Aflevering 8

Gepubliceerd op 18 december 2015

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2015/491 - Sign. - Wet tegengaan huwelijksdwang treedt op 5 december in werking (Eerste Kamer)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
De Eerste Kamer is op 6 oktober zonder stemming akkoord gegaan met de Wet tegengaan huwelijksdwang (33488). De wet, die al op 5 december 2015 in werking treedt, bepaalt dat in het buitenland gesloten huwelijken door personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, niet langer in Nederland erkend zullen worden, tenzij beide echtgenoten intussen de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben.

REP 2015/492 - Sign. - Kort geding over door ex-partner gelegd beslag (Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam 25 september 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7177)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
In 2011 verbreken M en V hun affectieve relatie en hun samenwoning. In 2014 trouwt V in gemeenschap van goederen met X. Datzelfde jaar wordt V veroordeeld om een bedrag van € 25.000 aan M te voldoen. V betaalt niet. In maart 2015 kopen V en X samen een woning. Drie maanden later laat M executoriaal beslag leggen op deze woning. Daarnaast legt hij loonbeslag onder X. M en X vorderen in kort geding opheffing van het beslag op de woning. Volgens hen maakt M misbruik van zijn executiebevoegdheid (artikel 3:13 lid 2 BW).

REP 2015/493 - Sign. - Aansprakelijkheid voor tijdens het huwelijk aangegane lening (Gerechtshof Den Haag 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2617)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 2001 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2004 ondertekent M een overeenkomst met ABN-Amro Bank, waarin staat dat de bank aan M en V een flexibel krediet beschikbaar stelt van maximaal € 32.000. In 2006 vordert de bank hoofdelijke veroordeling van M en V tot betaling van € 32.307,96, vermeerderd met de bedongen variabele rente. Bij verstekvonnis van 21 juni 2006 wijst de rechtbank de vordering toe. In 2007 wordt het huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden. V komt in verzet tegen het verstekvonnis van 21 juni 2006. Volgens V is zij geen contractspartij bij het flexibel krediet, wist zij hiervan niets vanaf en heeft zij hiervoor ook niet getekend. V vordert vernietiging van de overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW.

REP 2015/495 - Sign. - Beleggingsleer ook van toepassing op samenwoners (Rechtbank Rotterdam 9 september 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6757)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. Eind 2007 trekt V in bij M, die een eigen woning heeft. Een samenlevingscontract wordt niet opgemaakt. In 2008 wordt uit de relatie van partijen een zoon geboren. In 2011 heeft in de woning een verbouwing plaatsgevonden. In augustus 2012 verbreken partijen hun relatie en samenwoning. V vordert veroordeling van M tot betaling van € 77.365,90, vermeerderd met rente en kosten. Volgens V heeft zij met voormeld bedrag uit haar privékapitaal (zij heeft het bedrag van haar moeder geschonken gekregen) de verbouwing van de woning van M gefinancierd, hetgeen – op grond van de nominaliteitsleer – resulteert in een vordering van V op M ter grootte van het gefinancierde bedrag. V vordert thans terugbetaling van dit bedrag. Volgens M hebben partijen afgesproken dat M niets aan V behoefde terug te betalen. Bovendien is sprake van voldoening aan een natuurlijke verbintenis en is het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat hij een vergoeding aan V moet voldoen, aldus M.

REP 2015/496 - Sign. - Wie heeft recht op indexering verdeelde pensioenrechten? (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6811)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 1986 door echtscheiding is ontbonden. Bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap had V recht op een gedeelte van het door M opgebouwde pensioen. Over de indexering van het pensioen hebben partijen geen afspraken gemaakt. M is op 1 maart 2001 met pensioen gegaan. Vanaf die datum voldoet hij uit hoofde van voormelde uitkering maandelijks een bedrag van € 490 aan V. Op aangeven van V voldoet hij ook de indexering aan haar, maar stopt daar eind 2001 mee. Op 26 april 2007 wijst V hem erop dat het pensioen sinds 2001 verder is geïndexeerd en dat zij daar recht op heeft. M weigert V de indexering te voldoen. Uiteindelijk betrekt V hem in 2012 in rechte. M beroept zich op de redelijkheid en billijkheid. Volgens M heeft hij op een andere manier voorzien in de verzorging van V, te weten: door het voldoen van alle schulden van de huwelijksgemeenschap, terwijl de waarde van de bezittingen van partijen aanzienlijk lager waren. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over de indexering en hebben elkaar ter zake finale kwijting verleend, aldus M.

REP 2015/497 - Sign. - Schuldeisers benadeeld door overdracht woning aan partner (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6571)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M heeft in het jaar 2000 zijn woning verkocht aan zijn partner (V) voor ƒ 380.000. Volgens de leveringsakte is de koopprijs gedeeltelijk betaald door overname van de hypotheekschuld van ƒ 235.000 die M aan de bank had. De restantkoopprijs (ƒ 145.000) is voldaan door een BV van M. Een schuldeiser van M stelt dat deze transactie paulianeus is.

