REP 2015/458 - Sign. - Afbouwregeling partneralimentatie over acht jaar (Gerechtshof Amsterdam 11 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3277)
Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015 M en V zijn in 2002 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Eind 2009 gaan zij feitelijk uiteen. Het (kinderloos gebleven) huwelijk van partijen wordt in 2013 door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 4.916 per maand, waarbij is bepaald dat deze bijdrage met 20% per jaar wordt afgebouwd. V (van Indiase komaf) gaat in hoger beroep. V is van mening dat de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat zij voor M in Nederland is blijven wonen en dat zij alleen in de periode van 2000 tot 2002 een goede baan heeft gehad, maar dat het haar daarna niet is gelukt een baan op haar niveau te vinden. V stelt dat zij door het huwelijk een achterstand heeft op de arbeidsmarkt, omdat partijen vanwege het huwelijk in Nederland zijn gebleven. V is voorts van mening dat niet van haar gevergd kan worden dat zij inteert op haar vermogen; zij heeft dit de afgelopen periode reeds gedaan, als gevolg waarvan haar vermogen aanzienlijk is afgenomen. Al met al acht V het onbegrijpelijk dat de rechtbank de alimentatie heeft afgebouwd. Volgens M kan V, met inkomsten uit vermogen en uit arbeid, zelf in haar levensonderhoud voorzien. M voert hiertoe aan dat V een goede opleiding heeft genoten, dat zij zowel tijdens als na het huwelijk heeft gewerkt, dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren en dat van V mag worden verwacht dat zij ook buiten de ontwikkelingssamenwerking (haar huidige werkkring) tracht werk te vinden. M betwist dat partijen vanwege het huwelijk in Nederland zijn blijven wonen en dat V als gevolg hiervan is beperkt in haar verdiencapaciteit. Bovendien, zo benadrukt M, beschikt V over een aanzienlijk vermogen, waaruit zij inkomsten kan genereren, of waarop zij kan interen om in haar levensonderhoud te voorzien.