zal in 2015 geen toeslagen en kindgebonden budget ontvangen.

REP 2015/303 - Sign. - Nieuwe versus oude onderhoudsplicht (Rechtbank Den Haag 7 mei, 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5234)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit het – in 2006 door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald (1) dat de kinderen hun hoofdverblijf bij V hebben, (2) dat M maandelijks € 450 per kind aan kinderalimentatie dient te voldoen en (3) dat M € 3.186 per maand aan partneralimentatie dient te voldoen. In 2014 is M hertrouwd met de Russische X, met wie hij (samen met de minderjarige dochter van X) een gezin vormt. M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen kinder- en partneralimentatie op nihil te stellen. M beroept zich op wijziging van omstandigheden (artikel 1:401 lid 1 BW): zijn draagkracht is afgenomen, omdat hij op 22 mei 2014 is gehuwd en thans onderhoudsplichtig is jegens X, die (nog) niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, en jegens zijn minderjarige stiefdochter. Daarnaast stelt de man als wijziging van omstandigheden dat de behoefte van V is verminderd, nu zij inmiddels redelijkerwijs in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

REP 2015/304 - Sign. - Rechtbank wijkt af van Tremanormen wegens ‘onaanvaardbaar resultaat’ (Rechtbank Noord-Holland 17 juni 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5133)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Afwijking van het uitgangspunt dat het gehele kindgebonden budget inclusief eenouderkop in mindering komt op de behoefte van de kinderen. Naar aanleiding van cijfermatig onderbouwd verweer van de vrouw komt de rechtbank tot de conclusie dat onverkorte toepassing van dit uitgangspunt in dit geval tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, omdat, indien het gehele kindgebonden budget in mindering strekt op de behoefte van de kinderen, de vrouw in 2015 in een financieel slechtere positie komt te verkeren dan in 2014 terwijl de man er in 2015 financieel op vooruit gaat. De rechtbank overweegt als volgt: ‘De Wet hervorming kindregelingen betekent voor de vrouw dat de alleenstaande-ouderkorting is komen te vervallen en dat het kindgebonden budget waar zij recht op had, is verhoogd met de zogenaamde eenouderkop. Volgens de man brengt dit met zich mee dat de behoefte van de minderjarigen verminderd dient te worden met de eenouderkop, zoals de Expertgroep alimentatienormen in zijn richtlijnen van januari 2015 (...) aanbeveelt. Dit betekent volgens de man dat hij na berekening conform de aanbevelingen van de Expertgroep een bedrag van € 152,40 per maand voor de twee minderjarigen samen zou moeten betalen. De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en zich met cijfers onderbouwd op het standpunt gesteld dat dit resultaat onaanvaardbaar is, dat zij er op die manier op achteruit gaat en de minderjarigen dus ook financieel benadeeld worden, hetgeen toch niet de bedoeling van de wetgever kan zijn.’

REP 2015/305 - Sign. - Grievend gedrag van de vrouw niet voldoende om 30 jaar lotsverbondenheid te doorbreken (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2643)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, waarvan de jongste thans nog minderjarig is. M vormt met de minderjarige een gezin; V woont alleen. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 344 per maand. M gaat in hoger beroep. M stelt dat V dermate grievend gedrag gericht tegen hem heeft vertoond dat de lotsverbondenheid die uit het gewezen huwelijk voortvloeit als verbroken kan worden beschouwd. Daarom kan van hem in redelijkheid niet worden verlangd om in het levensonderhoud van V bij te dragen, aldus M. Hij voert daartoe aan dat V (1) buiten hem om aanzienlijke schulden heeft gemaakt tijdens het huwelijk, (2) het jongste kind jarenlang opzettelijk (geestelijk) heeft mishandeld/verwaarloosd/vernederd, (3) forse geldbedragen van de twee oudste kinderen heeft verduisterd, (4) de kinderen een beeld van M heeft geschetst dat niet strookt met de werkelijkheid en (5) heeft gedreigd hem financieel kapot te zullen maken. V betwist de stellingen van M en voert aan dat de aangiftes van de kinderen en de man tegen haar zijn geseponeerd bij gebrek aan bewijs.

REP 2015/306 - Sign. - Alimentatieplicht ten einde? (Rechtbank Noord-Holland 4 februari 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:635)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het kinderloos gebleven huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat M aan V € 1.080 per maand aan partneralimentatie dient te voldoen. M is in 2012 hertrouwd met X. Hij woont met X en haar twee minderjarige kinderen in Brazilië. V heeft sinds 2012 een relatie met Y, van wie zij op dit moment zwanger is. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te stellen, althans in duur te limiteren. Volgens M is de uit het huwelijk voortvloeiende lotsverbondenheid van partijen als grond voor de onderhoudsplicht komen te vervallen. Dat V een kind verwacht met Y geeft impliciet aan dat zij geen lotsverbondenheid meer jegens M voelt. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid acht M het dan ook onaanvaardbaar en bovendien grievend dat V nog altijd een bijdrage van hem verlangt. In dat verband voert M nog als relevante omstandigheden aan dat vanaf het uiteengaan van partijen inmiddels meer dan drie jaren zijn verstreken, dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren, dat V nog jong is, dat zij diploma’s heeft behaald en dat zij nog altijd zelfstandig ondernemer is. V betwist dat uit de argumenten van M kan worden afgeleid dat een bijdrage op grond van de redelijkheid en billijkheid niet langer van hem kan worden gevergd.

