Aflevering 7

Gepubliceerd op 27 november 2015

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2015/445 - Sign. - De juridische aspecten van een langdurige vermissing (E.W.J. Ebben, VFP – Vakblad Financiële Planning 2015/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Het zal je maar gebeuren: genoot je in een ver en warm land van een heerlijk avontuurlijke vakantie, ben je ineens in handen van een gewapende strijdgroep die met jou propaganda wil bedrijven op YouTube. Hoewel je dan wel andere dingen aan je hoofd hebt dan de vraag of je volgende hypo­theekbetaling wel afgeschreven wordt, is dat toch niet onbelangrijk. Zeker voor de achterblijvers. Immers, voor hen kan de gebeurtenis – naast grote emotionele gevolgen – ook financiële consequenties hebben. Dit artikel omvat dan ook een korte handleiding voor achterblijvers in het geval van (lange) afwezigheid van dierbaren.

REP 2015/447 - Sign. - Aantal vechtscheidingen neemt explosief toe (vFAS)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
TNS NIPO heeft in opdracht van de vFAS (vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators) een onderzoek uitgevoerd onder de ruim 1.000 bij de vFAS aangesloten advocaat-scheidingsmediators. Uit de reacties blijkt dat er een aanzienlijke stijging is van het aantal vechtscheidingen. Naar het oordeel van de ondervraagde advocaten is in de afgelopen twee jaar één op de vijf scheidingen een zogeheten vechtscheiding. Ten opzichte van in 2013 genoemde cijfers door de Kinderombudsman betekent dit een aanzienlijke stijging: van 10% in 2013 naar 20% in 2015.

REP 2015/448 - Sign. - Meer echtscheidingen (CBS)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Vorig jaar eindigden 35.000 huwelijken in een scheiding; 5% meer dan in 2013. Het aantal echtscheidingen is daarmee terug op het niveau van 2008 (inclusief de toen nog bestaande mogelijkheid van flitsscheidingen). In 2009 nam het aantal scheidingen af tot bijna 32.000, waarna het weer iets opliep. In 2012 en 2013 waren het er ongeveer 33.000.

REP 2015/449 - Sign. - Ex-minnaars maken de balans op (Gerechtshof Amsterdam 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3481)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V hebben gedurende enkele jaren een buitenechtelijke relatie met elkaar gehad. M was en is met een ander gehuwd. In 2008 heeft V diverse geldbedragen (in totaal € 45.000) aan M overgemaakt. Bij de laatste (en 5e) overboeking was de volgende omschrijving gehanteerd: ‘Hypothec. lening 5’. Eind 2008 heeft M een bedrag van € 1.465 aan V overgemaakt met omschrijving: ‘Hypotheeksom 45.000, rente 5 [adres] cumulatieve hypotheekrente ‘08’. Gedurende de (inmiddels beëindigde) relatie heeft M diverse uitgaven gedaan ten behoeve van V. V vordert M te veroordelen haar een bedrag van € 72.500 terug te betalen. Volgens V heeft zij dit bedrag, deels in contanten en deels via overmaking per bank, aan M geleend voor de bouw van een woning. Volgens V is afgesproken dat M over dit bedrag 6% rente zou voldoen. M heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld, voor het geval de vordering van V slaagt, te weten dat V gehouden is hem een bedrag van € 160.000 te voldoen, welk bedrag ziet op betalingen en werkzaamheden die hij voor V heeft verricht. Daarnaast vordert M een schadevergoeding van € 25.000, omdat V de relatie tussen partijen op onrechtmatige wijze heeft beëindigd en hem ten onrechte van stalking heeft beschuldigd.

REP 2015/451 - Sign. - Wie zijn billen brandt… (Rechtbank Noord-Nederland 12 augustus 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3873)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V waren in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2014 door echtscheiding is ontbonden. Partijen hadden een beleggingsrekening op beider naam bij de ING Bank, welke rekening op 1 maart 2015 een tegoed kende van (afgerond) € 54.000. Op 2 maart 2015 (de ontbonden huwelijksgemeenschap is dan nog niet verdeeld) laat V deze en/of-rekening op haar naam zetten. De daarvoor benodigde handtekening van M vervalst zij. In de daarop volgende anderhalve week boekt zij in totaal € 44.000 van de en/of- rekening over naar haar eigen privérekening, steeds onder vermelding van ‘pensioen’. Als M de handelingen van V ontdekt, maakt hij het resterende saldo van de en/of-rekening (€ 10.000) over naar zijn privérekening en legt conservatoir derdenbeslag op het saldo van de privérekening van V. V vordert in kort geding opheffing van het beslag. Volgens V heeft zij slechts gebruikgemaakt van haar bestuursbevoegdheid betreffende de verkoop van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende beleggingsportefeuille bij ING Bank. V had niet de bedoeling om de ontbonden huwelijksgemeenschap te benadelen, dan wel goederen aan deze gemeenschap te onttrekken. Zij achtte slechts, gelet op de ontwikkelingen op de beleggingsmarkt, de tijd rijp om de beleggingsportefeuille te verkopen. M heeft onrechtmatig jegens haar gehandeld door beslag te leggen op haar privébankrekening, waardoor zij niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, aldus V.

