Aflevering 3

Gepubliceerd op 13 mei 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2016/155 - Sign. - ‘Digitale echtscheidingen’ steeds populairder (de Volkskrant)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Echtscheidingen worden steeds vaker online geregeld. De overheid lanceerde in november het online platform Rechtwijzer.nl, dat sindsdien gemiddeld vijftien aanmeldingen per week krijgt. Dat schreef de Volkskrant op 27 februari. In totaal zijn inmiddels 600 koppels met bemiddeling van het platform gescheiden of nog aan het scheiden. De ex-partners maken via chats afspraken over hun scheiding, die door een advocaat worden getoetst.

REP 2016/156 - Sign. - Ingangsdatum wettelijke rente over gebruiksvergoeding echtelijke woning (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:374)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 1991 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat M gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking gebruik mag maken van de echtelijke woning. Het verzoek van V om een gebruiksvergoeding wordt afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de door M aan V te betalen gebruiksvergoeding vastgesteld op € 2.000 per maand ‘ingaande per 22 mei 2013, de datum waarop het huwelijk van partijen is ontbonden en de werking van artikel 1:81 BW is geëindigd, tot en met de dag dat het gebruik van de woning door de man eindigt en de vrouw in staat is gesteld de woning te gebruiken. Voormeld bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de eerste dag van (...) iedere maand dat de man de gebruiksvergoeding is verschuldigd en deze niet heeft voldaan.’

REP 2016/159 - Sign. - Wie van de ex-echtgenoten mag huurrecht echtelijke woning voortzetten? (Rechtbank Amsterdam 17 februari 2016, C/13/585050 / FA RK 15-2628 en C/13/596765 / FA RK 15-7945, niet gepubliceerd)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 2009 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij wonen in een huurwoning. Inmiddels zijn zij verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. M verzoekt de rechtbank toescheiding aan hem van het huurrecht van de echtelijke woning. M voert aan dat hij de huurovereenkomst in 2009 (alleen) is aangegaan. Hij heeft de woning verkregen vanwege zijn stadsvernieuwingsurgentie. Hij heeft de woning vervolgens eerst betrokken; V is nadien medehuurder geworden. Hij heeft woonduur opgebouwd bij Woningnet. Hij heeft – in tegenstelling tot V – onafgebroken in de woning gewoond. Volgens M heeft V voldoende alternatieve verblijfplaatsen. Hijzelf heeft daarentegen geen alternatieven. M stelt daarnaast dat hij een economisch belang heeft bij toewijzing van het huurrecht aan hem: de bedrijfsvoering van zijn onderneming vindt plaats vanuit de woning. Volgens V is de wijze van verkrijging en op wiens naam de huurovereenkomst staat, niet relevant bij de beoordeling van dit verzoek. Haar belang is gelegen in het feit dat de woning is verkregen (ook) omdat zij haar eerdere huurwoning heeft opgegeven. V stelt dat partijen, bij het uiteengaan, hebben afgesproken dat zij om en om in de woning zouden verblijven. M weigert echter te vertrekken. V betwist dat M de woning voor werkdoeleinden gebruikt; M kan zijn werkzaamheden elders uitoefenen. Daarnaast betwist V dat zij alternatieve verblijfplaatsen heeft. V merkt op dat M inmiddels vijftien jaar aan woonduur heeft opgebouwd en dus vlot aan een andere sociale huurwoning kan komen. Het feit dat V geen werk heeft, bemoeilijkt haar zoektocht naar een woning. Daarnaast stelt V medisch belang te hebben bij de echtelijke woning: zij moet geopereerd worden, hetgeen pas doorgang kan vinden als zij een vast verblijfadres heeft. Tot slot verwijst V naar haar 16 jaar oude blinde hond, die gebaat is bij een vertrouwde omgeving.

REP 2016/160 - Sign. - Man weigert mee te werken aan eenzijdige verstoting (Rechtbank Rotterdam 6 januari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V (beiden van Nederlandse nationaliteit en beiden wonend in Nederland) zijn in 2002 een Islamitisch huwelijk met elkaar aangegaan. Een burgerlijk huwelijk naar Nederlands recht hebben zij nimmer gesloten. In juli 2011 gaan partijen feitelijk uiteen. V wenst een scheiding naar Islamitisch recht, maar M weigert hieraan zijn medewerking te verlenen. V vordert een gebod aan M zijn medewerking te verlenen aan een eenzijdige verstoting (Talak), dan wel een verstoting na overeenstemming over terugbetaling van de bruidsschat (Khula). Volgens M dient V de echtscheiding aanhangig te maken bij een Shariarechter (bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, waar Shariaraden wettelijk zijn toegestaan).