REP 2015/307 - Sign. - Kind van een ander is niet grievend genoeg (Rechtbank Noord-Holland 18 maart 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2235)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2010 door echtscheiding ontbonden. Partijen hebben tijdens hun huwelijk drie kinderen gekregen, waaronder dochter D (de jongste van de drie). Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank, conform het door partijen getekende echtscheidingsconvenant, de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 2.000 per maand. Op 4 februari 2015 heeft de rechtbank, naar aanleiding van de uitkomst van DNA-onderzoek, de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van M met betrekking tot D gegrond verklaard. M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. Volgens M is de lotsverbondenheid tussen partijen komen te vervallen door het grievende gedrag van V. Hij verwijst naar het verzwijgen van de verwekking van D tijdens het huwelijk van partijen door X, met wie V in de eindfase van het huwelijk (wederom) een relatie is aangegaan. Volgens M kan van hem in redelijkheid niet meer gevergd worden dat hij bijdraagt in het levensonderhoud van V. V is het hier niet mee eens. De verwekking van D was een complexe aangelegenheid gedurende een moeilijke periode in het huwelijk. Volgens V heeft M steeds geweten dat D niet zijn kind was, maar is hier nooit openlijk over gesproken. V wijst er voorts op dat het huwelijk van partijen 22 jaar heeft geduurd, dat zij samen twee kinderen hebben gekregen, dat zij M heeft geholpen bij het opbouwen van zijn bedrijf en ook na het einde van het huwelijk nog hulp heeft geboden.

REP 2015/308 - Sign. - Staking van de onderneming is geen verwijtbaar inkomensverlies (Gerechtshof Amsterdam 18 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1030)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het huwelijk tussen M en V, waaruit drie (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren, is in 2012 door echtscheiding ontbonden, waarbij aan M een kinderalimentatieplicht is opgelegd. In 2013 staakt M zijn eenmanszaak (stratenmakerij). Sindsdien ontvangt hij een bijstandsuitkering. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af, stellende dat het inkomensverlies aan de zijde van M verwijtbaar en voor herstel vatbaar is (hetgeen ook van hem kan worden gevergd). Uitgaande van een fictieve verdiencapaciteit van M die vergelijkbaar is met de winst uit onderneming in het jaar 2012 (€ 2.100 bruto per maand) stelt de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie vast op € 81 per kind per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens M is de winst uit zijn eenmanszaak sinds 2012 maandelijks gedaald. Dit inkomensverlies is niet verwijtbaar, aangezien hij het bedrijf heeft moeten staken vanwege het uitblijven van opdrachten. Indien hij het bedrijf zou hebben voortgezet, zou zijn inkomen lager zijn geweest dan zijn huidige bijstandsuitkering. Pogingen om uit de bijstand te komen, hebben vanwege zijn psychische gesteldheid geen succes. Zijn psychische gesteldheid is er op achter uitgegaan omdat hij geen contact meer heeft met zijn kinderen en omdat V dreigt met executiemaatregelen.

REP 2015/309 - Sign. - Afwijzing alimentatieverzoek vanwege slechte onderbouwing (Gerechtshof Amsterdam 10 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1674)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V zijn in 2005 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. De kinderen verblijven bij V. M werkt in loondienst en woont inmiddels samen met X. V is werkloos en ontvangt een WW-uitkering. V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 1.700 bruto per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep. Volgens V bedraagt haar behoefte, op grond van 60% van het netto gezinsinkomen, € 2.885 netto per maand. Zij brengt hierop haar inkomen van € 1.700 netto per maand in mindering en komt zo tot een behoefte van € 1.185 netto, ofwel € 1.700 bruto per maand. Volgens M kan V niet volstaan met de enkele verwijzing naar de hofnorm en dient zij haar behoefte met stukken te onderbouwen. M wijst erop dat V het door haar gestelde netto inkomen van € 1.700 per maand evenmin met stukken heeft onderbouwd.