REP 2015/452 - Sign. - Ook hof oordeelt dat notaris onvoldoende had voorgelicht bij ‘spijtoptantenregeling’ (Gerechtshof Amsterdam 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3454)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn op 28 juni 2008 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In april 2011 voeren zij een bespreking met notaris N en kandidaat-notaris K over het alsnog opstellen van huwelijkse voorwaarden. Volgens M gaat het slecht met zijn onderneming en hij wil het privévermogen beschermen. Naar aanleiding van dit gesprek worden op 28 juni 2011 de huwelijkse voorwaarden getekend, inhoudende een koude uitsluiting (met uitzondering van de woning) en een finaal verrekenbeding dat alleen van toepassing is bij overlijden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de fiscale ‘spijtoptantenregeling’ van het beleidsbesluit van 5 juli 2010 (DGB2010/872M). Op grond hiervan wordt geen schenkbelasting geheven als vanwege een misverstand voorafgaand aan het huwelijk geen huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld en de huwelijksgemeenschap zodanig is verdeeld dat de echtgenoten gerechtigd zijn tot het vermogen alsof de huwelijkse voorwaarden al vóór het huwelijk waren opgesteld. Indien binnen 3 jaar na het sluiten van het huwelijk alsnog huwelijkse voorwaarden worden opgesteld, wordt hier een misverstand verondersteld, tenzij de relatie dan al is verbroken. Eén en ander leidt ertoe dat de onderneming zonder vergoeding aan M wordt toegedeeld. Korte tijd nadat de huwelijkse voorwaarden zijn ondertekend, geeft M aan van V te willen scheiden. V dient daarop een tuchtrechtelijke klacht in tegen N en K. Volgens V hebben N en K haar destijds onvoldoende geïnformeerd over de gevolgen van de akten. V stelt dat zij er pas tijdens de echtscheidingsprocedure achter is gekomen dat de onderneming van M in het geheel niet ‘in slecht weer verkeerde’, zoals M beweerde, maar juist een eigen vermogen van ruim € 1 miljoen bezat. Volgens V hebben N en K haar er niet op gewezen dat zij afstand deed van deze waarde.

REP 2015/453 - Sign. - Uitleg huwelijkse voorwaarden en verdeling opgepotte winsten (Rechtbank Oost-Nederland 19 augustus, 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:5211)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 1995 op huwelijkse voorwaarden (gemeenschap van inboedel met perio­diek verrekenbeding) met elkaar gehuwd. In het kader van hun echtscheiding twisten partijen over (de uitleg van) het verrekenbeding, waar zij nimmer uitvoering aan hebben gegeven. De vraag is onder meer of V aanspraak kan maken op de waarde van de onderneming van M.

REP 2015/454 - Sign. - Benadeling van de gemeenschap (Gerechtshof Amsterdam 1 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3592)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 1996 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In november 2013 gaan partijen feitelijk uiteen, hun huwelijk wordt in 2014 door echtscheiding ontbonden. M heeft in mei 2013 een ontslagvergoeding ontvangen van (netto) € 20.300. Partijen twisten over de door M ontvangen ontslagvergoeding. V beroept zich op benadeling van de gemeenschap in de zin van artikel 1:164 BW. Volgens V heeft M zonder haar medeweten tussen 9 september en 9 december 2013 grote contante geldbedragen van de spaarrekening opgenomen. De rechtbank stelt V in het gelijk. M gaat in hoger beroep. M stelt dat tot aan zijn vertrek op 13 november 2013 uit de echtelijke woning het inkomen werd aangevuld met de ontslagvergoeding. Het grootste deel daarvan is toen besteed aan het gezin, aan vakantie, aan betaling van de inkomstenbelasting 2010 en aan terugbetaling van in 2011 teveel ontvangen toeslagen. De rest van de vergoeding is nadien besteed aan de inrichting van zijn nieuwe woning. Bovendien heeft hij na zijn vertrek uit de woning de ziektekostenpremie van V van € 141,50 per maand doorbetaald, aldus M.

