Aflevering 1

Gepubliceerd op 18 februari 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2016/2 - Sign. - Rotterdamse ‘APK’ tegen vecht­scheidingen (Algemeen Dagblad)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Met een ‘APK’ bij scheidingen gaat de gemeente Rotterdam het groeiende aantal vechtscheidingen te lijf. Voormalige stellen krijgen na één jaar een uitnodiging voor een gesprek. Daarin controleren bemiddelaars of scheidingsadvocaten of de ex-geliefden de afspraken over hun kinderen en de alimentatie nog nakomen. Met deze ‘APK’ hoopt Rotterdam het aantal vechtscheidingen terug te dringen. De Maasstad is de eerste gemeente die een proef gaat doen met zorgverlening nadat echtparen al uit elkaar zijn. De ouders krijgen één jaar na de scheiding een oproep om op gesprek te komen bij de bemiddelaar of advocaat met wie ze hun ouderplan hebben gemaakt. Bij dat ‘1-jaarsgesprek’ komen alle potentieel gevoelige punten aan de orde. Zijn er meningsverschillen over de opvoeding? Wordt de alimentatie netjes betaald? Waar nodig voeren de bemiddelaars ook gesprekken met de kinderen. De ‘scheidings-APK’ is niet verplicht. Als ex-partners weigeren mee te werken, kan de gemeente hen niet dwingen.

REP 2016/3 - Sign. - Aantal huwelijken niet verder gedaald (CBS)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Steeds minder mensen kiezen ervoor om te trouwen. Aan het begin van deze eeuw werden jaarlijks nog ruim 80.000 huwelijken gesloten, in 2013 was dit aantal gedaald tot iets minder dan 65.000. In 2014 steeg dit weer licht en werden bijna 800 huwelijken meer gesloten. Ook het aantal geregistreerde partnerschappen nam in 2014 iets toe ten opzichte van het jaar daarvoor. Voor het eerst kwam dit boven de 10.000 uit.

REP 2016/4 - Sign. - Kon de man door zijn dyslexie het echtscheidingsconvenant wel lezen en begrijpen? (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6633)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen een door M aan V te betalen partner­alimentatie overeengekomen, alsmede een niet-wijzigingsbeding. M verzoekt de rechtbank verlaging van de door hem te betalen partneralimentatie. Volgens M is het niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant vernietigbaar op grond van dwaling (artikel 6:228 BW) en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). De rechtbank wijst het verzoek af.

REP 2016/5 - Sign. - Geen ‘informed consent’ (Rechtbank Den Haag 12 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:13234)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V (beiden van Indonesische komaf) zijn in 2009 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2010 zoon Z is geboren. In het kader van de voorgenomen echtscheiding verzoekt M de rechtbank onder meer Z aan hem toe te vertrouwen. Ter onderbouwing van zijn verzoek verwijst M naar (1) het door partijen ondertekende ouderschapsplan, waarin V ermee instemt dat Z zijn hoofdverblijfplaats bij M zal hebben, en (2) het door partijen getekende echtscheidingsconvenant, waarin V afstand heeft gedaan van partneralimentatie en pensioenverevening. V erkent dat zij deze stukken heeft ondertekend, maar stelt dat dit onder dwang, bedreiging en misbruik van omstandigheden is gebeurd. Volgens M heeft hij V op een avond meegedeeld dat zij de volgende dag ergens heen zouden gaan om de echtscheiding te regelen. De volgende dag hebben zij eerst, tijdens de lunch in een restaurant, de (Indonesische sprekende) verzekeringsagent van M ontmoet, die V de inhoud van de stukken uiteenzette. Nadien zijn zij naar een door M aangezochte advocaat gegaan. De advocaat heeft V gevraagd of zij het eens was met de stukken, waarop V bevestigend antwoordde.

REP 2016/7 - Sign. - Man ‘verbeurt’ polissen aan vrouw omdat hij deze heeft verzwegen bij verrekening (Hoge Raad 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3475)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. In hun huwelijkse voorwaarden was een periodiek verrekenbeding opgenomen maar hieraan is geen uitvoering gegeven. De rechtbank heeft de verrekening vastgesteld. In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat M de waarde van twee levensverzekeringen geheel aan V moet vergoeden krachtens artikel 1:135 lid 3 BW, omdat M ten tijde van de echtscheiding wist van de polissen en hiervan bij de rechtbank geen gewag heeft gemaakt, terwijl dat wel had gemoeten. In cassatie stelt M dat de sanctie van artikel 1:135 lid 3 BW niet van toepassing is indien in de appelprocedure het verzwegen vermogen alsnog in de verrekening wordt betrokken.

REP 2016/8 - Sign. - Postcode Kanjer valt niet in huwelijksgemeenschap (Rechtbank Amsterdam 23 december 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:9150)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn gedurende dertig jaar in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2010 gaan partijen feitelijk uiteen, als M de echtelijke woning verlaat en gaat samenwonen met zijn nieuwe partner. Op 20 oktober 2014 dienen partijen een echtscheidingsverzoek in. In januari 2015 valt de ‘Postcode Kanjer’ van € 2.109.655 op een lot dat op naam van V staat. Bij beschikking van 17 juni 2015 spreekt de rechtbank de echtscheiding uit, welke beschikking op 1 oktober 2015 wordt ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. Partijen twisten over de vraag of de Postcode Kanjer van € 2.109.655 in de gemeenschap is gevallen. M meent van wel, omdat (1) de premie van het winnende lot reeds vóór de ontbinding van de gemeenschap was voldaan, (2) op het rekeningnummer van V een positief saldo stond ten tijde van de betaling van het lot, (3) de betaalde premie dient te worden aangemerkt als kosten van de huishouding conform artikel 1:84 BW en (4) de prijs op grond van redelijkheid en billijkheid bij helfte verdeeld dient te worden. V betwist de stellingen van M.