REP 2015/310 - Sign. - Verplicht ouderschapsplan bij scheiding niet in alle opzichten effectief (Vrije Universiteit Amsterdam)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Jaarlijks worden ongeveer 55.000 kinderen geconfronteerd met de scheiding van hun ouders. Vooral aanhoudende conflicten tussen ouders zijn schadelijk voor deze kinderen. Het ouderschapsplan verplicht ouders om samen afspraken te maken over de gevolgen van hun scheiding voor hun kinderen, zodat ze minder conflicten krijgen. Het effect is echter beperkt, concludeert Marit Tomassen-van der Lans in haar proefschrift waarop zij op 18 mei jl. promoveerde aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

REP 2015/311 - Sign. - Aantal meldingen bij de Kinderombudsman neemt fors toe (Kinderombudsman)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
De Kinderombudsman is vorig jaar 2867 keer benaderd met vragen, hulpverzoeken, signalen en klachten. Dit is een stijging van ruim 30% ten opzichte van 2013. De meeste mensen namen – net als voorgaande jaren – contact op over jeugdzorg, onderwijs en omgang na scheiding. Meestal nemen ouders contact op met de Kinderombudsman, maar ook steeds meer kinderen weten de Kinderombudsman te vinden. Dat blijkt uit het jaarverslag van de Kinderombudsman, dat op 1 mei jl. werd gepubliceerd.

REP 2015/312 - Sign. - Kinderombudsman: zorg voor kwetsbare 18-jarigen moet beter (Kinderombudsman)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Kinderombudsman Marc Dullaert roept op om passende maatregelen te treffen voor kwetsbare jongeren, die de leeftijd van achttien jaar bereiken. Naar schatting worden jaarlijks circa 6000 jongeren met een kinderbeschermingsmaatregel volwassen. Ze mogen dan zelf beslissen of ze nog gebruik willen maken van hulp, terwijl ze vaak niet in staat zijn de gevolgen van hun eigen handelen te overzien.

REP 2015/314 - Sign. - Vacuüm in verhouding toetsing pleeggezinplaatsing en pleegzorgcontract (M. Kramer, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2015/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Met de invoering van de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen toetst de kinderrechter pleeggezinplaatsingen in het OTS-kader die langer dan een jaar hebben geduurd en waarbij het voornemen van beëindiging bestaat. Daarnaast is de kinderrechter niet de bevoegde rechter om de beëindiging van het pleegzorgcontract te toetsten. Dit kan in de praktijk problemen opleveren.

REP 2015/317 - Sign. - Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting: administratieve helderheid gekoppeld aan een vaag doel (H.A.M. Weyers, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2015/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
De auteur bespreekt de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (die een regeling beoogt te geven voor de bewaring, het beheer en de verstrekking van afstammingsgegevens van donoren bij kunstmatige bevruchting) door middel van een rechtsvergelijking. De rechtsvergelijking betreft de tekst van drie wetten (de Nederlandse, de Zweedse en de Oostenrijkse), de bedoelingen en de effecten.

REP 2015/320 - Sign. - Van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag (Gerechtshof Den Haag 29 april 2015, C/09/468194 / FA RK 14-4700, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V zijn in 2010 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk datzelfde jaar zoon Z wordt geboren. M en V oefenen van rechtswege het gezamenlijk gezag over Z uit. Hun huwelijk is in 2011 door echtscheiding ontbonden. Sedertdien woont Z bij V. V verzoekt de rechtbank het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over Z. De rechtbank wijst het verzoek toe. M gaat in hoger beroep. Volgens V is het in het belang van Z dat zij alleen het gezag uitoefent. Zowel V als Z hebben geen contact met M, die Z slechts één keer als baby heeft gezien. Het is voor V lastig om gezagskwesties, zoals het aanvragen van een paspoort en het inschrijven op school, te regelen. Partijen zijn niet in staat afspraken te maken en er is sprake van een vast patroon waarbij M niet meewerkt, hetgeen bij V veel stress oplevert. V verwacht geen substantiële verbetering in de onderlinge communicatie, ofschoon zij wel openstaat voor omgang tussen M en Z. M erkent dat het contact tussen hem en V de afgelopen jaren niet optimaal is geweest, maar wijst er ook op dat hij sinds kort zijn leven weer op orde heeft; hij is bereikbaar, in staat om op neutrale toon met V te communiceren en wil graag meer betrokken worden bij het leven van Z.

REP 2015/321 - Sign. - Omgangsregeling grootouders (Rechtbank Limburg 2 december 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:11499)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
De minderjarigen verblijven momenteel in een pleeggezin. Met de hulpverlening is een traject opgesteld waardoor de kinderen contact konden onderhouden met de grootouders. Dit werd door zowel de kinderen als de grootouders als positief ervaren. De plotselinge mededeling van de vader dat hij het traject niet meer aankon en daarom geen contact meer met de kinderen wilde, heeft er echter voor gezorgd dat de grootouders de kinderen niet meer zien. De grootouders verzoeken de rechtbank een omgangsregeling tussen hen en de minderjarigen vast te stellen. De moeder stelt dat het vertrek van vader voor onrust heeft gezorgd. Het vaststellen van een omgangsregeling is, gezien de huidige situatie, niet in het belang van de minderjarigen. De moeder wil dan ook op geen enkele wijze meewerken aan een gesprek met de grootouders. Bureau Jeugdzorg (BJZ) is van mening dat er naar een modus gezocht moet worden waardoor de kinderen weer rust ervaren, maar onthoudt zich van advies. De Raad voor de Kinderbescherming stelt dat het contact tussen de grootouders en de kinderen als positief moet worden gezien en dat dit hersteld dient te worden door middel van een omgangsregeling. De onrust bij de kinderen kan volgens de Raad niet worden toegeschreven aan de grootouders.