REP 2015/456 - Sign. - Aantal wanbetalers alimentatie bijna verdubbeld (ANP)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Het aantal mensen dat geen alimentatie meer betaalt, is tussen 2008 en 2014 met bijna 90% procent toegenomen. In 2008 kwamen bij het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) 7.706 verzoeken binnen om achterstallige alimentatie te innen. Vorig jaar waren dat 14.512 verzoeken. Na jarenlange stijging was vorig jaar echter ook voor het eerst een kleine daling zichtbaar.

REP 2015/457 - Sign. - Man dient volledige ontslagvergoeding te gebruiken om zijn draagkracht te suppleren (Gerechtshof Amsterdam 11 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3276)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 1988 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.456 per maand. Sedert 1 november 2014 is M werkloos en ontvangt hij een WW-uitkering van € 2.582 bruto per maand. Bij het eindigen van zijn dienstverband heeft hij een bruto ontbindingsvergoeding van € 20.000 ontvangen. In het kader van de (door M verzochte) wijziging van de partneralimentatie strijden partijen er over of (en zo ja: op welke wijze) de door M ontvangen ontbindingsvergoeding als inkomen voor het bepalen van zijn draagkracht in aanmerking moet worden genomen.

REP 2015/458 - Sign. - Afbouwregeling partneralimentatie over acht jaar (Gerechtshof Amsterdam 11 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3277)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 2002 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Eind 2009 gaan zij feitelijk uiteen. Het (kinderloos gebleven) huwelijk van partijen wordt in 2013 door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 4.916 per maand, waarbij is bepaald dat deze bijdrage met 20% per jaar wordt afgebouwd. V (van Indiase komaf) gaat in hoger beroep. V is van mening dat de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat zij voor M in Nederland is blijven wonen en dat zij alleen in de periode van 2000 tot 2002 een goede baan heeft gehad, maar dat het haar daarna niet is gelukt een baan op haar niveau te vinden. V stelt dat zij door het huwelijk een achterstand heeft op de arbeidsmarkt, omdat partijen vanwege het huwelijk in Nederland zijn gebleven. V is voorts van mening dat niet van haar gevergd kan worden dat zij inteert op haar vermogen; zij heeft dit de afgelopen periode reeds gedaan, als gevolg waarvan haar vermogen aanzienlijk is afgenomen. Al met al acht V het onbegrijpelijk dat de rechtbank de alimentatie heeft afgebouwd. Volgens M kan V, met inkomsten uit vermogen en uit arbeid, zelf in haar levensonderhoud voorzien. M voert hiertoe aan dat V een goede opleiding heeft genoten, dat zij zowel tijdens als na het huwelijk heeft gewerkt, dat uit het huwelijk geen kinderen zijn geboren en dat van V mag worden verwacht dat zij ook buiten de ontwikkelingssamenwerking (haar huidige werkkring) tracht werk te vinden. M betwist dat partijen vanwege het huwelijk in Nederland zijn blijven wonen en dat V als gevolg hiervan is beperkt in haar verdiencapaciteit. Bovendien, zo benadrukt M, beschikt V over een aanzienlijk vermogen, waaruit zij inkomsten kan genereren, of waarop zij kan interen om in haar levensonderhoud te voorzien.

REP 2015/459 - Sign. - Betwisten hofnorm door correctie van één post is in strijd met systematiek (Gerechtshof Amsterdam 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3360)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 1980 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 is ontbonden door echtscheiding. Bij de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen partneralimentatie bepaald op € 1.344 per maand. In 2003 is bij V de diagnose reumatische artritis gesteld. V was in loondienst werkzaam voor 20 uur per week, maar dat arbeidscontract is in oktober 2014 beëindigd. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. Volgens hem is de behoefte van V lager dan in 2011 is vastgesteld en kan zij voor het overige in haar eigen levensonderhoud voorzien. De rechtbank wijst, mede aan de hand van de (60%-) hofnorm, het verzoek af. M gaat in hoger beroep. Volgens M is de behoefte van V lager dan de behoefte die de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft vastgesteld. De door de rechtbank toegepaste 60%-norm moet gecorrigeerd worden vanwege de zeer lage woonlasten die V heeft, aldus M. Daarnaast stelt M dat V meer kan gaan werken, waardoor zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. In dat kader voert M aan dat V onvoldoende heeft aangetoond waarom zij niet meer dan 20 uur per week kan werken, en dat de reumaklachten van V geen beperkende factor opleveren.