REP 2016/9 - Sign. - Hoge Raad breid in echtscheidingszaak Havilitexnorm uit (Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 1989 met elkaar gehuwd. In 2002 wijzigen zij hun huwelijkse voorwaarden, waarbij zij overeenkomen (1) dat tussen hen iedere vermogensrechtelijke gemeenschap wordt uitgesloten, met uitzondering van een beperkte gemeenschap van goederen die uitsluitend omvat de (certificaten van) aandelen in de Fazandt Groep BV, en (2) en dat bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding zal worden afgerekend alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.

REP 2016/12 - Sign. - Uitleg vaststellingsovereenkomst (Gerechtshof Amsterdam 14 juli 2015, C15/195845/HA ZA 12-419, niet gepubliceerd)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. M is, samen met twee anderen, eigenaar van drie horecapanden. In 2012 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de door M aan V te betalen partner­alimentatie bepaald op € 6.891 bruto per maand. Op 24 mei 2013 sluiten partijen een vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat M door betaling van € 300.000 zijn alimentatieverplichting jegens V afkoopt. Het 1/3 aandeel van M in de horecapanden zal hiervoor – na toestemming van de mede-eigenaren – worden aangewend. Als V daarop geen geld van M ontvangt, betrekt zij hem in rechte.

REP 2016/13 - Sign. - Woning waarbij koopprijs deels werd kwijtgescholden viel in huwelijksgemeenschap (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4349)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Tot aan hun echtscheiding waren M en V gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De echtelijke woning hadden M en V een jaar vóór hun huwelijk gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, verkregen van de ouders van M voor een koopprijs van ƒ 140.000. Bij de levering is aan M een bedrag van ƒ 50.000 kwijtgescholden met de bepaling dat de schenking niet zal vallen in enige huwelijksgemeenschap. Thans stelt M dat zijn onverdeeld aandeel in de woning door de uitsluitingsclausule niet behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap.

REP 2016/14 - Sign. - Het wetsvoorstel Wet Herziening Partneralimentatie: het wettelijk en financieel kader van partneralimentatie gaat wezenlijk op de schop (I.J. Pietersm FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2015/11)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
De auteur bespreekt en becommentarieert het wetsvoorstel Wet Herziening Partner­alimentatie (34231). Hij gaat eerst in op de problemen die er volgens de indieners zijn met het huidige alimentatiestelsel, daarna komt de inhoud van het wetsvoorstel aan de orde, die vanuit de rechtspraak kritisch bezien wordt.

REP 2016/17 - Sign. - Reden voor afwijken van niet-wijzigingsbeding? (Rechtbank Noord-Nederland 4 augustus 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3801)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 1977 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie (inmiddels meerderjarige) kinderen zijn geboren. Het huwelijk is in 2008 door echtscheiding ontbonden, waarbij de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie heeft vastgesteld op € 1.902 bruto per maand. V gaat in hoger beroep. Voorafgaand aan de zitting bij het hof tekenen partijen een door de advocaat van V opgestelde brief, met als kop ‘overeenkomst’, waarin onder meer staat:

REP 2016/18 - Sign. - Behoefte van kind in netwerkpleegezin (Rechtbank Amsterdam 14 oktober 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7470)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2009 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn vier, thans nog minderjarige kinderen geboren, over wie partijen het gezamenlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 250 per kind per maand. Bij beschikking van 30 mei 2012 is V alleen belast met het gezag over de kinderen. Op 22 januari 2014 zijn de kinderen onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin (de ouders van V). M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen.

REP 2016/19 - Sign. - Vrouw hoeft niet inzichtelijk te maken waaraan zij de kinderalimentatie heeft besteed (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 augustus 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5820)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2004 door echtscheiding ontbonden. Partijen zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. In de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 623 per kind per maand. Partijen twisten over de hoofdverblijfplaats van het oudste kind en de hoogte van de door M te betalen kinder­alimentatie. M beroept zich op gewijzigde omstandigheden (artikel 1:401 lid 1 BW).

REP 2016/21 - Sign. - Geschil over afbouwregeling alimentatie (Gerechtshof Den Haag 4 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3132)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd en woonachtig in Nederland (M is expat en van buitenlandse komaf). In 2009 gaan partijen feitelijk uiteen, hun huwelijk wordt in 2013 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 2.730 per maand, met een afbouwregeling tot nihil gedurende een termijn van zeven jaar. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/23 - Sign. - Betalingsachterstand alimentatie door onwil, niet door onmacht: gijzeling blijft in stand (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4439)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 1990 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren. Na hun scheiding in 2003 komen partijen overeen dat M maandelijks € 700 kinderalimentatie aan V zal betalen. M voldoet niet aan zijn alimentatieverplichting. Begin 2014 bedraagt de alimentatie-achterstand van M (afgerond) € 44.500. In kort geding veroordeelt de voorzieningenrechter M op 3 april 2014 maandelijks € 1.000 af te lossen op zijn alimentatieschuld. M voldoet niet aan deze veroordeling. Op 11 december 2014 verleent de voorzieningenrechter V verlof om het vonnis van 3 april 2014 ter uitvoer te leggen bij lijfsdwang. Op 26 maart 2015 wordt M in gijzeling genomen. Sindsdien verblijft hij in een Huis van Bewaring. M heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. Hij heeft ook een eigen onderneming, Pivot genaamd. M vordert de executie van het vonnis van 11 december 2014 (en derhalve de gijzeling op basis van dat vonnis) te staken en gestaakt te houden. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep. Volgens hem is er geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Al voordat er lijfsdwang werd toegepast, was er sprake van een negatief vermogen, had M nauwelijks tot geen inkomsten en leefde hij van een uitkering. Door zijn gevangenhouding is het voor hem onmogelijk geworden om inkomsten te genereren. Daarnaast heeft X dringend zijn steun nodig, nu zij behandeld wordt voor kanker. Gijzeling is bedoeld als prikkel tot betaling, maar kan deze functie in casu niet vervullen. M stelt dat de gijzeling enkel gebruikt wordt als straf, hetgeen niet is toegestaan.