REP 2015/498 - Sign. - Niemand hoeft in een onverdeelde boedel te blijven (Gerechtshof Den Haag 23 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2564)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1988 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, In september 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en – onder meer – een door M aan V te betalen partner­alimentatie vastgesteld. Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort de voormalig echtelijke woning. In hoger beroep verzoekt M de gezamenlijke woning gedurende drie jaar onverdeeld te laten. De taxatiewaarde van de woning bedraagt op dit moment € 300.000, terwijl de hoogte van de hypotheek € 415.000 bedraagt. M verwacht dat de waarde van de woning in 2016 zal stijgen in verband met planologische ontwikkelingen nabij de woning. V stelt dat zij niet in een onverdeelde boedel wenst te blijven en dat dit ook niet van haar kan worden verlangd. V wenst dat de restschuld wordt aangevuld met het aan de hypotheek gekoppelde beleggingsdepot, dat op dit moment een waarde heeft van € 146.096,55. V schat de waarde van de woning op € 335.000. Na verzilvering van het belegginsdepot resteert een bedrag van € 70.000, dat partijen kunnen aanwenden ter aflossing van de huwelijkse schulden.

REP 2015/499 - Sign. - Derde versie Wetsvoorstel beperking goederengemeenschap (L.H.M. Zonnenberg, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Op 11 juli 2014 is het initiatiefwetsvoorstel Beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen (33.987) bij de Tweede Kamer ingediend. In dit artikel gaat de auteur in op de sindsdien verschenen ‘Nota naar aanleiding van het nader verslag’ van 8 juni 2015 en de ‘Nota van wijziging’ van 20 augustus 2015.

REP 2015/500 - Sign. - Enkele aspecten van het (nieuwe) huwelijksvermogensrecht en aanmerkelijk belang (W. Burgerhart, J. Ganzeveld en H. Hoeve, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Nu het wetsvoorstel beperking wettelijke gemeenschap van goederen (33987) in behandeling is bij de Tweede Kamer, is er alle reden om nog eens in te gaan op enkele raakvlakken van het huwelijksvermogensrecht met het aanmerkelijk belang. De auteurs richten zich daarbij met name op de a.b.-gevolgen bij het einde van het huwelijk door echtscheiding.

REP 2015/501 - Sign. - Opgepotte winst en periodiek verrekenbeding: wat moet er verrekend worden? (T.M. Subelack, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/9)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Op 26 maart 2015 oordeelde Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2015:1101) over verrekening van opgepotte winsten op grond van artikel 1:141 lid 4 BW. De auteur gaat in op deze uitspraak en staat vooral stil bij de vraag wat er nu precies verrekend moet worden wanneer artikel 1:141 lid 4 BW van toepassing is.

REP 2015/502 - Sign. - Hof acht vervaltermijn van twee jaar bij periodiek verrekenbeding toelaatbaar (Gerechtshof Den Haag 14 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2993)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
De huwelijkse voorwaarden van M en V bepalen ter zake van het periodiek verrekenbeding: ‘Het recht tot vordering van deling vervalt indien de deling niet binnen twee jaar na afloop van het betreffende kalenderjaar heeft plaatsgevonden of deze schriftelijk gevorderd is.’ V heeft in 2009 een ontslagvergoeding ontvangen. Het bedrag is gestort in een stamrecht-BV.

REP 2015/505 - Sign. - Lego is niet verknocht (Rechtbank Den Haag 29 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11584)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd en zijn voornemens van echt te scheiden. M verzamelt Lego en is van mening dat de opgebouwde collectie – vanwege de bijzondere aard en de grote emotionele waarde ervan – aan hem is verknocht, zodat deze buiten de verdeling dient te blijven. V erkent dat de Lego een bijzondere emotionele waarde heeft voor M, maar weerspreekt dat er sprake is van verknochtheid.

REP 2015/506 - Sign. - Verknochtheid ontslagvergoeding (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4114)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1997 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. M heeft in 2009 een ontslagvergoeding van € 265.000 ontvangen, welk bedrag is ondergebracht in een stamrecht-BV. Partijen twisten over de vraag of de ontslagvergoeding in de gemeenschap van goederen is gevallen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, stellende dat de ontslagvergoeding aan M verknocht is en derhalve niet in de verdeling behoeft te worden betroken (artikel 1:94 lid 3 BW). V gaat in hoger beroep.

REP 2015/507 - Sign. - Welk deel van de schade-uitkering is verknocht? (Gerechtshof Den Haag 25 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2874)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in gemeenschap van goederen gehuwd, welk huwelijk in 2014 door echtscheiding is ontbonden. M heeft in 2011 een bedrijfsongeval gehad, naar aanleiding waarvan hij in 2013 een schade-uitkering van € 173.000 heeft ontvangen. Dit bedrag is in twee gedeelten aan M betaald: een voorschot van € 52.000 en een einduitkering van € 121.000. Partijen twisten over de vraag of het voorschot en de einduitkering in de gemeenschap van goederen zijn gevallen, of dat er sprake is van een zodanige verknochtheid (in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW) dat deze uitkeringen niet in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen.

REP 2015/508 - Sign. - Kinderalimentatie en de Wet hervorming kindregelingen: een zware herfststorm die een jaar duurde! (A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en P.M. van der Zanden, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/11)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Op 9 oktober 2015 wees de Hoge Raad arrest in een zaak over het kindgebonden budget en de hoogte van de kinderalimentatie. De Hoge Raad gaf daarbij zijn duidelijke visie op de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen voor de kinderalimentatie. De auteurs gaan in op voormeld arrest, het doel van de Wet hervorming kindregelingen, de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen en stellen zich de vraag hoe de aanbevelingen van een Expertgroep zich verhouden tot de rechterlijke autonomie.