REP 2015/460 - Sign. - Verhuizing naar Duitsland niet meegenomen in berekening alimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6351)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 2001 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren. Het huwelijk wordt in 2014 door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 439 per kind per maand. Daarnaast dient M partneralimentatie te voldoen. In hoger beroep stelt M dat de rechtbank zijn draagkracht onjuist heeft berekend. Zo is de rechtbank uitgegaan van het salaris in de periode waarin M structureel overwerkte. Dit zal in de toekomst niet meer voorkomen. Ook heeft de rechtbank geen rekening gehouden met het feit dat M voor zijn nieuwe werk naar Duitsland is verhuisd. Door deze nieuwe baan heeft M minder inkomen, heeft hij meer reiskosten in verband met de nakoming van de zorgregeling en geniet hij niet de belastingvoordelen van het Nederlandse stelsel. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen recht op hypotheekrenteaftrek en op fiscaal voordeel ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie. Ook is M het niet eens met de verdeling van de behoefte. De rechtbank heeft het redelijk geacht, gezien het grote verschil in draagkracht, om de resterende behoefte van de minderjarigen niet naar rato van de draagkracht van M en V te verdelen. M meent dat dit onterecht is. V betwist de stellingen van M en is van mening dat het oude salaris als leidend moet gelden nu M zelf de baan heeft beëindigd en het inkomsten­verlies herstelbaar is. Tevens is zij van mening dat de verhuizing van M niet noodzakelijk was, zodat hier geen rekening mee hoeft te worden gehouden.

REP 2015/461 - Sign. - Onderhoudsplicht beoordeeld in het licht van verstoorde relatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6521)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Uit het – door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 1995 zoon Z geboren. Na het huwelijk is Z bij V blijven wonen. V is inmiddels hertrouwd met X. Z woont sinds 2013 bij zijn vriendin en haar ouders, en heeft geen contact meer met V en/of X. Z verzoekt de rechtbank te bepalen dat V en X een bijdrage dienen te voldoen in de kosten van zijn levensonderhoud en studie van € 412 per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. Z gaat in hoger beroep. V en X verzoeken het hof, op grond van artikel 1:399 BW, de onderhoudsplicht jegens Z te matigen, gelet op de ernstig verstoorde relatie tussen hen en Z. Z bestrijdt dat de bijdrage gematigd zou moeten worden. Volgens hem is van grievend gedrag zijnerzijds geen sprake en is de andersluidende stelling van V en X niet onderbouwd. Het feit dat er geen contact is, rechtvaardigt een matiging niet, aldus Z.

REP 2015/462 - Sign. - Afbouw partneralimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6658)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 2005 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren. In 2010 gaan partijen feitelijk uiteen. In 2013 spreekt de rechtbank de echtscheiding uit en stelt de door M aan V te betalen partneralimentatie vast op € 1.560 per maand. De rechtbank heeft daarnaast een afbouwregeling uitgewerkt, inhoudende dat de door M te betalen alimentatie tot nihil wordt afgebouwd over de duur van zes jaar. V gaat in hoger beroep. Volgens V is zij niet in staat om te werken en heeft zij een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. In 2002 heeft zij, in overleg met M, haar baan opgezegd. Zij heeft de afgelopen tien jaar geen werkervaring opgedaan. Partijen waren het erover eens dat V geen inkomsten hoefde te genereren en dat zou worden geleefd van de inkomsten van M. De combinatie van haar opleidingsniveau, haar leeftijd, haar psychische gesteldheid en de slechte arbeidsmarkt leiden tot een zwakke positie van V. V vindt het onredelijk dat nu al druk op haar wordt gelegd door de afbouw­regeling. Partijen hebben al vanaf 1995 een gezamenlijke huishouding gevoerd. V heeft gedurende het huwelijk geen inkomen gehad. Zij heeft lang gehoopt dat de relatie terug goed zou komen. Daarnaast meent V dat rekening moet worden gehouden met haar depressieklachten. Volgens M moet V in staat worden geacht om grotendeels in haar eigen levensonderhoud te voorzien. M verzoekt de door hem te betalen onderhoudsverplichting te beperken tot vijf jaar en voert hiertoe het volgende aan. De verdiencapaciteit van V is niet door het huwelijk verminderd. Zij heeft voorafgaand aan het huwelijk (fulltime) gewerkt en een goed inkomen gegenereerd. V heeft er zelf voor gekozen om te stoppen met werken. Sterker, M heeft V juist gestimuleerd om (weer) te gaan werken. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Partijen zijn kort gehuwd geweest en zijn inmiddels vier jaar uit elkaar. Het dient voor rekening van V te komen dat zij – nadat partijen uit elkaar zijn gegaan – niet naar een baan heeft gezocht. Bovendien, zo stelt M, is de behoefte van V verbleekt omdat partijen reeds gedurende vier jaar gescheiden wonen.