REP 2015/322 - Sign. - Deels voorwaardelijke straffen voor moeder die dochter mishandelde en aan gezag vader onttrok (Rechtbank Noord-Nederland 17 april 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2057)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2000 dochter D geboren. Na het beëindigen van de relatie heeft D haar hoofdverblijf bij V. In 2013 knijpt V de dan dertienjarige D in de arm en trekt aan haar haar. Mede naar aanleiding hiervan wordt D onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (nu het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid – RBV) gesteld en uit huis geplaatst bij M. Op 29 oktober 2014 bepaalt de kinderrechter dat M het eenhoofdig gezag krijgt en dat D haar hoofdverblijfplaats bij M heeft. RBV verbiedt V onbegeleid contact met D te hebben. V neemt D echter zonder toestemming mee en verblijft twee maanden op voor RBV onbekende adressen. Gedurende die periode gaat D niet naar school. V staat terecht voor mishandeling van D, onttrekking van D aan het gezag van M en overtreding van de Leerplichtwet. V heeft aangevoerd dat zij heeft geprobeerd D bij haar arm te pakken tijdens een ruzie, nadat D een week zonder toestemming weg was geweest. Bij dit vastpakken kwamen D’s haren per ongeluk ook in haar greep. Dit alles moet volgens V echter worden gezien als corrigerend handelen, waarbij de grenzen van hetgeen uit opvoedkundig oogpunt noodzakelijk of aanvaardbaar is, niet zijn overschreden. De rechtbank vindt echter dat geen sprake is van handelen dat vanuit opvoedkundig oogpunt zou kunnen worden verantwoord, dit nog daargelaten of ouders in het kader van de opvoeding al enig geweld tegen hun kinderen zouden mogen gebruiken. Het verweer wordt verworpen.

REP 2015/323 - Sign. - Afwijzing verzoek vervangende toestemming tot erkenning (Gerechtshof Den Haag 12 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4464)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2004 zoon Z geboren. Vaststaat dat M de verwekker van Z is. M heeft Z niet erkend. V oefent het eenhoofdig gezag uit over Z. Z is eind 2013 onder toezicht gesteld en heeft zijn hoofdverblijf bij V. M verzoekt de rechtbank (1) hem vervangende toestemming tot erkenning van Z te verlenen en (2) een omgangsregeling tussen hem en Z vast te stellen. De rechtbank wijst beide verzoeken af. M gaat in hoger beroep. M voert aan dat het in het belang van de identiteitsontwikkeling van Z is dat de feitelijke situatie geformaliseerd wordt. Z weet dat M zijn vader is en niet valt in te zien waarom de enkele erkenning Z zou belemmeren in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. V stelt dat een plotselinge betrokkenheid van M en de slechte verhouding tussen haar en M impact zullen hebben op Z, die – vanwege zijn epilepsie en diabetes – bijzonder kwetsbaar is. V wijst er op dat zij tijdens de relatie met M door hem ernstig mishandeld is en van haar vrijheid beroofd, waarvoor M is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.

REP 2015/324 - Sign. - Onbereikbare en onberekenbare moeder leidt tot eenhoofdig gezag (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1297)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2005 zoon Z geboren. M heeft Z erkend, M en V voeren gezamenlijk het gezag over hem uit. Z woont bij M. M verzoekt de rechtbank hem met het eenhoofdig gezag te belasten. De rechtbank wijst het verzoek af, nu (1) Z geen last heeft van de wijze waarop beslissingen over hem worden genomen en (2) de bestaande gezagsuitoefening voldoet. M gaat in hoger beroep. M voert aan dat hij V niet kan bereiken, waardoor toestemming voor bepaalde zaken lang duurt en veelal via de ouders van V verloopt. Dit kan problemen opleveren bij acute medische situaties. V is niet betrokken bij Z en is niet in staat voor hem te zorgen, aldus M. Dat V niet ter zitting is verschenen, bevestigt dat beeld. V heeft nog nooit hulpverlening geaccepteerd en zal dat in de toekomst ook niet doen. Volgens M valt te verwachten dat Z klem of verloren zal raken tussen partijen. V stelt dat er geen incidenten genoemd kunnen worden waarin de gezamenlijke gezagsuitoefening tot conflicten heeft geleid of ten nadele van Z is geweest. Het gaat te ver om het gezamenlijk gezag te beëindigen op de enkele grond dat in de toekomst problemen zouden kunnen ontstaan. Of zij hulpverlening heeft geaccepteerd, dan wel zal gaan accepteren, doet niet ter zake. Nu zij haar rol op de achtergrond accepteert, kan Z niet klem raken tussen partijen.