REP 2015/511 - Sign. - Kinderalimentatie en schuldsanering: nieuwe ronde, nieuwe kansen? (M.J. Hüsen, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/9)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Op 18 november 2011 oordeelde de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2011:BU4937) dat het niet mogelijk was om tijdens een schuldsaneringsregeling het vrij te laten bedrag te verhogen met een bedrag aan kinderalimentatie. Nadien is er geen concrete poging ondernomen om dat alsnog te realiseren. Initiatiefwetsvoorstel 34154 (Herziening Kinderalimentatie) biedt echter de mogelijkheid om dat alsnog te doen.

REP 2015/513 - Sign. - Reactie vFAS op wetsvoorstel herziening partneralimentatie (R. van Coolwijk en J.E.M.C. Moons, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2015/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Op 19 juni 2015 is wetsvoorstel 34231 (Wet herziening partneralimentatie) ingediend bij de Tweede Kamer. Het voorstel wijkt op een aantal punten af van de huidige regeling, zoals opgenomen in het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep. In dit artikel worden enkele aspecten van het wetsvoorstel kritisch onder de loep genomen.

REP 2015/515 - Sign. - Lijfsdwang wegens verzuim aan alimentatieverplichting te voldoen opgeheven na faillissement (Voorzieningenrechter Rechtbank Oost-Brabant 15 september 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:5554)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V hebben samen een minderjarig kind. Hun relatie is in 2000 geëindigd. V heeft het gezag over het kind en M heeft het kind erkend. De rechtbank heeft bepaald dat M € 500 per maand kinderalimentatie aan V moet voldoen. Bij vonnis van 23 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter deze beschikking uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard en V toegestaan M in gijzeling te doen stellen totdat € 11.862,57 is betaald. M heeft beroep ingesteld. V heeft M in gijzeling doen nemen. Op 8 september 2015 is M failliet verklaard. M vordert nu in kort geding een verbod aan V het vonnis van 23 maart 2015 uit te voeren. Volgens hem is er geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht.

REP 2015/516 - Sign. - Partijen zijn niet bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven (Gerechtshof Amsterdam 29 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4053)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1982 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2012 door echtscheiding is ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen partneralimentatie, overeenkomstig het door partijen getekende echtscheidingsconvenant, vastgesteld op € 567 bruto per maand. V verzoekt de rechtbank de door M te betalen partneralimentatie te bepalen op € 1.508 per maand. De rechtbank verklaart V niet-ontvankelijk in haar verzoek. V gaat in hoger beroep. Volgens V is sprake van een evidente wanverhouding tussen de in het convenant overeengekomen partneralimentatie (€ 567 per maand) en de bijdrage die de rechter zou hebben berekend (volgens haar € 1.458 per maand). V stelt dat partijen niet bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, dat haar behoefte en de draagkracht van M niet bij de totstandkoming van de overeengekomen partneralimentatie zijn meegenomen, dat haar nooit is verzocht om inkomensgegevens over te leggen en dat zij er vanuit ging dat de overeengekomen alimentatie een nettobedrag was. Volgens V is sprake van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, op grond waarvan de door M te betalen partneralimentatie opnieuw beoordeeld dient te worden (artikel 1:401 lid 5 BW). M voert aan dat, nu partijen in het convenant een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen in de zin van artikel 1:159 BW, een beroep op grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij het overeenkomen van een partnerbijdrage terughoudend moet worden beoordeeld. Volgens M is er geen sprake van dat partijen bij het opstellen van het convenant onbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven door onjuist inzicht of onjuiste gegevens.

REP 2015/517 - Sign. - Hoge opvangkosten en kinderalimentatie (Rechtbank Amsterdam 23 september 2015, C/13/565662 / FA RK 14-3833, niet gepubliceerd)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 2011 dochter D geboren. D heeft haar hoofdverblijf bij V. V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 1.345 per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de basis­behoefte van D € 960 per maand bedraagt. Partijen twisten over de vraag of (en zo ja: in welke mate) dit bedrag met de kosten van de kinderopvang/buitenschoolse opvang verhoogd dient te worden.

REP 2015/518 - Sign. - HR volgt advies A-G: kindgebonden budget vermindert niet behoefte kind aan alimentatie (Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde alimentatie voor hun minderjarige kinderen moeten het kindgebonden budget inclusief ‘alleenstaande ouderkop’ niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind. Het kindgebonden budget moet worden meegeteld in de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Dat heeft de Hoge Raad op 9 oktober beslist in antwoord op een prejudiciële vraag van het gerechtshof Den Haag.