REP 2015/463 - Sign. - Man heeft niet aannemelijk gemaakt dat verlaging van zijn dga-salaris noodzakelijk is (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6537)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 1991 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2011 door echtscheiding is ontbonden. In 2012 heeft de rechtbank bepaald dat M geen partneralimentatie aan V hoeft te voldoen. M is directeur-grootaandeelhouder (dga) van een BV. In 2013 ontving hij een jaarsalaris van de BV van € 81.000. In 2014 bedroeg dat salaris € 63.000. V ontvangt sinds 2014 een WW-uitkering van € 1.300 per maand. V verzoekt de rechtbank de beschikking van de rechtbank uit 2012 te wijzigen en te bepalen dat M maandelijks € 2.039 netto partneralimentatie aan haar dient te voldoen. De rechtbank wijst het verzoek in die zin af, dat het de door M te betalen partneralimentatie vaststelt op € 264 bruto per maand. Zowel M als V gaan in hoger beroep. Volgens M ontbreekt het hem aan draagkracht. Zijn BV is praktisch failliet en het staat hem, gelet op de financiële positie van de onderneming en de uitkeringstest (artikel 2:216 BW), niet vrij om enig salaris aan de onderneming te onttrekken. In 2014 is er drie maanden geen salaris aan hem uitgekeerd, hetgeen zijn inkomensdaling ten opzichte van 2013 verklaart. Voor de berekening van zijn draagkracht moet dan ook uitgegaan worden van zijn lagere dga-salaris over 2014 van € 63.000. Bovendien, zo stelt M, is V in staat zelf in haar onderhoud te voorzien.

REP 2015/465 - Sign. - Hoge Raad: kindgebonden budget vermindert niet behoefte kind aan alimentatie (Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde alimentatie voor hun minderjarige kinderen moeten het kind­gebonden budget inclusief ‘alleenstaande ouderkop’ niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind. Het kindgebonden budget moet worden meegeteld in de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Dat heeft de Hoge Raad op 9 oktober, in navolging van het eerder door advocaat-generaal Fred Hammerstein uitgebrachte advies, beslist in antwoord op een prejudiciële vraag van het Gerechtshof Den Haag.

REP 2015/466 - Sign. - Het ‘gedwongen-de-EU-als-geheel-te-verlaten-criterium’ en het belang van het kind (M. Klaassen, JIP – Jeugdrecht in de Praktijk 2015/6)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
In Ruiz Zambrano bepaalde het Hof van Justitie van de EU (HvJ) dat een EU-burger niet gedwongen mag worden om het grondgebied van de EU te verlaten. Dit is volgens het Hof het geval als de ouders waarvan een minderjarige EU-burger afhankelijk is de EU moeten verlaten. Zowel het HvJ als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nemen in de beoordeling of dit het geval is, bijvoorbeeld in zaken waarbij de ene ouder derdelander is maar de andere ouder wel de Nederlandse nationaliteit heeft, niet mee of de beslissing in het belang van het kind is. In dit artikel wordt de stand van zaken in de jurisprudentie tegen het licht van de verplichtingen uit het Kinderrechtenverdrag gehouden.

REP 2015/467 - Sign. - Kruisbestuiving tussen de jurist en de gedragsdeskundige binnen de conflictueuze scheiding: in het belang van het kind (V.M. Smits, JIP – Jeugdrecht in de Praktijk 2015/6)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Samenwerking tussen de jurist en de gedragsdeskundige in een conflictueuze scheidingszaak zal het kind kunnen ondersteunen en beschermen in de uitoefening van zijn recht om te mogen participeren. De gedragsdeskundige kan als bijzondere curator het kind begeleiden, zijn visie verwoorden en zijn belangen behartigen, de rechter adviseren, maar ook een rol vervullen naast de rechter in een vorm van multidisciplinaire rechtspraak.

REP 2015/470 - Sign. - Vernietiging erkenning, kostenveroordeling moeder (Gerechtshof Amsterdam 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3364)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Sinds 2004 hebben M en V een affectieve relatie met elkaar. In augustus 2009 blijkt V zwanger. M erkent – met toestemming van V – de ongeboren vrucht. In mei 2010 bekent V aan M dat zij ten tijde van de conceptie seksueel contact heeft gehad met X. Niet veel later bevalt V van zoon Z. In juni 2010 laat M een DNA-onderzoek uitvoeren, waaruit blijkt dat hij niet de biologische vader van Z is. Daarop verbreken partijen hun relatie en samenwoning. Z blijft bij V wonen. In december 2010 wordt, op verzoek van V, een tweede DNA-test uitgevoerd. Daaruit blijkt dat M met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wél de biologische vader van Z is. In juni 2014 volgt, in opdracht van de rechtbank, een derde DNA-onderzoek. De uitslag daarvan onderschrijft de conclusie van het eerste onderzoek: M is niet de biologische vader van Z. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen kinderalimentatie vast te stellen. M op zijn beurt verzoekt de rechtbank de door hem gedane erkenning van Z te vernietigen.