REP 2016/24 - Sign. - Kindgebonden budget meegenomen als inkomen bij berekening partner­alimentatie (Rechtbank Noord-Holland 3 december 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:10724)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Het huwelijk tussen M en V, waaruit een (thans nog minderjarig) kind is geboren, is door echtscheiding ontbonden. De minderjarige woont bij M. V verzoekt de rechtbank te bepalen dat M haar maandelijks € 300 aan partneralimentatie dient te betalen. Over de behoefte van V zijn partijen het eens, waardoor alleen de draagkracht van M ter discussie staat.

REP 2016/25 - Sign. - Wangedrag jongmeerderjarige (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5015)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit het huwelijk tussen M en V wordt in 1995 zoon Z geboren. Het huwelijk tussen M en V wordt in 2013 door echtscheiding ontbonden, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat M maandelijks € 150 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van Z. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen bijdrage op nihil te stellen. M beroept zich daarbij op gewijzigde omstandigheden. De rechtbank willigt het verzoek in. In hoger beroep betoogt Z dat het hem spijt dat hij tot op heden niet heeft kunnen voldoen aan de verwachting van zijn vader. Hij realiseert zich dat dat hij hem hiermee verdriet heeft bezorgd. Z heeft echter veel tegenslagen gehad en – ondanks zijn beste bedoelingen – nog geen stabiliteit kunnen realiseren op financieel en sociaal gebied. M voert het volgende aan. Z is, ook sinds hij uit detentie is, niet in staat gebleken om zijn leven vorm en inhoud te geven. Hij is ingetrokken bij V en doet geen enkele poging om werk te zoeken, een uitkering te verwerven, dan wel een studie te volgen. Z is al langere tijd van het rechte pad af. Reeds voor het bereiken van de achttienjarige leeftijd waren er veel problemen. De daarop gerichte (jeugd)hulpverlening heeft geen nut gehad, omdat Z weigert zijn verantwoordelijkheid te nemen. Dit maakt dat het in alle redelijkheid niet van hem kan worden verlangd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van Z, aldus M.

REP 2016/26 - Sign. - Afkeurenswaardige berichten vrouw geen wangedrag; lotsverbondenheid niet verbroken (Gerechtshof Amsterdam 1 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5105)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 1983 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren. In 2008 gaan partijen feitelijk uiteen. Hun huwelijk wordt in 2009 door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat M aan V maandelijks € 855 aan partneralimentatie dient te betalen. M stelt zich op het standpunt dat V zich dermate grievend jegens hem heeft uitgelaten dat van hem niet langer kan worden gevergd om in haar levensonderhoud bij te dragen, en heeft zijn stelling gestaafd door het overleggen van een aantal door V aan M gezonden e-mail- en Whatsapp-berichten, alsmede een e-mail van V aan M en de kinderen. Volgens M heeft de houding van V, waarbij zij er niet voor terugdeinst om de kinderen te betrekken bij haar diepgewortelde haat jegens hem, een negatieve weerslag gehad op de kinderen, met als gevolg dat hij de kinderen sinds zijn vertrek op 1 januari 2008 niet meer heeft gezien. Het grievende gedrag van V heeft ertoe geleid dat aan iedere lotsverbondenheid tussen partijen een einde is gekomen, aldus M.

REP 2016/27 - Sign. - Kinderalimentatie groeit mee met prognose beginnende onderneming (Rechtbank Amsterdam 11 november 2015, C/13/580305/FA RK 15-557, niet gepubliceerd)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V hebben een relatie gehad en hebben samen een kind gekregen. De relatie is inmiddels tot een einde gekomen. In 2008 heeft de rechtbank bepaald dat M maandelijks € 450 aan kinderalimentatie aan V moet voldoen. Nu verzoekt M nihilstelling van de op hem rustende alimentatieverplichting. M is inmiddels hertrouwd met X en is ook onderhoudsplichtig jegens de twee kinderen die hij met haar heeft gekregen. Het ontbreekt hem aan draagkracht, aldus M.

REP 2016/28 - Sign. - Wijziging alimentatie uit hoofde van voorlopige voorziening (Rechtbank Midden-Nederland 22 oktober 2015, C/16/400356/FA RK 15-6134, niet gepubliceerd)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn gehuwd geweest. Aan M is als voorlopige voorziening een verplichting tot het betalen van kinderalimentatie opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank in een eindbeschikking het (definitieve) door de man te betalen partneralimentatiebedrag bepaald. M verzoekt wijziging van de door hem (voorlopig) te betalen kinderalimentatie. Partijen verschillen van mening over de vraag of M al dan niet ontvankelijk is in zijn verzoek. V stelt dat het bepaalde in artikel 826 lid 1 sub c Rv in dit geval niet toepasselijk is. De rechtbank heeft in haar eindbeschikking bepaald dat M de daar bepaalde partneralimentatie met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand verschuldigd is. De rechtbank heeft bij die beschikking gebruikgemaakt van de vrijheid die rechter toekomt bij de bepaling van de ingangsdatum zoals bedoeld in artikel 1:402 BW. Blijkens de wetsgeschiedenis kan artikel 826 lid 1 sub c Rv die vrijheid niet beperken. Volgens V is M het in de eindbeschikking bepaalde bedrag verschuldigd vanaf de datum van inschrijving van de beschikking. Als M het hier niet mee eens was, had hij hoger beroep tegen die beschikking moeten instellen, aldus V. M betoogt dat de eindbeschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. V heeft hoger beroep tegen de eindbeschikking ingesteld ten aanzien van het oordeel over de partneralimentatie, zodat de eindbeschikking op dat onderdeel niet in kracht van gewijsde is gegaan. Zolang het hof daarop niet heeft beslist, blijven de voorlopige voorzieningen van kracht. Volgens M is hij ontvankelijk in zijn verzoek op grond van artikel 824 lid 2 Rv.