REP 2015/519 - Sign. - Huwelijksgerelateerde behoefte neemt af door tijdsduur na scheiding (Gerechtshof Den Haag 30 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2744)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2005 door echtscheiding ontbonden. In 2006 stelde de rechtbank de behoefte van V vast op € 6.453 per maand. Aan V werd een verdiencapaciteit toegekend van € 1.000 per maand, zodat de door M aan V te betalen partneralimentatie werd vastgesteld op € 5.453 per maand. In 2011 bepaalde het hof – wegens afgenomen draagkracht van M – de door M te betalen partneralimentatie op € 3.664 per maand. V verzoekt de rechtbank de door M te betalen partneralimentatie wederom op € 5.453 per maand vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep. V stelt dat haar behoefte, ondanks de verlaging van de partneralimentatie in 2011, onverminderd gelijk is gebleven (derhalve € 6.453 per maand). Aangezien M al jaren niet in haar volledige behoefte voorziet, kampt V met grote tekorten. V heeft medische problemen gekregen en is niet in staat om te werken. Zij beschikt dan ook niet langer over enige verdiencapaciteit. Volgens M is sprake van een afnemende behoefte naarmate de jaren na de echtscheiding verstrijken. Dit wordt veroorzaakt enerzijds door de aanpassing van de behoefte aan de welstand na het huwelijk en anderzijds door een verder verwijderd verband met de financiële situatie ten tijde van het huwelijk. M stelt dat V geen onderbouwde medische redenen heeft aangedragen waaruit blijkt dat zij niet zou kunnen werken. Tevens is niet gebleken van enige inspanningen om werk te vinden. V heeft bovendien ruim € 300.000 ontvangen ter zake de afwikkeling van de boedelverdeling. Voor zover er al sprake is van financiële nood, zal dat verband houden met het uitgavenpatroon van V, aldus M.

REP 2015/520 - Sign. - Geen wijziging van omstandigheden: proceskostenveroordeling (Rechtbank Den Haag 25 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11382)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is (de thans nog minderjarige) zoon Z geboren. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over hem uit. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen M en Z vastgesteld. Het verzoek van V om kinderalimentatie is afgewezen. V verzoekt de rechtbank (1) de bestaande omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat Z om het weekend bij M zal zijn, en (2) alsnog een door M te betalen kinderalimentatie vast te stellen. Voor beide verzoeken beroept V zich op gewijzigde omstandigheden.

REP 2015/521 - Sign. - Impact scheiding na huwelijk van 30 jaar mag niet onderschat worden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7413)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1986 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren. Eind 2013 gaan partijen feitelijk uiteen, hun huwelijk wordt in 2015 door echtscheiding ontbonden. V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 7.370 bruto per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep. V stelt dat zij niet in haar behoefte kan voorzien. Sinds M in december 2013 de scheiding heeft aangekondigd, is V (psychisch) niet meer in staat om te werken. Volgens M bedraagt de verdiencapaciteit van V € 70.000 bruto per jaar en dient zij die te benutten. Bovendien, zo stelt M, ontbreekt het hem aan draagkracht om partneralimentatie te betalen.

REP 2015/522 - Sign. - Hof passeert stelling dat partijen structureel op te grote voet leefden (Gerechtshof Amsterdam 22 september 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3905)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2014 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 704 per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens M is de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte van V ten onrechte uitgegaan van de hofnorm, waarbij haar totale behoefte, na aftrek van de kosten van het minderjarige kind van partijen, wordt gesteld op 60% van het nettogezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen. In plaats daarvan dient er, zo betoogt M, rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder de te verwachten kosten van levensonderhoud van V, uitgewerkt in een behoefteopstelling. Met de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk moet geen rekening worden gehouden, omdat partijen destijds boven hun stand leefden, aldus M.

REP 2015/524 - Sign. - Analoge toepassing van artikel 1:157 lid 6 BW (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8019)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1981 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren. In oktober 2001 gaan partijen feitelijke uiteen. Op 12 maart 2003 spreekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit, welke beschikking abusievelijk niet wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op 26 januari 2005 spreekt de rechtbank wederom de echtscheiding uit, welke beschikking op 11 februari 2005 wordt ingeschreven. In juni 2014 verzoekt V de rechtbank een door M te betalen partneralimentatie vast te stellen. De rechtbank bepaalt de door M aan V te betalen partneralimentatie met ingang van 30 juni 2014 op € 305 per maand. M gaat in hoger beroep. Zijn meest verstrekkende standpunt is dat hij niet meer onderhoudsplichtig jegens V is, omdat de lotsverbondenheid is verbroken.

REP 2015/525 - Sign. - Wegens schulden onvoldoende draagkracht (Gerechtshof Den Haag 16 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2817)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2009 dochter D geboren. D heeft haar hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 250 per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens M ontbreekt het hem aan draagkracht om kinderalimentatie te voldoen. Op zijn WW-uitkering rust sinds twee maanden een beslag van € 126,32 per maand, wegens een (rest)schuld van partijen van € 61.000 als gevolg van de verkoop met verlies van de voormalig gezamenlijke woning. M doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets, nu hij daarnaast ook nog op andere schulden dient af te betalen, in welk kader hij een toelatingsverzoek heeft gedaan voor de wettelijke schuldsanering.

REP 2015/526 - Sign. - Onvoldoende inzicht in draagkracht: proceskostenveroordeling (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7702)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Het huwelijk tussen M en V is in 2009 door echtscheiding ontbonden. Het hof heeft (in hoger beroep) in 2011 de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.984,45 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te bepalen, zulks wegens gebrek aan draagkracht. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/527 - Sign. - Geen rechtsverwerking partneralimentatie (Rechtbank Den Haag 29 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:11370)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1993 met elkaar gehuwd. In 2009 gaan zij feitelijk uiteen. Op 22 juli 2014 dient M een verzoek tot echtscheiding in. Op 30 juni 2015 spreekt de rechtbank de echtscheiding uit. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen partneralimentatie vast te stellen. M stelt zich primair op het standpunt dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat V thans een financiële bijdrage van hem verzoekt en dat zij, nu zij niet eerder om een bijdrage heeft verzocht, haar eventuele rechten daarop inmiddels heeft verwerkt.