REP 2015/471 - Sign. - Geen recht op omgang tussen halfbroers (Gerechtshof Amsterdam 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3363)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Uit V (van Chinese afkomst) en een Chinese man wordt in 1990 zoon X geboren. In 2003 trouwt V met M, uit welk huwelijk in 2006 zoon Z wordt geboren. In 2010 wordt het huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden. Een jaar later vertrekt V zonder bericht naar China, alwaar zij nog steeds verblijft. Z blijft achter bij M en X. Kort na het vertrek van V ontstaat er ruzie tussen M en X, waarop X het huis verlaat. Sinds 2014 heeft X Z niet meer gezien. X verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen hem en Z vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. X gaat in hoger beroep.

REP 2015/472 - Sign. - Ondertoezichtstelling ter realisatie omgangsregeling (Gerechtshof Den Haag 8 april 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2470)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. Op 20 oktober 2014 heeft de rechtbank de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. V gaat in hoger beroep. Volgens V is niet voldaan aan de in artikel 1:254 (oud) BW gestelde gronden. Er is geen sprake van een zorgelijke situatie, nu het goed gaat met de kinderen. Vanuit school zijn ook enkel positieve berichten gekomen. V stelt dat zij wat terughoudend is in het contact tussen de kinderen en M door de ontvoering van de minderjarigen door M in het verleden, maar dat zij wil vermijden dat de kinderen geen contact meer hebben met M. Zij staat dan ook open voor hulpverlening in het vrijwillige kader. Een ondertoezichtstelling biedt volgens V echter onvoldoende garanties dat zij en de kinderen zich veilig kunnen voelen bij de omgang. M meent dat er sprake is van forse problematiek die niet in het vrijwillige kader opgelost kan worden. Volgens de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling zijn de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig. M en V gaan de strijd met elkaar aan en laten zich negatief over elkaar uit, waardoor de kinderen een loyaliteitsconflict zullen ontwikkelen. M en V moeten inzien dat de wijze waarop zij met elkaar omgaan niet in het belang van de kinderen is. Binnen de ondertoezichtstelling kunnen M en V gaan werken aan hun communicatie.

REP 2015/473 - Sign. - Gezagswisseling van moeder naar vader (Gerechtshof Amsterdam 25 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3471)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Uit de korte – en inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2010 dochter D geboren. M heeft D erkend, V oefent van rechtsweg het eenhoofdig gezag over haar uit. Vanaf haar geboorte heeft M omgang met D, maar dat wordt in januari 2011 door V stopgezet. Hierna zijn meerdere omgangsregelingen door de rechter vastgesteld. V weigert echter telkens haar medewerking aan de opgelegde regelingen te verlenen. Aan de laatst vastgestelde omgangregeling heeft V echter tot september 2014 meegewerkt. Vervolgens is zij – buiten medeweten van M – met D naar Portugal verhuisd. M verzoekt de rechtbank hem te belasten met het eenhoofdig gezag over D. De rechtbank willigt het verzoek in. Ervan uitgaande dat V zou terugkeren, heeft M de rechtbank toegezegd dat D bij V kon verblijven, mits V de omgangsregeling voortzet.

REP 2015/474 - Sign. - Geen zicht op thuisplaatsing, toch een ondertoezichtstelling (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 augustus 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3336)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
In 2005 wordt uit V zoon Z geboren. V heeft van rechtswege het gezag over Z. In mei 2007 wordt Z onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij zijn grootmoeder (de moeder van V), waar hij sedertdien woont. In 2011 besluit Bureau Jeugdzorg (BJZ) dat Z niet teruggeplaatst wordt bij V. In mei 2012 besluit BJZ – met goedvinden van de Raad voor de Kinderbescherming – geen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken, aangezien V het verblijf van Z bij de grootmoeder inmiddels ondersteunt. De plaatsing bij de grootmoeder wordt aldus vanaf 18 mei 2012 voortgezet in het vrijwillig kader. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank Z onder toezicht van BJZ te stellen en BJZ te machtigen Z uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat – nu het toekomstperspectief van Z volgens de Raad bij grootmoeder ligt – niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 sub b BW. De Raad gaat in hoger beroep.