REP 2016/162 - Sign. - Verrekenbeding en onderneming: een hele onderneming! (L.H.M. Zonnenberg, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2016/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Als een verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden niet wordt nageleefd, maakt het voor de afwikkeling van zo’n verrekenbeding niet uit of het overgespaarde inkomen is belegd in een huis, een kunstvoorwerp of een onderneming. In alle gevallen geschiedt verrekening op dezelfde wijze. Is echter sprake van een onderneming, dan bestaat er een extra verrekenverplichting. Die is omschreven in artikel 1:141 lid 4 en 5 BW.

REP 2016/163 - Sign. - Verschil in huwelijkse voorwaarden tussen onderhandse lening en hypotheeklening (Gerechtshof Amsterdam 16 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:570)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
In verband met de aanschaf van een gezamenlijke woning heeft M een vordering op V verkregen die in een onderhandse akte is vastgelegd. Thans is tussen M en V in geschil of de rente die V over de lening is verschuldigd, kwalificeert als kosten van de huishouding. In tegenstelling tot de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.

REP 2016/164 - Sign. - Uitsluitingsclausule kan bij schenkingen niet achteraf worden bedongen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2131)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In verband met hun echtscheiding twisten zij over de vraag of de schenkingen die V tussen 1995 en 2013 van haar ouders heeft ontvangen in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen. Volgens V is dat niet het geval, omdat de schenkingen vallen onder een uitsluitingsclausule.

REP 2016/165 - Sign. - Letselschade-uitkering verknocht voor zover het het component smartengeld betreft (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9095)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk heeft M een ernstig bedrijfsongeluk gehad. In 2011 tekent hij een vaststellingsovereenkomst met de verzekeraar, waarin partijen overeenkomen dat M, naast een reeds verstrekt voorschot, recht heeft op € 130.000 schadevergoeding. In 2015 wordt het huwelijk van partijen door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten over de vraag of de door M ontvangen schadevergoeding aan hem verknocht is (artikel 1:94 lid 3 BW). Volgens M wel, V meent dat het bedrag verdeeld dient te worden. De rechtbank volgt de visie van V. In hoger beroep stelt M dat de uitgekeerde € 130.000 ziet op smartengeld en toekomstige schade. M onderbouwt zijn stelling door het overleggen van een brief van zijn advocaat van 23 maart 2011, waarin hij op de hoogte wordt gesteld over de onderhandelingen met de verzekeraar. In de brief is een uitsplitsing gemaakt naar de diverse posten waaruit de (oorspronkelijk door de verzekeraar voorgestelde) schadevergoeding van € 102.500 is samengesteld. In de brief staat een bedrag van € 17.500 vermeld als smartengeld. V betwist de verknochtheid en stelt dat het bedrag op de gezamenlijke bankrekening is gestort en is uitgegeven aan auto’s, vakanties en de gezamenlijke woning. Daarbij geeft V aan dat onduidelijk is hoe de verschillende schadecomponenten zijn berekend en welk deel betrekking heeft op toekomstige, na het huwelijk te lijden schade. Bovendien stelt V dat er geen sprake is van verlies van verdiencapaciteit, aangezien het salaris van M gelijk is gebleken.

REP 2016/166 - Sign. - Door samenhangende kwijtscheldingen met uitsluitingsclausule is woning privé (Rechtbank Limburg 9 februari 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:1443)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
In verband met hun echtscheiding twisten M en V onder meer over de vraag of het aandeel van V in de woning die haar ouders in 1993 aan V en haar broers hebben overgedragen in de huwelijksgemeenschap is gevallen. Volgens V behoort het aandeel in de woning tot haar privévermogen, omdat de koopprijs destijds is omgezet in een geldlening waarop de ouders vervolgens van jaar tot jaar bedragen hebben kwijtgescholden onder een uitsluitingsclausule.

REP 2016/170 - Sign. - Kinderalimentatie gevorderd van verwekker (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:705)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2003 dochter D geboren. Tijdens de zwangerschap hebben partijen, die nimmer in gezinsverband hebben samengewoond, hun relatie beëindigd. M heeft V niet erkend. V heeft het eenhoofdig gezag over D. Uit door de rechtbank gelast DNA-onderzoek d.d. 22 augustus 2014 blijkt dat M de verwekker is van D. Partijen twisten in hoger beroep over de hoogte en de ingangsdatum van de door M aan V te betalen kinderalimentatie, alsmede over de vraag voor wiens rekening de kosten van het DNA-onderzoek dienen te komen. Partijen zijn het niet eens over de ingangsdatum van de onderhoudsverplichting. Volgens V moet 18 januari 2013, dan wel de dag van indiening van het verzoek, als ingangsdatum gehanteerd worden. Volgens haar kon M op dat moment al rekening houden met zijn onderhoudsverplichting jegens D. Het feit dat het DNA-onderzoek ertoe heeft geleid dat de rechtbank pas later een beslissing heeft genomen, kan volgens haar niet leiden tot een latere ingangsdatum. M meent dat de rechtbank terecht gekozen heeft voor 22 augustus 2014 als ingangsdatum. Hij stelt dat hij pas vanaf dat moment bekend werd met het feit dat hij de biologische vader van D is. Hij heeft daarnaast aangevoerd dat hij geen financiële reserves heeft en dat terughoudend gebruik moet worden gemaakt van terugwerkende kracht.