REP 2015/528 - Sign. - Beide ouders geven onvoldoende inzicht in hun financiële situatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5374)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Uit de eind 2011 verbroken affectieve relatie van M en V is in 2007 zoon Z geboren. M heeft Z erkend. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 600 per maand. Volgens de rechtbank heeft M onvoldoende onderbouwd geen draagkracht dan wel onvoldoende verdiencapaciteit te hebben om kinderalimentatie te betalen, omdat hij onvoldoende inzage in zijn financiële positie heeft verschaft. M gaat in hoger beroep.

REP 2015/529 - Sign. - Bijbaantje leidt niet automatisch tot verlaging kinderalimentatie (Gerechtshof Amsterdam 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4149)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1991 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1996 dochter A en in 1999 dochter B zijn geboren. Het huwelijk van partijen is in 2005 door echtscheiding ontbonden. A en B hebben hun hoofdverblijf bij V. In de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen kinderalimentatie, conform de door partijen in hun echtscheidingsconvenant vastgelegde afspraken, vastgesteld op € 150 per kind per maand. Sinds 2 maart 2015 ontvangt M een WW-uitkering. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juni 2013 op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep. Volgens M ontbreekt het hem aan draagkracht om kinderalimentatie te voldoen. Bovendien, zo stelt hij, dient er bij de berekening van de behoefte van A en B rekening te worden gehouden met hun bijverdiensten.

REP 2015/530 - Sign. - Wet- en regelgeving en de praktijk van Jeugdbescherming (J.K. van den Heuvel, M.L. Forrer en E.M. Kooij, JIP – Tijdschrift Jeugdrecht in de Praktijk 2015/7-8)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Jeugdbescherming Regio Amsterdam beschermt kwetsbare kinderen die in hun veiligheid en ontwikkeling worden bedreigd. In de loop der jaren heeft zij geconstateerd dat ‘Den Haag’ bij het opstellen van wet- en regelgeving onvoldoende rekening houdt met de gezinnen waarmee Jeugdbescherming te maken heeft. Dit kan leiden tot een ongunstige uitwerking van wet- en regelgeving voor kwetsbare kinderen. Zo heeft het ouderschapsplan er enkel voor gezorgd dat er een extra strijdpunt voor scheidende ouders is bijgekomen en leidt de toepassing van de Aanwijzing ‘opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik’ tot hoge drempels bij het doen van aangifte en het pas laat in kunnen zetten van passende hulpverlening voor het kind.

REP 2015/531 - Sign. - Het pleegcontract: een civiel contract of een bestuursrechtelijk besluit? (M.J.M. ten Voorde, JIP – Tijdschrift Jeugdrecht in de Praktijk 2015/7-8)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Besluiten in het kader van een pleegcontract werden jarenlang beschouwd als besluiten in de zin van artikel 1:3 AWB, waartegen bezwaar gemaakt kon worden bij de pleegzorgaanbieder en vervolgens beroep open stond bij de bestuursrechter. Op grond van een uitspraak van de Raad van State in 2013 heeft de wetgever in de memorie van toelichting bij hoofdstuk 5 van de Jeugdwet bepaald dat het pleegcontract een gewoon civiel contract is en de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van geschillen hieromtrent. Volgens de auteur heeft de wetgever de optredende complicaties daarvan niet overdacht en onvoldoende wettelijk geregeld.

REP 2015/532 - Sign. - Het toestemmingsvereiste in de (jeugd)zorg (R. Arends, JIP – Tijdschrift Jeugdrecht in de Praktijk 2015/7-8)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Ruziënde ouders kunnen noodzakelijke hulp voor hun kind belemmeren. De hulpverlener in de (jeugd)zorg heeft namelijk toestemming van beide gezagdragende ouders nodig voordat hij een minderjarige mag behandelen. Als een ouder met het kind op het spreekuur komt, mag de toestemming van de andere ouder worden verondersteld voor noodzakelijke, niet-ingrijpende of gebruikelijke behandelingen, zoals is bepaald door het Centraal Medisch Tuchtcollege in 2011. Bovendien heeft de hulpverlener een eigen verantwoordelijkheid om als ‘goed hulpverlener’ de hulp te bieden die nodig is. Als ouders het niet eens zijn over de hulp, kan de kinderrechter een beslissing nemen. Dat zal in de meeste gevallen niet nodig zijn, maar het is wel aan de orde als de weigerende ouder het kind feitelijk aan behandeling dreigt te onttrekken.