REP 2015/325 - Sign. - Terugkeer minderjarige naar België (Rechtbank Den Haag 21 april 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:4504)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt begin 2010 dochter D geboren. Na enige omzwervingen vestigen partijen zich in augustus 2010 met D in België. In 2011 gaan partijen uiteen. Dat jaar bepaalt de Belgische rechtbank dat het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend door beide ouders en dat D haar hoofdverblijfplaats bij V heeft. In 2012 bepaalt het Belgische hof dat D haar hoofdverblijf definitief bij M heeft. In mei 2013 gaat V weer bij M en D (in België) wonen. De maand daarop tekenen partijen een notariële verklaring, waarin M de zorg voor D overdraagt aan V. In mei 2014 vestigt M zich in Nederland. V en D blijven in België wonen. Op 8 september 2014 wordt D door M, onder begeleiding van de politie, meegenomen van haar school in België. Sedertdien verblijft D bij M in Nederland. V verzoekt de rechtbank de terugkeer van D naar België te gelasten.

REP 2015/326 - Sign. - Vervangende toestemming erkenning en vernietiging eerdere erkenning (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1390)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V hebben van medio 2010 tot juni 2012 een relatie met elkaar gehad. Nadat de relatie tussen partijen was geëindigd, is in 2013 dochter D geboren. Sinds augustus 2012 heeft V een relatie met X. Op 23 mei 2013 heeft X (met toestemming van V) D erkend. V en X zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over D. Vaststaat dat M de biologische vader van D is. M verzoekt de rechtbank hem vervangende toestemming te verlenen om D te erkennen en de eerder gedane erkenning door X te vernietigen. De rechtbank willigt beide verzoeken in. V gaat in hoger beroep. V stelt dat zij van het begin af aan eerlijk is geweest tegen M over zijn rol in het leven van D. Daarnaast was M op de hoogte van de gezinssituatie van V en heeft hij rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat X D zou erkennen. Volgens V heeft M dan ook voldoende gelegenheid gehad om eerder vervangende toestemming te vragen bij de rechtbank. M stelt dat hij omwille van de rust en om de relatie goed te houden voor een voorzichtige aanpak heeft gekozen. Wel heeft hij in diverse gesprekken met V aangegeven D te willen erkennen. V gaf toen aan hierover na te willen denken, maar het op dat moment nog te vroeg te vinden. Door de erkenning door X is M buiten spel gezet en heeft V misbruik gemaakt van haar bevoegdheid. M stelt dat het van onmiskenbaar groot belang is dat de juridische werkelijkheid overeenstemt met de biologische werkelijkheid.

REP 2015/328 - Sign. - Vernietiging erkenning, vervangende toestemming erkenning (Gerechtshof Den Haag 17 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4153)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2011 zoon Z geboren. Vaststaat dat M de verwekker is van Z. Na het beëindigen van haar relatie met M, vindt V in X een nieuwe partner. Op 18 december 2012 wordt Z door X erkend. Sinds 4 maart 2013 zijn V en X gezamenlijk belast met het gezag over Z. M verzoekt de rechtbank (1) de erkenning van Z door X te vernietigen en (2) hem vervangende toestemming te verlenen om Z te erkennen. De rechtbank wijst beide verzoeken toe. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/329 - Sign. - Eigenzinnige pleegmoeder krijgt geen voogdij (Gerechtshof Amsterdam 29 juli 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:6126)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
In 2001 is Z geboren. Sedert juni 2002 verblijft hij bij zijn pleegouders M en V. In 2010 wordt het huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden, waarna zij ieder voor een gelijk deel de zorg over Z dragen. In 2011 is de moeder van Z ontheven van het gezag over Z en is M belast met de voogdij. Een jaar later wordt Z onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (BJZ) en uit huis geplaatst bij V. Sinds medio 2012 verblijft Z bij V en haar nieuwe partner. Het contact met M is verbroken. V verzoekt de rechtbank M uit de voogdij te ontzetten en haar tot voogd te benoemen. De rechtbank wijst het verzoek af, in die zin dat de rechtbank M ontzet uit de voogdij en BJZ tot voogd over Z benoemt. V gaat in hoger beroep. Volgens V is zij de meest geschikte persoon om met de voogdij te worden belast. Sinds Z in haar gezin is geplaatst, zorgt zij voor hem en is zij de meest contante factor in zijn leven. Er zijn volgens V geen gronden om BJZ met de voogdij te belasten. V acht zichzelf beter dan BJZ in staat om voor Z de noodzakelijke hulp te coördineren en zorg te dragen voor de praktische uitvoering hiervan.