REP 2016/29 - Sign. - Ingangsdatum partneralimentatie kan niet vóór echtscheidingsdatum liggen (Hoge Raad 11 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3567)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 24 oktober 2013 heeft de rechtbank (1) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, (2) bepaald dat M aan V, vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven, maandelijks € 1.117 aan partneralimentatie dient te betalen en (3) bepaald dat deze bijdrage met ingang van vijf jaar na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op nihil wordt gesteld. Het hof heeft bij tussenbeschikking van 17 april 2014 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover daarbij echtscheiding is uitgesproken. Bij eindbeschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank ook voor het overige bekrachtigd en in aanvulling daarop bepaald dat M de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie dient te betalen met ingang van 17 april 2014 en dat de alimentatie met ingang van 17 april 2019 op nihil wordt gesteld. Het hof overwoog daartoe: “De man heeft aangevoerd dat de vrouw misbruik van (proces)recht heeft gemaakt door hoger beroep in te stellen van de beslissing van de rechtbank om echtscheiding uit te spreken. Hij heeft verzocht de ingangsdatum van de termijn van vijf jaar te bepalen op 24 januari 2014, de datum waarop de echtscheidingsbeschikking ingeschreven had kunnen zijn in voormelde registers als de vrouw dat hoger beroep niet had ingesteld. (...) De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking teneinde te bewerkstelligen dat de duur van het huwelijk werd verlengd en de man de (veel) hogere alimentatie die in het kader van de voorlopige voorzieningen was vastgesteld, moest blijven betalen.”

REP 2016/30 - Sign. - Welke gegevens dient een DGA in het kader van zijn draagkracht in het geding te brengen? (Gerechtshof Den Haag 4 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3133)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn drie, thans nog minderjarige kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 200 per kind per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens M heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de omvangrijke (aflossingen op de) rekening-courantschuld van partijen aan de vennootschap van M (een advocatenpraktijk) en aan derden. De aflossingen op deze schulden drukken zodanig op zijn netto besteedbaar inkomen dat er geen ruimte is voor het betalen van kinderalimentatie. De rechtbank is in de visie van M uitgegaan van een te hoog jaarsalaris, gebaseerd op de jaarstukken 2013. Sinds begin 2015 heeft M, in verband met een teruglopende omzet, zijn inkomen verlaagd naar € 2.500 netto per maand. Door vermindering van het aantal toevoegingen dat M mag behandelen, gaat het de vennootschap aanzienlijk slechter dan voorheen, aldus M. Volgens V heeft M een goedlopende praktijk en heeft hij het tegendeel niet met stukken onderbouwd. M heeft het inkomen dat hij uit zijn vennootschap ontvangt zelf dermate sterk verlaagd dat er volgens V sprake is van verwijtbaar inkomensverlies.

REP 2016/31 - Sign. - Vrouw hoeft slechts de helft van teveel betaalde kinderalimentatie aan de man terug te betalen (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4457)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 1996 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren. In 2006 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De twee oudste kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V, het jongste kind heeft zijn hoofdverblijfplaats bij M. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat M en V maandelijks respectievelijk € 700 en € 400 op de kinderrekening storten voor de kosten van de kinderen. Later hebben partijen een nieuwe regeling getroffen naar aanleiding van een procedure over het hoofdverblijf en de omgang. De nieuwe regeling hield in dat de kinderrekening werd opgeheven en dat M vanaf dat moment zijn aandeel rechtstreeks op een rekening van V zou storten. In verschillende procedures is de door M te betalen kinderalimentatie gewijzigd. In de laatste procedure heeft de rechtbank V veroordeeld tot terugbetaling van het teveel ontvangen bedrag. M is het niet eens met de berekeningen van de rechtbank en gaat in hoger beroep. Volgens M heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met zijn maandelijkse aflossingen op zijn rekening-courant schuld, welke schuld M is aangegaan omdat hij onvoldoende liquide middelen had om al zijn maandlasten te voldoen.

REP 2016/32 - Sign. - Bij hoog inkomen ouders ligt het voor de hand dat behoefte kind hoger is dan de Tabel (Hoge Raad 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3479)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 1998 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren. Het huwelijk tussen partijen is in 2013 door echtscheiding ontbonden. De kinderen wonen bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 455 per kind per maand, en de door hem te betalen partneralimentatie op € 4.000 per maand. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover betrekking hebbend op kinderalimentatie (het partneralimentatieverzoek van V heeft het hof alsnog afgewezen), daartoe overwegende:

REP 2016/33 - Sign. - Limitering partneralimentatie (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 december 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:5014)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn op 19 september 2008 gehuwd, welk (kinderloos gebleven) huwelijk op 11 december 2014 is ontbonden door echtscheiding. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie bepaald op € 1.320 per maand. M gaat in hoger beroep. Hij verzoekt het hof de duur van de door hem aan V te betalen partner­alimentatie te limiteren tot 6 februari 2019. M stelt dat V op 6 februari 2019 de AOW-gerechtigde leeftijd zal hebben bereikt en alsdan recht heeft op een uitkering, waardoor haar behoefte aan een bijdrage zal afnemen. Het gegeven dat partijen feitelijk minder dan vijf jaar als man en vrouw hebben samengeleefd, rechtvaardigt een limitering eveneens, aldus M. V brengt daar tegenin dat niet vooruit gelopen kan worden op een bijdrage die zij in 2019 vermoedelijk zal ontvangen. Bovendien is het bedrag dat zij op grond van de thans geldende normen maandelijks aan AOW zal ontvangen (€ 1.057) nagenoeg gelijk aan het bedrag, waarmee V op dit moment zelf, naar de stelling van M, in haar levensonderhoud behoort te voorzien. Hieruit volgt dat de aanvullende behoefte van V alsdan ook vrijwel gelijk blijft. Daar komt bij, zo stelt V, dat het een vaststaand feit is dat het huwelijk van partijen langer dan vijf jaar heeft geduurd.