REP 2015/534 - Sign. - Contactverbod voor grootouders (Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 29 oktober 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:12373)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn drie, thans nog minderjarige kinderen geboren: A, B en C. A en B hebben hun hoofdverblijfplaats bij M en zijn door hem erkend. M en V zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hen. C heeft zijn hoofdverblijf bij V, die het eenhoofdig gezag over hem uitoefent. In 2010 verbreekt V het contact met haar ouders. M en V vorderen in kort geding dat de ouders van V (hierna: de grootouders) zich niet binnen een straal van 300 meter van de kinderen mogen begeven, niet binnen een straal van 500 meter van de sportvereniging en niet binnen een straal van 200 meter van het huis van M. Ook willen zij dat het de grootouders verboden wordt direct of indirect, persoonlijk, telefonisch, schriftelijk, per e-mail of op een andere manier in contact te treden met M en V, de kinderen, medewerkers van de basisschool en sportclub en de ouders van M. Ten slotte eisen M en V ook een verbod voor de grootouders zich op (sociale) media negatief uit te laten over M en V en de kinderen. M en V voeren ter onderbouwing het volgende aan. Zij hebben een verleden van drugs­gebruik en het plegen van strafbare feiten. De laatste jaren hebben zij hun leven op de rit en zijn zij niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. De onderlinge verstandhouding met de kinderen is goed. De grootouders zijn de enige negatieve factor in hun leven. Die blijven teruggrijpen op het verleden om V verwijten te maken. Pogingen de verstandhouding te verbeteren, zijn op niets uitgelopen. In 2014 hebben de grootouders de verblijfplaats van A en B weten te achterhalen, waarna zij daar meermaals aan de deur zijn geweest. Ook is de grootvader onaangekondigd verschenen bij voetbalwedstrijden en bij de school van de kinderen, waardoor die angstig werden. De grootmoeder heeft een grote stapel aantijgingen jegens M en V, waaronder oude aangiftes en klachten van de grootouders tegen Jeugdzorg, gebundeld en met een begeleidende brief aan de werkgever van M verzonden. Ook de ouders van M hebben dikke brieven ontvangen en zijn aan de deur lastig gevallen door de grootouders. Ten slotte hebben de grootouders zich ook via de media negatief uitgelaten over M en V.

REP 2015/536 - Sign. - De discussie over de reikwijdte van artikel 10 SW 1956 na HR 10 oktober 2014, BNB 2014/252 (I.J.F.A. van Vijfeijken, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2015/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
De auteur bespreekt het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 dat handelt over de reikwijdte van artikel 10 SW. Zij onderschrijft, in tegenstelling tot enkele andere auteurs, het oordeel van de Hoge Raad en gaat uitgebreid in op alle aspecten van artikel 10 SW.

REP 2015/541 - Sign. - (Wet) scheiden zonder rechter: maar niet zonder juridische trechter (P. Vlaardingerbroek, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2015/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
De auteur bespreekt het wetsvoorstel 34.118 (Wet scheiden zonder rechter), in het bijzonder het onderdeel dat de meeste kritiek heeft ontvangen, namelijk dat een (echt)scheidingsverzoek via de ambtenaar van de Burgerlijke Stand niet vergezeld hoeft te gaan van een convenant dat de afspraken bevat die partijen over de (rechts)gevolgen van hun scheiding hebben gemaakt.

REP 2015/542 - Sign. - Zonder beroep tegen partneralimentatie geen beroep mogelijk tegen vaststelling huwelijksgerelateerde behoefte (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4259)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V zijn in 1991 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2014 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 2.264 per maand. M gaat in hoger beroep. Het appel van M heeft betrekking op de door de rechtbank becijferde huwelijksgerelateerde behoefte van V (€ 3.354,60 netto per maand). M kan zich er niet mee verenigen dat de rechtbank ter becijfering hiervan zijn gemiddelde inkomen over de jaren 2011, 2012 en 2013 als uitgangspunt heeft genomen. In het jaar 2011 was er sprake van een uitschieter vanwege incidentele inkomsten en volgens M dienen deze inkomsten voor de berekening van de behoefte van V buiten beschouwing te blijven.

REP 2015/543 - Sign. - U dient een verweerschrift in van 711 pagina’s met duizenden pagina’s aan bijlagen. Mag dat? (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3861)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partner­alimentatie vastgesteld. M gaat in hoger beroep. Volgens hem heeft de rechtbank de omvang en samenstelling van de huwelijkse schulden niet doorgrond. Het door M ingediende verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, omvat 711 pagina’s met 24 bijlagen (tezamen ‘enige duizenden’ pagina’s), en bevat 79 grieven en 25 verzoeken. Volgens M, daartoe expliciet bevraagd door het hof, voldoet zijn verweerschrift aan de eisen van een goede procesorde, bevat het de relevante feiten, is het inzichtelijk, helder en to the point.

REP 2015/544 - Sign. - Ook hof verklaart ouders van comateuze dochter niet-ontvankelijk in namens haar gedaan echtscheidingsverzoek (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 oktober 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3863)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
M en V (beiden van Marokkaanse komaf) zijn in 2006 in Marokko met elkaar gehuwd. V is in 2009 in coma geraakt en verkeert sindsdien in een vegetatieve toestand. De ouders van V (hierna: de ouders) zijn in 2012 tot haar mentor benoemd. De ouders verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen M en V uit te spreken. Volgens hen is het huwelijk duurzaam ontwricht. De rechtbank verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek (ECLI:NL:RBLIM:2014:10715). De ouders gaan in hoger beroep. Volgens de ouders zijn niet zij procespartij, maar is V dat, daarbij vertegenwoordigd door haar advocaat en van advies voorzien door de ouders, als haar mentoren.