REP 2015/330 - Sign. - Ontheffing moeder uit het gezag, ondanks prille positieve ontwikkeling (Gerechtshof Den Haag 13 mei 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1181)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn drie (thans nog minderjarige) kinderen geboren. Alle drie de kinderen zijn in juli 2012 onder toezicht gesteld en een maand later uit huis geplaatst. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank V te ontheffen uit haar ouderlijk gezag. De rechtbank willigt het verzoek in. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/331 - Sign. - Omgang donor met minderjarige zorgt voor onrust en spanning bij de moeders (Gerechtshof Amsterdam 27 januari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:606)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
V1 en V2 zijn sinds 2005 geregistreerd partners. Om aan hun kinderwens te voldoen, komen zij door middel van een advertentie in november 2005 in contact met M. V1 en M sluiten op 8 maart 2006 een donorovereenkomst, welke overeenkomst ook is ondertekend door V2. Door middel van kunstmatige zelfinseminatie wordt in 2008 uit V1 zoon Z geboren. Z wordt op 9 april 2009, met toestemming van M, geadopteerd door V2. Z verblijft bij V1 en V2, die gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen.

REP 2015/332 - Sign. - Moeder dient zonder vooroverleg met vader verzoek in tot wijziging hoofdverblijf dochter: kostenveroordeling (Rechtbank Midden-Nederland 24 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2799)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2003 dochter D geboren. M heeft D erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over D uit. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van D bij M bepaald. V verzoekt de rechtbank de hoofdverblijfplaats van D te wijzigen. Volgens V geeft D sinds langere tijd aan bij haar te willen wonen en dat zij tegemoet wil komen aan deze wens. V maakt zich ook zorgen over de situatie bij M. Zo kan M boos en agressief reageren, geeft D aan bang te zijn voor M, slaapt D zonder verwarming op zolder en is zij regelmatig getuige van ruzie tussen M en zijn partner. Dat V de wens van D niet met M heeft besproken, heeft te maken met het verloop van de communicatie tussen partijen en de angst voor een boze reactie van M. Er is door haar advocaat ook geen poging gedaan om eerst contact op te nemen met M, omdat een procedure sneller is dan het sturen van een brief, aldus V. Volgens M handelt V niet in het belang van D door (1) het indienen van het verzoekschrift zonder dat zij de gestelde wens van D aan hem kenbaar heeft gemaakt, laat staan dat daarover overleg is geweest, (2) D bij de procedure te betrekken door haar mee te nemen naar een gesprek bij haar advocaat en (3) het loyaliteitsconflict van D in stand te houden door uit te stralen dat zij niet achter de huidige hoofdverblijfplaats van D staat en te verkondigen dat D zelf mag kiezen als zij 12 jaar oud is. De Raad voor de Kinderbescherming vindt het hartverscheurend te zien dat D tijdens het kinderverhoor zit te wikken en te wegen om iedereen te vriend te houden. Het is volgens de Raad belangrijk dat er duidelijkheid komt, aangezien de huidige situatie te belastend is voor D.

REP 2015/333 - Sign. - Tekortkoming in handhaving omgangsregeling is inbreuk op artikel 8 EVRM (EHRM 2 april 2015, appl. no. 27148/12, Ribić v. Croatia)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
M en V (beiden van Kroatische nationaliteit) zijn in 1992 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1993 zoon Z wordt geboren. Twee maanden na de geboorte gaan partijen feitelijk uiteen, als V (samen met Z) haar intrek neemt bij haar ouders en het contact met M verbreekt. In 1996 wordt de echtscheidingsprocedure ingezet. In april 1997 gelast de rechter een onderzoek naar de familiesituatie, teneinde te kunnen beoordelen aan welke ouder Z moet worden toegewezen. Twee jaar later (maart 1999) verzoekt M de rechter een voorlopige omgangsregeling tussen hem en Z vast te stellen. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat – volgens de Kroatische wetgeving – een voorlopige omgangsregeling niet door de rechter, maar door de Sociale Dienst dient te worden vastgesteld.

REP 2015/334 - Sign. - Ouders moeten werken aan hun onderlinge communicatie en moeder moet hulp zoeken voor haar spanningen (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 mei 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1810)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2000 zoon Z geboren. M heeft Z erkend, V oefent van rechtswege het gezag over Z uit. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. M verzoekt de rechtbank hem gezamenlijk met V te belasten met het ouderlijk gezag over Z. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat partijen niet in staat zijn met elkaar te communiceren en daarin geen verbetering is te verwachten. M gaat in hoger beroep. Volgens M is het enkele feit dat de communicatie tussen hem en V niet goed loopt geen reden voor afwijzing van zijn verzoek. Daarnaast meent M dat Z te lijden heeft onder de ‘persoonlijke vraagstukken’ van V als er geen tegengewicht komt. Ook laat V de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde hulpverlening voor Z niet toe. Indien hij met het gezag belast wordt, is M dan ook bereid om de vrijwillige hulpverlening zo snel mogelijk in te schakelen om een dreigende ondertoezichtstelling te voorkomen. V stelt dat, gezien de problematiek die tussen haar en M speelt, een fatsoenlijke gezamenlijke gezagsuitoefening niet mogelijk is. Volgens V staat M niet open voor een andere visie dan de zijne en misbruikt hij iedere vorm van overleg of informatie om haar te dwarsbomen. Daarnaast heeft het contact met M een enorme emotionele impact op V. Wanneer M met het gezag wordt belast, zullen de conflicten en de spanningen enkel oplopen, waardoor Z nog meer klem komt te zitten tussen zijn ouders.