REP 2016/35 - Sign. - Vrouw verzoekt echtscheiding en gaat er vervolgens zelf tegen in hoger beroep (Gerechtshof Den Haag 16 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3536)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 2000 met elkaar gehuwd. Op verzoek van V spreekt de rechtbank op 30 april 2015 de echtscheiding tussen partijen uit. Eerder, op 13 maart 2014, trof de rechtbank al een voorlopige voorziening, inhoudende dat M met ingang van die datum een bedrag van € 150 per maand aan partneralimentatie aan V zal voldoen. Intussen is de echtscheidingsbeschikking nog altijd niet ingeschreven.

REP 2016/37 - Sign. - Steeds meer kinderen in bijstandsgezin (CBS)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Sinds 2009 groeien steeds meer minderjarige kinderen op in een gezin dat moet rondkomen van een bijstandsuitkering. In 2009 was dit 5,2%, vorig jaar 6,5% (bijna 223.000 minderjarigen). In de grote steden en in het noorden en zuiden van Nederland wonen relatief veel kinderen in een bijstandsgezin. Ouders van deze kinderen geven vaker dan werkende ouders aan dat ze hun kinderen niet voldoende speelgoed kunnen geven. Dit staat in het op 24 november gepubliceerde Jaarrapport Jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

REP 2016/38 - Sign. - Geen vervangende toestemming verhuizing naar Denemarken (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6421)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2012 zoon Z geboren. M heeft Z erkend. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. In hun ouderschapsplan hebben de partijen afgesproken dat het V vrij staat om in de toekomst met Z te verhuizen naar haar geboorteland Denemarken. Nu het echter daarop aankomt, weigert M zijn toestemming. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met Z naar Denemarken te verhuizen. De rechtbank willigt het verzoek in. M gaat in hoger beroep. Volgens hem is een verhuizing naar het buitenland niet in het belang van Z, omdat M niet de finan­ciële middelen heeft om een contactregeling te bekostigen. Ook zal de verhuizing de hechte band tussen Z en zijn de grootouders van vaderzijde ernstig beperken. M heeft in het ouderschapsplan toestemming gegeven voor een eventuele verhuizing. Nadien is de communicatie met V echter zodanig verslechterd dat hij deze toestemming heeft introkken. Daarnaast stelt M dat hij nooit volledig beseft heeft wat deze toestemming voor hem zou betekenen.

REP 2016/39 - Sign. - Moeder weigert terug te verhuizen: kinderen toevertrouwd aan vader (Rechtbank Den Haag 28 augustus 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:12152)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. De echtscheidingsprocedure is reeds aanhangig gemaakt. Zowel M als V verzoeken de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorziening, de kinderen aan hem/haar toe te vertrouwen. M stelt dat het in het belang van de minderjarigen is wanneer hen zoveel mogelijk stabiliteit in een vertrouwde omgeving wordt geboden. M is van mening dat slechts hij dat kan bieden, nu V inmiddels verhuisd is naar Brabant. Indien de kinderen aan V worden toevertrouwd, dan worden zij uit hun vertrouwde omgeving gehaald. V vreest dat de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen in het gedrang komt indien zij aan M worden toevertrouwd. Volgens V is M, in de staat waarin hij zich nu bevindt, niet in staat om voor de kinderen te zorgen. M is vermoedelijk verslaafd aan harddrugs en was voorbereidingen aan het treffen voor een wietplantage. V meent dat het in het belang van de kinderen is dat zij in een rustige omgeving opgroeien en dat een dergelijke omgeving door haar in Brabant wordt geboden.

REP 2016/40 - Sign. - Ouders zijn niet verplicht hun meerderjarige kinderen onderdak te verschaffen (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 10 november 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:4970)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn vier kinderen geboren. In 2011 overlijdt V. Inmiddels heeft M een nieuwe partner gevonden. Hij woont met haar samen, en ook de vier kinderen maken deel uit van het gezin. Het oudste kind (zoon Z) is intussen meerderjarig. De drie nog minderjarige kinderen zijn onder toezicht gesteld. M vordert in kort geding Z te veroordelen het huis binnen 24 uur te verlaten, alsmede hem te verbieden zich in de buurt van de woning te bevinden. Daarnaast vordert M machtiging om met de hulp van de sterke arm van justitie de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelling en dwangsom aan het vonnis te verbinden. M stelt dat de situatie met Z onhoudbaar is geworden door een sterk gevoel van onveiligheid. Z stelt zich agressief op, houdt zich niet aan de huisregels en gaat zijn eigen weg. Er vinden regelmatig escalaties plaats tussen Z en de andere kinderen, waarbij Z spullen vernielt en fysiek geweld niet uit de weg gaat. De gezinsvoogd van de minderjarige kinderen heeft aangegeven tot uithuisplaatsing van deze kinderen over te gaan indien Z in de woning blijft wonen.

REP 2016/41 - Sign. - Family life door tijdsverloop en leeftijd minderjarige ‘verbleekt’ (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2015, 200.171.943, niet gepubliceerd)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2007 zoon Z wordt geboren. In 2010 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. M is in 2014 overleden. V oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z uit. De ouders van M (hierna: de grootouders) verzoeken de rechtbank een omgangsregeling tussen hen en Z vast te stellen (artikel 1:377a BW). De rechtbank verklaart de grootouders, bij gebrek aan een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en Z, niet-ontvankelijk in hun verzoek. In hoger beroep betwisten de grootouders dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen en Z. Zij zijn vanaf de geboorte intensief betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van Z en hebben regelmatig contact met hem gehad. Zij woonden op loopafstand van het gezin. Z had ook een goed contact met zijn neefjes en nichtjes. Verder hebben de grootouders de ziekte (astma) van Z meebeleefd en hebben zij hem regelmatig bezocht in het ziekenhuis. Ook is de grootmoeder aanwezig geweest bij de afspraken bij het consultatiebureau. Daarnaast hebben de grootouders intensief bijgedragen aan de verbetering van de relatieproblemen tussen M en V. Dat zij Z sedert 19 mei 2010 niet meer hebben gezien, is de schuld van V, die onbereikbaar was vanwege haar toevlucht naar een Blijfhuis. Het is in het belang van Z dat hij zijn identiteit en dus ook zijn opa en oma leert kennen, aldus de grootouders. V betwist dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen Z en de grootouders. Het enkele feit dat Z met hen op foto’s staat, maakt niet dat er een nauwe persoonlijke betrekking is (geweest), zo stelt V.