REP 2015/545 - Sign. - Ook zeer jong kind kan bij verzoek vernietiging erkenning worden vertegenwoordigd door bijzondere curator (Rechtbank Den Haag 7 september 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:10788)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
In 2011 krijgt V1 goedkeuring om het alleenstaande-wensmoedertraject in te gaan. Vervolgens krijgt zij een affectieve relatie met V2. V1 wordt zwanger door middel van kunstmatige bevruchting met sperma van een anonieme donor, en bevalt in 2014 van dochter D. Kort na de geboorte wordt D door V2 erkend. Niet veel later beëindigen V1 en V2 hun relatie. In 2015 wordt X benoemd tot bijzondere curator teneinde D – ingevolge artikel 1:212 BW – te vertegenwoordigen. V1 verzoekt de rechtbank, namens D, de erkenning van V2 te vernietigen. Ook X verzoekt de rechtbank de erkenning te vernietigen. V2 stelt dat zij D heeft erkend vanuit een verantwoording die zij voelde in geval er iets met V1 zou gebeuren. Zij wilde hiermee voorkomen dat D dan naar een pleeggezin zou moeten. De gang naar de notaris was voor haar te kostbaar. Over de verdere gevolgen van de erkenning heeft zij niet nagedacht. Gezien haar slechte relatie met V1, acht V2 de erkenning niet in het belang van D. Zij heeft geen contact meer met D en ziet geen rol voor zichzelf in het leven van D. V1 stelt dat de erkenning door V2 van D een weloverwogen beslissing was teneinde samen D op te voeden. Dit is echter na het beëindigen van de relatie niet gelukt. Volgens V1 is het niet in het belang van D om een moeder te hebben die geen contact met haar wenst. X beargumenteert dat het in standhouden van de erkenning een aanzienlijk risico met zich mee brengt. De houding van V2 zal later namelijk kunnen voelen als een persoonlijke afwijzing en kan D emotioneel en psychisch beschadigen. Volgens X is toewijzing van het verzoek in het belang van D.

REP 2015/546 - Sign. - Man gaat te laat in hoger beroep – vrouw vindt dat geen probleem, het hof wel (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 september 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3491)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2009 dochter D geboren. M heeft D erkend. D heeft haar hoofdverblijf bij V. Bij beschikking van 28 april 2014 heeft de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 603 per maand, welke beschikking op 2 oktober 2014 aan M is betekend ten kantore van zijn advocaat. Op 18 december 2014 stelt M hoger beroep in. Aan het hof de vraag of M ontvankelijk is in zijn beroep. M stelt dat hij pas op 2 oktober 2014 van de tegen hem gevoerde procedure (en de beslissing daarin) op de hoogte is geraakt, zodat – ingevolge artikel 358 lid 2 Rv – voor hem pas vanaf dat moment de termijn voor het instellen van hoger beroep is ingegaan en hij derhalve tijdig hoger beroep heeft ingesteld. V voert aan dat het verzoekschrift in eerste aanleg is verzonden naar het adres waar M op dat moment stond ingeschreven (adres A) en dat zij de bestreden beschikking op 1 mei 2014 op dit adres aan M heeft laten betekenen. M was van die beschikking dus wel degelijk op de hoogte en had daartegen tijdig hoger beroep kunnen instellen, aldus V, die overigens geen bezwaar wenst te maken tegen de termijnoverschrijding door M. M erkent dat hij in de bewuste periode op [adres A] stond ingeschreven, maar ontkent dat hij daar ooit heeft gewoond.

REP 2015/547 - Sign. - Is Marokkaanse voogdijbeslissing vatbaar voor erkenning in Nederland? (Rechtbank ’s-Gravenhage 13 april 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:7671)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Eind 2007 wordt de pasgeboren Z in Marokko te vondeling gelegd. Op 29 september 2009 wijst de Marokkaanse rechtbank de voogdij (kafala) over Z toe aan V. Op 11 mei 2011 krijgt V van de Marokkaanse rechtbank toestemming om samen met Z Marokko te verlaten voor een permanent verblijf in het buitenland. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft V toestemming verleend tot opneming van Z ter adoptie in Nederland (de Beginseltoestemming). Sinds 15 september 2011 verblijft Z bij V in Nederland. V verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de Marokkaanse voogdijbeslissing van 29 september 2009 in Nederland dient te worden erkend. Volgens V wordt zij, ondanks dat zij in Marokko reeds de voogdij over Z heeft verkregen, bij verschillende Nederlandse instanties niet als voogd aangemerkt. Hierdoor ondervindt zij problemen bij onder meer de aanvraag van kinderbijslag en de registratie van Z in de gemeentelijke basisadministratie.

REP 2015/548 - Sign. - Weigering tot naamswijziging levert geen schending van recht op privacy op (EHRM 15 september 2015, req. nr. 12209/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Het EHRM beoordeelt een klacht van een in Zwitserland wonende Somalische vrouw, wier naam met een Westerse uitspraak voor Somaliërs klinkt als ‘stinkend toilet’. Zij wil haar naam anders laten spellen, maar dat is naar Zwitsers recht niet mogelijk. Bij het EHRM dient zij hierover een klacht in met het oog op de schending van het recht op privéleven die de weigering zou veroorzaken.