REP 2015/335 - Sign. - Periodieke uitkering tot voorziening in levensonderhoud (ex¬)partner aftrekbaar bij erfgenamen (T.C. Hoogwout, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Voor de inkomstenbelasting is betaalde alimentatie aftrekbaar als de betalingen zijn gebaseerd op een dringende morele verplichting tot levensonderhoud. Soms gaat een dergelijke onderhoudsverplichting na overlijden van de alimentatieplichtige over op de erfgenamen. Zijn deze betalingen ook bij hen aftrekbaar?

REP 2015/336 - Sign. - Hof beoordeelt verkoop woning met kwijtschelding klein deel koopprijs als schenking van een woning (L.E. Welkers, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2015/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
De auteur bespreekt Hof Amsterdam 12 februari 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:382) en zoekt naar het antwoord op de vraag wat het object van de gift is als gelijktijdig met de verkoop van een woning een deel van de koopprijs wordt kwijtgescholden. Wordt de begiftigde voor de toepassing van de Successiewet 1956 dan verrijkt met een woning, of met het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de woning en de betaalde koopprijs? Ook is aandacht voor de vraag in hoeverre (de jurisprudentie bij) de samenloopregeling van artikel 24 lid 2 SW een rol speelt bij de beantwoording van deze vraag.

REP 2015/338 - Sign. - Verwijzingsperikelen: kantonrechter houdt zaak onder zich (Rechtbank Noord-Nederland sector kanton 22 april 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2531)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Deze procedure, die is ingeleid met een dagvaarding bij de kantonrechter, heeft betrekking op de verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen M en V, de verevening van pensioenrechten en de afspraken die partijen over deze onderwerpen met elkaar hebben gemaakt. Dit brengt met zich dat in de eerste plaats te beoordelen staat of de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen en te beslissen.

REP 2015/340 - Sign. - De gevolgen van gemanipuleerde stukken (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3059)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.820 per maand. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat zijn alimentatieplicht jegens V met ingang van 2011 van rechtswege is geëindigd, nu V sinds 2010 met X samenwoont als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW). De rechtbank wijst het verzoek toe. V gaat in hoger beroep. Volgens M woont V sinds 2010 samen met X als waren zij gehuwd, hetgeen hij onderbouwt met onderzoeksrapporten van een detectivebureau. V betwist dit; volgens haar bestaat deze situatie pas sinds 2012.

REP 2015/342 - Sign. - Rechtsmacht Nederlandse rechter inzake een gezagskwestie (Gerechtshof Amsterdam 10 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:823)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Uit de affectieve relatie tussen M en V (beiden van Bulgaarse nationaliteit) wordt in 2012 zoon Z geboren. Kort daarna verbreken partijen hun relatie. M heeft Z erkend. V heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over Z. M verzoekt de rechtbank hem naast V te belasten met het ouderlijk gezag. De rechtbank willigt het verzoek in die zin in, dat het vaststelt dat partijen naar Nederlands recht gezamenlijk gezag hebben. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/343 - Sign. - Ondanks toepassing Nederlands huwelijksvermogensrecht geen gelijke verdeling (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2233)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
V heeft zowel de Iraanse als de Nederlandse nationaliteit en woont sinds 1988 in Nederland. Zij is in 2008 in Italië gehuwd met M, die in Algerije is geboren. Naar aanleiding van hun echtscheiding twisten M en V onder meer over de vraag welk huwelijksvermogensrecht van toepassing was. M stelt dat het Nederlandse recht gold, maar volgens V gold Italiaans recht.

REP 2015/344 - Sign. - De redactie van een testament door de notaris (LA.G.M.. van der Geld, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Het lukt de notaris niet altijd een heldere en duidelijke formulering van de uiterste wil op te nemen. In de jurisprudentie komen vaak, zoals dat dan heet, ‘ongelukkige redacties’ van testamenten voorbij. De auteur beziet, na een analyse van de betreffende rechtspraak, of de regels van uitlegging kunnen worden gebruikt om de onvolkomenheid van deze redacties te ‘helen’.

REP 2015/347 - Sign. - Een nieuw KNB-model levenstestament (L.M. de Hoog, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2015/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Op 23 maart 2015 is door de KNB een nieuw model voor levenstestamenten geïntroduceerd dat in overleg met de NVB en de grote banken tot stand is gekomen. Het model voorziet in een voor bankinstellingen praktisch uitvoerbaar levenstestament, waarmee problemen met betrekking tot de acceptatie van de volmacht het hoofd wordt geboden. De auteur bespreekt de belangrijkste wijzigingen in het model en belicht enkele aandachtspunten ten aanzien van de inhoud.