REP 2016/42 - Sign. - Vervangende toestemming voor schoolwisseling (Rechtbank Noord-Holland 24 juni 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5212)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V is (de thans nog minderjarige) dochter D geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over D uit. D heeft haar hoofdverblijf bij V. V is een jaar geleden met D verhuisd en heeft M gevraagd haar toestemming te verlenen om D in te schrijven op een basisschool in de buurt van haar nieuwe woning. M heeft deze toestemming geweigerd. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om D in te schrijven op bedoelde basisschool.

REP 2016/43 - Sign. - Huwelijk verwekker meenemen in beoordeling vernietiging erkenning (Hoge Raad 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3244)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2010 zoon Z geboren. M is op dat moment gehuwd met een andere vrouw. V heeft het eenhoofdig gezag over Z. Vaststaat dat M de verwekker is van Z, die zijn hoofdverblijf bij V heeft. Als V in X een nieuwe partner vindt, verbreken partijen hun relatie. Inmiddels woont V (samen met Z) samen met X.

REP 2016/44 - Sign. - EHRM: Staat is gehouden om recht op contact met het kind te garanderen (EHRM 17 november 2015, appl. no. 35532/12, Bondavalli vs. Italy)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
De Italianen M en V hebben een affectieve relatie met elkaar, waaruit (de thans nog minderjarige) zoon Z wordt geboren, over wie V het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft. In 2005 verbreken M en V hun relatie. In 2006 stelt de Italiaanse rechtbank een omgangs- en vakantieregeling vast tussen M en Z, welke beslissing in hoger beroep in stand wordt gelaten.

REP 2016/45 - Sign. - Omgangsrecht moeder afgewezen wegens ernstige bezwaren zoon (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8539)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
V1 en V2 hebben een affectieve relatie met elkaar. In 2003 bevalt V1 van zoon Z. Na het verbreken van de relatie blijft Z bij V1 wonen. V2 wenst contact te houden met Z, maar zowel V2 als Z weigeren dat. Op 10 juni 2014 heeft de rechtbank een informatieregeling voor V2 vastgesteld. Ook moet V1 twee keer per jaar een foto van Z aan V2 sturen. In dezelfde procedure heeft V2 ook een nader raadsonderzoek, benoeming van een bijzondere curator en een contactregeling tussen haar en Z verzocht. Deze verzoeken zijn door de rechtbank afgewezen. V2 gaat in hoger beroep.

REP 2016/46 - Sign. - Schoolverzuim minderjarigen vanwege levensvisie ouders: OTS (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8618)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn in 2003 twee kinderen geboren. V is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen. M en V doen hun kinderen niet op school, reden waarom de kinderen op 19 februari 2015 onder toezicht zijn gesteld en uit huis geplaatst. In hoger beroep stelt V geen ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen te zien. M en V hebben de kinderen niet met kwade opzet van school gehouden, maar hun levensovertuiging botste eenvoudigweg met de uitgangspunten van verschillende scholen. Voor een vrijstelling van de leerplicht waren zij te laat. Inmiddels gaan de kinderen weer naar school.

REP 2016/47 - Sign. - Vanaf 2017 weer een ton vrijgesteld schenken voor de eigen woning (L.E. Welkers, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2015/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Hoewel de roep om verlenging van de tijdelijk verhoogde vrijstelling schenkbelasting tot € 100.000 voor de eigen woning in eerste instantie niet werd gehoord, is het tij nu toch gekeerd. Vanaf 2017 komt de vrijstelling in iets aangepaste vorm structureel in de wet en kan eenieder, mits tussen 18 en 40 jaar oud, € 100.000 vrij van schenkbelasting ontvangen als de schenking wordt besteed aan de eigen woning of het aflossen van een eigenwoning- of restschuld. Het in de vingers krijgen van het overgangsrecht is nog een uitdaging, de op de valreep toegevoegde mogelijkheid om de vrijstelling gespreid over drie opeenvolgende kalenderjaren te mogen benutten biedt perspectieven.

REP 2016/51 - Sign. - Schenking of vererving van aandelen in vastgoedvennootschappen (A. Rozendal, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2015/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
De toepassing van de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten op de verkrijging van aandelen in vastgoedvennootschappen staat op dit moment volop in de belangstelling. Daarbij staat de vraag centraal of het vastgoed dat de vennootschap bezit als ondernemingsvermogen kwalificeert. Daarnaast is het in dit kader ook interessant om te kijken naar de werking van de zogenoemde toerekeningsbepalingen en het leerstuk van de vermogensetikettering in het kader van de kwalificatie van vastgoedbezittingen.

REP 2016/53 - Sign. - Niet kunnen voldoen aan alimentatieverplichting staat uitspreken toepasselijkheid schuldsaneringsregeling niet in de weg (Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3631)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren. In 2011 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Het hof heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie in 2012 vastgesteld op € 787 per maand, en de kinderalimentatie op € 505 per kind per maand. M heeft van 2004 tot eind 2013 een eenmanszaak gedreven. Na de beëindiging daarvan heeft hij tot 1 mei 2014 een WWB-uitkering ontvangen. Sinds 1 mei 2014 is hij in dienstverband werkzaam; hij heeft daaruit een inkomen van € 1.650 bruto per maand. M verzoekt te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering.