REP 2015/549 - Sign. - De invloed van de erfrechtelijke renteovereenkomst en de testamentaire rente op de legitieme portie en de positie van andere schuldeisers van de langstlevende (A.J. Luimes, WPNR – Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2015/7081)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
De civielrechtelijke rechtsgevolgen van een erfrechtelijke renteovereenkomst en een bij testament opgelegde rente zijn verschillend. Testamentaire renteclausules kunnen leiden tot een onwenselijke benadeling van legitimarissen en schuldeisers van de langstlevende.

REP 2015/550 - Sign. - Een daad van zuivere aanvaarding? Het Koperen Pan-arrest maakt het er niet duidelijker op (N.C. van Oostrom, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
Zuivere aanvaarding van een nalatenschap kan plaatsvinden door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring, maar ook door een daad die als daad van zuivere aanvaarding kan worden uitgelegd (artikel 4:191 BW). Onlangs wees de Hoge Raad een bijzonder arrest dat op het eerst gezicht de grens van zuivere aanvaarding ruimer trekt dan voorheen. Die uitspraak (HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1284) is naar de mening van de auteur ongelukkig en maakt het er noch voor erfgenamen, noch voor de rechter inzichtelijker op.

REP 2015/551 - Sign. - Eenvoudige maaltijd op kosten van erflaatster is geen daad van zuivere aanvaarding (A.J.M. Nuytinck, Ars Aequi 2015/10)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
De auteur bespreekt het arrest HR 22 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1284), waarin de Hoge Raad uitspraak deed over de vraag of een eenvoudige maaltijd op kosten van erflaatster, betaald door een erfgenaam met haar pinpas, moet worden beschouwd als stilzwijgende zuivere aanvaarding, danwel als redelijk kosten, gericht op een passende uitvaart.

REP 2015/552 - Sign. - Testamenten voor mensen met een beperking, in het bijzonder een verstandelijke handicap (N.V.C.E. Bauduin, TE – Tijdschrift Erfrecht 2015/5)

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015
De auteur gaat in op het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap, en de vraag of hieruit verplichtingen voortvloeien voor Nederland in het kader van het erfrecht. Daarnaast staat hij stil bij enkele testamentaire clausules, die in geval van een verstandelijk gehandicapt kind gemaakt kunnen worden.

REP 2015/555 - Art. - Einde van het pensioen in eigen beheer van de dga

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015 geschreven door Leene-Hoedemaeker MPLA, drs. I.E.
In zijn brief van 1 juli 2015 heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën (hierna Wiebes) verschillende oplossingsrichtingen gepresenteerd inzake de problemen die het pensioen in eigen beheer van de directeur-grootaandeelhouder (hierna dga) in de praktijk geeft, in REP nummer 7 zijn deze uitgelegd. In dit artikel komen de voortschrijdende inzichten, de mogelijkheden en problemen die de oplossingsrichtingen met zich meebrengen voor toekomstige echtscheidingen, lopende echtscheidingen en echtscheidingen die in het verleden liggen aan de orde. De positie van de partner van de dga, maar ook die van de dga zelf veranderen ingrijpend.

REP 2015/556 - Art. - Ipr-aspecten bij verzoeken tot vervangende toestemming voor de afgifte van reisdocumenten

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015 geschreven door Curry-Sumner, mr. dr. I.
Geschillen tussen ouders over hun kinderen zijn helaas niet weg te denken uit de algemene praktijk van de familierechtadvocaat. Een van de onderwerpen waar ouders geschillen over kunnen krijgen, is de afgifte van reisdocumenten. Een dergelijk verzoek om vervangende toestemming van de rechter te verkrijgen voor de aanvraag van een paspoort ten behoeve van een minderjarige wordt vaak gebaseerd op artikel 34 lid 2 Paspoortwet. Hoewel de juridische grondslag vaak duidelijk is, rijst in veel gevallen de vraag of de Nederlandse rechter überhaupt internationaal bevoegd is om kennis te nemen van een dergelijk verzoek. Dit artikel beoogt een handleiding te verschaffen voor de juridische beroepspraktijk voor het oplossen van dergelijke ipr-vragen inzake rechtsmacht. Tevens wordt aandacht besteed aan de vraag naar het toepasselijk recht, hetgeen tot nu toe nauwelijks aan de orde is gesteld in de jurisprudentie.

REP 2015/557 - Art. - De invloed van sociale media op het familierecht

Aflevering 8, gepubliceerd op 18-12-2015 geschreven door Bertsch, mr. D.G.
In het dagelijks leven zijn sociale media niet meer weg te denken. Media als Facebook, Instagram, Twitter en LinkedIn worden door jong en oud, zowel zakelijk als privé en door alle lagen van de bevolking heen gebruikt. Daarbij wordt menig hart gelucht en fors taalgebruik, onder bescherming van de vrijheid van meningsuiting, niet geschuwd. Het spreekwoordelijke blad voor de mond doet niet langer opgeld, evenmin als de aloude wijsheid dat spreken zilver is en zwijgen goud. Naar nu blijkt, kan deze vrijheid in het familierecht ook nadelig uitwerken. De laatste tijd zijn er steeds meer uitspraken waarin sociale media de beslissing van de rechter hebben beïnvloed. In dit artikel een greep uit de jurisprudentie.