REP 2015/348 - Sign. - Inbreng van giften, de legitieme en de langstlevende echtgenoot (P.C. van Es, TE – Tijdschrift Erfrecht 2015/3)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
De regeling van inbreng van giften in het kader van de verdeling van de nalatenschap (artikel 4:229-233 BW) moet scherp worden onderscheiden van die van inkorting van giften in het kader van de legitieme (artikel 4:89-90 BW). Een van de vragen die in deze bijdrage aan de orde komt, is of er samenloop tussen beide regelingen mogelijk is en, zo ja, op welke wijze beide regelingen elkaar in dat geval beïnvloeden.

REP 2015/352 - Sign. - Erfgenamen beter beschermd (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) wil erfgenamen beter beschermen tegen nalatenschapsschulden. Door een wijziging van het erfrecht kan een erfgenaam zijn privévermogen straks beter beschermen tegen een onverwachte schuld van de erflater. Dit blijkt uit een wetsvoorstel (34224) dat naar de Tweede Kamer is gestuurd. In het bestaande erfrechtstelsel kan een erfgenaam een nalatenschap aanvaarden of verwerpen.

REP 2015/353 - Sign. - Rechtbank voorziet in leemte in voogdij ten behoeve van afwikkeling nalatenschap (Rechtbank Noord-Holland 18 februari 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3129)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
De moeder van de minderjarige X is in december 2014 overleden. Er is een gat in het gezag ontstaan omdat de vader al eerder is overleden en de persoon die moeder bij testament tot voogd had benoemd de voogdij niet wil aanvaarden. In verband met de afwikkeling van de nalatenschap heeft de halfzus van X de rechtbank verzocht haar tot voogd te benoemen, alsmede haar te benoemen als tijdelijk voogd in afwachting van het begin van de voogdij.

REP 2015/354 - Sign. - Bewind (WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2015/7064)

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015
In dit themanummer de volgende artikelen: Exit testamentair Boek 1-bewind (J.H.M. ter Haar), De verhouding tussen curatele, mentorschap en meerderjarigenbewind en de invloed van alternatieve beschermingsmaatregelen ( J.H. Lieber), Levenstestament versus bewind en mentorschap (R.E. Brinkman en J.M. van Anken), Inschrijfbaarheid van meerderjarigenbewind en derdenbescherming (P.C. van Es), De goede bewindvoerder (W.D. Kolkman en J.M. van Anken), Toezicht op de bewindvoerder; de rol van de rechter en van de notaris (K. Blankman), Bewind en insolventie (J.W.A. Biemans), Van boedelberedderaar tot afwikkelingsbewindvoerder (B.M.E.M. Schols), Afwikkelingsbewind of afwikkelingsstichting. Om het even, of niet? (L.C.A. Verstappen en W. Burgerhart).

REP 2015/355 - Art. - Onderhoudsverplichtingen: een slagveld na een decennium veranderende regelgeving?

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015 geschreven door Roelvink-Verhoeff, mr. A.
In hoog tempo zien nieuwe wetgeving en voorstellen daartoe op het gebied van de civielrechtelijke onderhoudsverplichtingen, sociale zekerheid en belastingen het licht. Met name de sociale zekerheids- en belastingwetgeving heeft veelal een instrumenteel karakter, dat wil zeggen dat deze wordt ingezet om het gedrag van de burger te sturen. Deze bijdrage bespreekt de invloed van de in het afgelopen decennium elkaar opvolgende veranderingen in de regelgeving op de omvang en vaststelling van onderhoudsverplichtingen. De conclusies, waaronder de signalering dat werken wellicht op het verkeerde moment wordt gestimuleerd, leiden in tot een aanbeveling voor nieuwe wetgeving en een oproep om een integrale benadering bij het ontwerp daarvan.

REP 2015/356 - Art. - Participatie door het kind: een balans tussen recht en 
bescherming

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015 geschreven door Smits, mr. dr. V.M.
Het kind heeft op basis van artikel 815 lid 4 tweede volzin een participatierecht bij het opstellen van het ouderschapsplan. Aangezien de scheiding van ouders leidt tot gezinsfragmentatie, kan niet worden volstaan met een puur juridische benadering. De gedragsdeskundige zal bij een conflictueuze scheiding, door een meer prominentere rol mogelijk een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan verbetering van de situatie van het kind. Dat zou mogelijk kunnen worden gerealiseerd als bijzondere curator, als begeleider bij het opstellen van het ouderschapsplan, als adviseur aan de rechtbank en als deelnemer aan een multidisciplinaire vorm van rechtspraak.

REP 2015/357 - Art. - Het partnerpensioen: standaard afwikkelen is verleden tijd!

Aflevering 5, gepubliceerd op 28-08-2015 geschreven door Leene-Hoedemaeker MPLA, drs. I.E.
Het partnerpensioen dat bij overlijden wordt uitgekeerd heeft sinds het ontstaan nogal wat wijzigingen doorlopen. Deze wijzigingen zijn van invloed op de hoogte en op de waarde van het bijzonder partnerpensioen bij echtscheiding. Niet zelden is dit veel lager of helemaal niet aanwezig. Hoe in dat geval om te gaan met de verdeling van de pensioenen en het inkaderen van de risico’s wordt in dit artikel besproken.