REP 2016/55 - Sign. - Onrechtmatig verkregen bewijs
 toch toegelaten (Rechtbank Noord-Holland 16 september 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:7802)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd en hebben samen een dochter. Inmiddels is het verzoek tot echtscheiding ingediend. In verband met de vaststelling van de door hem te betalen partner- en kinderalimentatie heeft M zijn draagkracht met bewijsstukken onderbouwd. V stelt echter dat de door M overgelegde stukken niet betrouwbaar zijn en dat zijn draagkracht hoger is dan gesteld. V stelt dit te kunnen bewijzen aan de hand van vrij toegankelijke stukken van het e-mailaccount van M, en verzoekt de rechtbank deze stukken toe te laten als gedingstukken. M stelt dat de stukken niet mogen worden ingebracht nu zij onrechtmatig verkregen zijn. V heeft zichzelf toegang verschaft tot zowel zijn zakelijke als zijn privé-e-mailaccount. Hierdoor heeft zij alle vertrouwelijke correspondentie tussen hem en zijn advocaat en accountant kunnen inzien. Nu M V hier geen toestemming voor heeft gegeven, is er een vergaande inbreuk op zijn privacy gemaakt en een schending van het briefgeheim.

REP 2016/57 - Sign. - Rechtbanken en gerechtshoven moeten alimentatieberekening bij hun uitspraak voegen (Hoge Raad 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3478)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V zijn in 1971 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2006 door echtscheiding is ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.835 per maand. M is op 1 augustus 2012 met pensioen gegaan. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op een lager bedrag vast te stellen. De rechtbank honoreert het verzoek en bepaalt dat M met ingang van 1 augustus 2012 een alimentatie van € 480 per maand dient te voldoen.

REP 2016/58 - Sign. - Special: IPR en internationaal familierecht (FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2015/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Dit themanummer bevat onder meer de volgende artikelen: ‘Zo zijn we niet getrouwd... of wel?’ (E.N. Frohn), ‘Het procesrecht bij internationale nalatenschappen – de Europese Erfrechtverordening’ (A.L.G.A. Stille), ‘Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter bij verdeling van het huwelijksvermogen’ (F. Ibili), ‘Literatuuroverzicht internationaal familierecht oktober 2014 t/m september 2015’ (C.K.T. Drenth en P.M. Kruiniger) en ‘Kroniek IPR/internationaal familierecht’ (E.N. Frohn).

REP 2016/59 - Sign. - De opheffing van een onder het oude erfrecht ingesteld testamentair bewind (W. Breemhaar, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2015/12)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Heeft een erflater onder het oude erfrecht over de verkrijging van een erfgenaam of legataris enkel in diens belang een bewind ingesteld voor de duur van diens leven (artikel 4:1066 (oud) BW), dan kan de vraag rijzen of de rechthebbende kan bewerkstelligen dat aan het bewind een einde komt. Gaat men bij het huidige erfrecht te rade, dan blijkt dat artikel 4:178 lid 2 tweede zin BW het mogelijk maakt dat een testamentair bewind dat uitsluitend in het belang van de verkrijger is ingesteld, door de rechtbank op verzoek van de rechthebbende wordt opgeheven, mits aan de twee daar genoemde voorwaarden is voldaan.

REP 2016/64 - Sign. - Langstlevende partner heeft geen schuld aan de nalatenschap (Gerechtshof Den Haag 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3195)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Samenwoners M en V kopen in 2004, ieder voor de onverdeelde helft, een appartement. In de leveringsakte zijn zij met betrekking tot de woning een verblijvingsbeding overeengekomen ‘onder de verplichting voor de langstlevende van partijen om voor zijn rekening te nemen en als schuld te voldoen de bij onderhandse of notariële akte aangegane geldleningen ter financiering van gemeld registergoed’. M overlijdt, met achterlating van zijn kinderen (uit een eerdere relatie) als zijn enige erfgenamen. Er ontstaat een geschil over de vraag of de kinderen, op grond van het verblijvingsbeding, een vordering op V hebben. De moeder van M stelt dat zij in 2004 de koopprijs voor de woning heeft gestort op de derdengeldenrekening van de notaris en dat hiermee een geldleningsovereenkomst tussen haar en M is ontstaan (en waardoor de nalatenschap een schuld heeft aan de moeder, die V op grond van voormelde clausule voor haar rekening zou moeten nemen). De rechtbank verwerpt dit betoog, omdat de schuld niet schriftelijk is vastgelegd, zoals de clausule voorschrijft.

REP 2016/65 - Sign. - Uitleg van clausule in testament over ‘samenleven als waren zij gehuwd’ (Rechtbank Overijssel 18 november 2015, nr. C/08/169135/HA ZA 15-158, niet gepubliceerd)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn kinderen geboren. M overlijdt. De kinderen hebben daardoor, vanwege de door M gemaakte ouderlijke boedelverdeling, een niet-opeisbare geldvordering verkregen op V. In het testament van M staat dat deze geldvorderingen opeisbaar zijn ‘indien en zodra mijn echtgenote mocht hertrouwen, danwel met een ander gaat samenleven als waren zij gehuwd, tenzij vorenbedoeld hertrouwen geschiedt onder het maken van huwelijkse voorwaarden, welke in ieder geval dienen in te houden uitsluiting van iedere huwelijksgoederengemeenschap’. Thans stellen de kinderen voor de rechtbank dat de geldvorderingen opeisbaar zijn geworden, omdat V is gaan samenwonen met haar nieuwe partner (X) als waren zij gehuwd.