REP 2015/475 - Sign. - Gift wordt voor inbrengregeling geheel toegerekend aan schenkende echtgenoot (Rechtbank Midden-Nederland 5 augustus 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5764)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen (X en Y) zijn geboren. In 1995 draagt M een onroerende zaak over aan Y. M overlijdt in 2007. Vier jaar later, in 2011, overlijdt ook V. Naar aanleiding hiervan betoogt X dat de door Y betaalde koopprijs in 1995 dermate laag is dat in deze transactie een gift is besloten die moet worden ingebracht in de nalatenschap van M en/of V.

REP 2015/476 - Sign. - Geen bijstandsverhaal voor gemeente (Rechtbank Rotterdam 2 september 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6424)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is (de thans nog minderjarige) zoon Z geboren. M heeft Z erkend. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. M is onderhoudsplichtig jegens Z, maar tot op heden is door de rechter geen door M te betalen kinderalimentatie opgelegd. Sinds 1 oktober 2014 ontvangt V een bijstandsuitkering. De gemeente verzoekt de rechtbank een door M te betalen verhaalsbedrag van € 25 per maand (met ingang van 1 januari 2015) vast te stellen, zolang de bijstandsverlening aan V mede ten behoeve van Z voortduurt.

REP 2015/477 - Sign. - Ook gehuwd kind kan recht hebben op mantelzorgvrijstelling (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 juli 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4443)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
X is enig erfgenaam van haar vader, die in 2011 is overleden. X was toen gehuwd en voerde sinds 1993 met haar echtgenoot en haar vader een gezamenlijke huishouding. Vanwege de zorg die zij aan haar vader heeft verleend, heeft X een mantelzorgcompliment ontvangen. Op grond hiervan stelt X dat zij recht heeft op de partnervrijstelling voor de erfbelasting, maar volgens de belastinginspecteur is dit niet mogelijk. X is gehuwd en het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest dat men slechts één partner kan hebben, aldus de inspecteur.

REP 2015/479 - Sign. - Klacht tegen notaris had bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden moeten worden ingediend, niet pas na echtscheiding (Kamer voor het Notariaat Arnhem-Leeuwarden 7 juli 2015, ECLI:NL:TNORARL:2015:27)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M en V zijn in 2002 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2014 door echtscheiding is ontbonden. Begin 2015 dient V een tuchtrechtelijke klacht in tegen notaris N. Volgens V heeft N in 2002 onzorgvuldig gehandeld bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden.

REP 2015/480 - Sign. - Thaise bruid, Nederlands huwelijksvermogensrecht (Gerechtshof Amsterdam 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3435)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Thaise nationaliteit) zijn in 2010 in Nederland met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2014 door echtscheiding is ontbonden. Partijen twisten over de vraag door welk nationaal recht hun huwelijksvermogensrechtelijke betrekkingen wordt beheerst. Volgens V (die sinds 2010 in Nederland woont) is het Thaise recht van toepassing, volgens M het Nederlandse recht. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen geen eerste huwelijksdomicilie hebben gevestigd en dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, hun huwelijksvermogensregime het nauwst verbonden is met Nederland, zodat vanaf de aanvang van het huwelijk Nederlands recht daarop van toepassing is geweest. V gaat in hoger beroep.

REP 2015/482 - Sign. - Tegenstrijdige Europese verklaringen van erfrecht (J.G. Knot, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
IPR-vragen met betrekking tot grensoverschrijdende nalatenschappen zijn vanaf 17 augustus 2015 – dat wil zeggen: indien de erflater op of na deze datum is overleden – onderworpen aan de Europese Erfrechtverordening. Behalve regels voor de internationale bevoegdheid van de rechter, het toepasselijke erfrecht en de erkenning en tenuitvoerlegging van erfrechtelijke beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen, bevat de verordening ook regels waarmee een nieuw instrument wordt ingevoerd: de Europese verklaring van erfrecht. De auteur gaat in op de vraag wat er moet gebeuren als twee instanties zich tegelijkertijd bevoegd achten en de door hen afgegeven Europese verklaringen van erfrecht inhoudelijk tegenstrijdige informatie bevatten.

REP 2015/483 - Sign. - Wettelijke verdeling bij een tweede woning in het buitenland? Bezint, eer ge begint… (T.N. Peters van Neijenhof, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
De auteur gaat in op de vraag of het, nu de Europese Erfrechtverordening per 17 augustus 2015 in werking is getreden, wenselijk is dat een tweede woning in het buitenland in de wettelijke verdeling wordt betrokken. Is het, met andere woorden, nog altijd vanuit fiscaal oogpunt raadzaam om een afzonderlijke testamentaire bepaling voor de tweede woning in het buitenland op te nemen?

REP 2015/484 - Sign. - Nederlands-Franse nalatenschap vanaf 17 augustus 2015(A.M.Vrenegoor,ftV–civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
De auteur bespreekt de gevolgen van de Europese Erfrechtverordening voor de nalatenschappen die een specifiek Frans-Nederlands element hebben. Wat zijn de aandachtspunten wanneer een in Nederland wonende Fransman overlijdt? Hoe geschiedt de vererving van het vermogen van een in Frankrijk wonende Nederlander? Waar moet op gelet worden wanneer een inwoner van Nederland vermogen in Frankrijk nalaat? Of omgekeerd, wanneer zich in de nalatenschap van een inwoner van Frankrijk Nederlands vermogen bevindt? En dit alles vanuit het gezichtspunt van de Nederlandse notaris.

REP 2015/485 - Sign. - De minderjarige in het erfrecht en de bijzondere curator, als bedoeld in artikel 1:250 BW (W. Breemhaar, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 20015/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Een recente beschikking van een kantonrechter in het midden van het land vestigt weer de aandacht erop, hoe wenselijk het is om een bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW te benoemen, indien sprake is van een belangenstrijd, als bedoeld in dat wetsartikel, tussen een minderjarig kind en zijn wettelijke vertegenwoordiger op het gebied van het erfrecht.

REP 2015/486 - Sign. - Themanummer: Europese Erfrechtverordening en de notariële praktijk 
(TE – Tijdschrift Erfrecht 2015/4)

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015
Dit themanummer bevat de volgende artikelen: De Erfrechtverordening in een notendop: toepassingsgebied, toepasselijk recht en de Europese verklaring van erfrecht (J.G. Knot), Gewone verblijfplaats in de Erfrechtverordening (I. Curry-Sumner), De bijzondere conflictregel van artikel 24 Europese Erfrechtverordening (A.H.N. Stollenwerck), Het renvoi-artikel van de Erfrechtverordening (P.A.M. Lokin), De Europese erfrechtverklaring, een vogel met een vreemd pluimage (S.H. Heijning), De Europese erfrechtverklaring en het huwelijksvermogensrecht (J.L.D.J. Maasland), Oude rechtskeuzes: de Erfrechtverordening en het overgangsrecht (J.G. Knot).

REP 2015/487 - Art. - Méér dan brood alleen: een pleidooi voor zorgalimentatie

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015 geschreven door Bol, mr. drs. J.P.M.
Alleenstaande ouders worden na scheiding onevenredig zwaar belast door de ongelijke verdeling van de zorg. De kinderalimentatie dekt de directe kosten van de kinderen, maar niet het verlies aan verdiencapaciteit. De oplossing wordt gevonden als de zorg voor en de kosten van kinderen worden beschouwd als twee kanten van dezelfde medaille: als de éne ouder een onevenredig groot deel van de zorg op zich neemt, dient daar een financiële vergoeding van de andere ouder tegenover te staan. Spalter pleit voor zorgalimentatie, de auteur werkt dit voorstel uit naar het model van de kosten van kinderopvang.

REP 2015/488 - Art. - Positie huwelijkspartner dga en ‘omzetting’ pensioen in eigen beheer

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015 geschreven door Schilder FM RV, drs. S.C.M.
In de brief van de staatssecretaris d.d. 1 juli 2015 en eerdere brieven ontbreekt tot op heden een zeer belangrijk aandachtspunt bij de ‘omzetting’ van PEB naar een ander alternatief. En dat is de positie van de huwelijkspartner van de dga met pensioen in eigen beheer. In potentie gaat het hier voor een grote groep partners van de dga waarbij een vermogensverschuiving van circa 1,1 miljard naar de dga kan optreden zonder enige compensatie voor die partners die onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting zijn gehuwd maar zonder uitsluiting van de Wet VPS.

REP 2015/489 - Art. - Welke notaris is bevoegd een Europese erfrechtverklaring af te geven?

Aflevering 7, gepubliceerd op 27-11-2015 geschreven door Mellema-Kranenburg, prof. mr. T.J.
In dit artikel wordt beschreven met welke praktische problemen de Nederlandse notaris geconfronteerd wordt als hem gevraagd wordt een verklaring van erfrecht af te geven bij een grensoverschrijdende nalatenschap waarop de Europese Erfrechtverordening van toepassing is. Doet hij er verstandig aan de Europese erfrechtverklaring af te geven, die vanaf 17 augustus 2015 van toepassing is en is hij daartoe ook bevoegd of is het beter de vertrouwde weg van de nationale verklaring van erfrecht te bewandelen? In dit artikel worden een paar van de problemen waarop gestuit kan worden aangegeven.