REP 2016/66 - Sign. - Testament ten gunste van samenwonende partner verviel door geboorte van kind (Rechtbank Den Haag 17 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9406)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V wonen ongehuwd samen. In 2003 heeft M een testament opgesteld waarin staat: “Voor het geval ik overlijd voor [V], hierna te noemen: partner, ongehuwd en niet als partner geregistreerd, zonder achterlating van afstammelingen en zonder dat ten tijde van mijn overlijden de gemeenschappelijke huishouding met mijn partner is verbroken anders dan door opname in een bejaardenoord of verpleeghuis (...), benoem ik mijn partner tot mijn enige erfgenaam.” Een jaar later wordt uit de relatie tussen M en V zoon Z geboren, maar het testament is niet aangepast. Thans is M overleden. Op basis van de letterlijke tekst van het testament zou Z krachtens het wettelijke erfrecht enig erfgenaam zijn, omdat de testamentaire erfstelling ten gunste van V is vervallen door de geboorte van Z. De belastinginspecteur heeft daarom aan Z een aanslag erfbelasting opgelegd, waarbij de gehele nalatenschap aan hem is toegerekend. Volgens Z is hij samen met V tot de nalatenschap gerechtigd en legt de inspecteur het testament te beperkt uit, omdat het nimmer de bedoeling van M kan zijn geweest om V volledig van zijn nalatenschap uit te sluiten. Een dergelijke strikte uitleg zou leiden tot een situatie die geen weldenkend mens gewild kan hebben, zo stelt Z, die wijst op HR 11 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:911), waaruit volgt dat bij de uitleg van het testament niet alleen moet worden gelet op de tekst. Verder doet Z een beroep op onderdeel 6 van het beleidsbesluit van 25 maart 2013, nr. BLKB 2013/88M, waarin de staatssecretaris van Financiën onder meer een tegemoetkoming biedt indien de erflater niet heeft bedoeld zijn echtgenoot van de nalatenschap uit te sluiten. Volgens Z moet deze goedkeuring volgens het gelijkheidsbeginsel ook gelden bij ongehuwde samenwoners.

REP 2016/67 - Sign. - Landelijke controle op curatoren, bewindvoerders en mentoren van start (Rechtspraak.nl)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
Sinds 1 januari worden alle professionele curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren in Nederland gecontroleerd vanuit een centraal bureau. Dit Landelijk Kwaliteitsbureau CBM is ondergebracht bij de rechtbank Oost-Brabant en beoordeelt of professionele curatoren, bewindvoerders en mentoren voldoen aan de eisen die de wet aan ze stelt. Ook verzoeken van nieuwe ‘toetreders’ worden daar getoetst.

REP 2016/68 - Sign. - Formeel niet, maar materieel wel uitvoering gegeven aan vonnis: opheffing loonbeslag (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 17 november 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5328)

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016
M en V hebben 11 jaar een effectieve relatie met elkaar gehad. In 2013 beëindigt V de relatie. Partijen bewoonden samen een gemeenschappelijke woning. M is bij vonnis van 9 april 2013 veroordeeld om de woning te verlaten. Bij hetzelfde vonnis is bepaald dat V aan M een bijdrage in de woonlasten zal voldoen van € 250 per maand en voorts de overige gebruikerslasten zelf zal voldoen, met uitzondering van de OZB. Tegen het vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld, zodat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. In het kader van zijn derde poging om dit vonnis te executeren, heeft M op 28 augustus 2015 voor de derde keer een grosse van het vonnis aan V laten betekenen. Op 10 september 2015 heeft M onder de werkgever van V ten laste van V executoriaal (derden)beslag laten leggen. Het beslag is gelegd om te komen tot verhaal van een vordering van in hoofdsom € 7.250 die M op V stelt te hebben uit hoofde van de woonlasten van de gezamenlijke woning, die V op grond van het vonnis maandelijks aan hem dient te betalen. V vordert in kort geding opheffing van het gelegde loonbeslag/derdenbeslag. Centraal staat de vraag of M, door het leggen van het beslag, onrechtmatig jegens V handelt, dan wel misbruik maakt van recht doordat ten gevolge van de executie aan de zijde van V een noodtoestand ontstaat. Volgens V zijn de door M getroffen executiemaatregelen onrechtmatig. Zij heeft tot op heden stipt aan haar verplichtingen uit hoofde van het vonnis van 9 april 2013 voldaan, door op 24 april 2013 een bedrag van € 800 aan M te voldoen, welke betaling zag op de maanden april, mei, juni en (deels) juli 2013. Daarna heeft zij € 355,50 per maand rechtstreeks aan de hypotheekbank betaald. Dit bedrag is opgebouwd uit haar eigen bijdrage van € 250 in de hypotheeklasten, vermeerderd met de helft van de fiscale teruggave van € 105,50. De gebruikerslasten van de woning voldoet V zelf. M erkent dat V de door haar genoemde bedragen heeft betaald. Hij stelt zich echter op het standpunt dat V in strijd met het vonnis van 9 april 2013 heeft gehandeld door de bedragen niet aan hem, maar aan de hypotheekbank te betalen.

REP 2016/70 - Art. - Waardering van aandelen in het kader van de gemeenschap van goederen

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016 geschreven door Spaendonck RV, drs. Ph.M. van en Sparrius RV, ir. A.B.
Het Hof Den Haag deed op 6 november 2013 uitspraak in een geschil over de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap (RFR 2015/21). Inzake de waarde van de aandelen in het bedrijf van de vrouw kwam het hof tot een opmerkelijk oordeel, waarbij vanuit economisch oogpunt, enkele bemerkingen en kanttekeningen zijn te plaatsen. Wij achten deze kanttekeningen temeer van belang nu bij het vonnis een ‘Wenk’ geplaatst is die een bredere toepassing beoogt.

REP 2016/71 - Art. - Vervangende toestemming erkenning anno 2016

Aflevering 1, gepubliceerd op 18-02-2016 geschreven door Zonneveld-de Kwant, H.M.
De wetsartikelen inzake erkenning (1:203 tot en met 1:206 Burgerlijk Wetboek) zijn met ingang van 1 april 2014 gewijzigd door inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van Boek 1 BW in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie (ook wel: Wet lesbisch ouderschap). Om als man of vrouw over te kunnen gaan tot erkenning van een kind dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waaronder de toestemming van de geboortemoeder. Indien zij dit weigert, kan de verwekker, de instemmende levensgezel of de donor (met family life) aan de rechtbank vragen om vervangende toestemming. Voor de beoordeling gelden verschillende wettelijke maatstaven. Daarnaast heeft de Hoge Raad in een aantal specifieke situaties beoordelingsmaatstaven ontwikkeld, bijvoorbeeld indien het kind reeds door een ander is erkend.