REP 2016/174 - Sign. - Afwijking van Tremanormen ten aanzien van woonlasten (Gerechtshof Den Haag 17 februari 2016, C/10/462087 / FA RK 14-8731, niet gepubliceerd)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2012 dochter D geboren. D heeft haar hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 15 per maand. V gaat in hoger beroep. Met betrekking tot de draagkracht van M stelt V dat M geen woonlasten heeft, omdat hij bij zijn ouders woont. Volgens M betaalt hij maandelijks € 500 kostgeld aan zijn ouders. M wijst op een uitspraak van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat ook bij een werkelijke woonlast die onder de forfaitaire woonlast ligt, de forfaitaire berekening moet worden aangehouden.

REP 2016/175 - Sign. - Ingangsdatum gewijzigde kinderalimentatie (Rechtbank Overijssel 29 december 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5819)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V is de thans nog minderjarige dochter D geboren. M heeft D erkend. V oefent het eenhoofdig gezag uit over D. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. In 2010 heeft de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 310 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 (de datum waarop V aanspraak kan maken op de alleenstaande ouderkop) op nihil te bepalen. M beroept zich op gewijzigde omstandigheden (hij is inmiddels hertrouwd en onderhoudsplichtig jegens zijn stiefkind) en een gebrek aan draagkracht.

REP 2016/176 - Sign. - Paardenalimentatie is geen verkapte partneralimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1415)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 1988 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. In artikel 3 (onder het kopje ‘partneralimentatie’) van hun echtscheidingsconvenant zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen: ‘De man zal maandelijks bij vooruitbetaling voor de 1e van de maand aan de vrouw voldoen een bedrag van € 4.000 bruto, als bijdrage in haar levensonderhoud (...).’ Artikel 4 van het convenant heeft als kop ‘verdeling gemeenschap’ en bevat de volgende bepaling: ‘De paarden, die mede eigendom zijn van [de BV van M], blijven gehuisvest op [adres echtelijke woning] en worden verzorgd door de vrouw. [BV] betaalt de kosten van de verzorging van de paarden, die door de man en de vrouw is vastgesteld op € 1.000 per maand’.

REP 2016/177 - Sign. - Artikel 1:160 BW niet aangetoond (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1421)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 1993 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2015 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. M gaat in hoger beroep. Volgens hem woont V samen met haar nieuwe partner X als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW) en is op grond daarvan zijn onderhoudsplicht jegens V geëindigd. V erkent een duurzame affectieve relatie met X te hebben, maar betwist met hem samen te wonen in de zin van artikel 1:160 BW.

REP 2016/178 - Sign. - Wijziging kinderalimentatie: grove miskenning van de wettelijke maatstaven (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:194)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V hebben tot april 2011 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van twee nu nog minderjarige kinderen. M heeft de kinderen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, die hun hoofdverblijfplaats bij V hebben. Tussen partijen is een co-ouderschapsregeling van kracht. In 2012 heeft de rechtbank – op verzoek van partijen – de door M aan V te betalen kinderalimentatie op € 465 per kind per maand bepaald. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie te verlagen. De rechtbank overweegt dat sprake is van een bijdrage die is vastgesteld met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 1 BW) en stelt de door M te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 vast op € 98 per kind per maand. In hoger beroep betwist V dat er sprake is van een wanverhouding tussen partijen. Partijen zijn in alle vrijheid tot de overeengekomen kinderalimentatie gekomen, waarbij M is bijgestaan door een advocaat en zijn eigen keuzes heeft gemaakt. M voert aan dat hij ten tijde van de onderhandelingen alleen gebruik heeft gemaakt van de diensten van zijn advocaat indien dit strikt noodzakelijk was, omdat de juridische kosten voor hem niet langer waren op te brengen.

REP 2016/179 - Sign. - Schadevergoeding omdat kind dertien jaar lang moet procederen om achterstallige alimentatie (EHRM 7 januari 2016, appl. no. 39380/13, Vrtar vs. Croatia)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Het Kroatische ex-echtpaar M en V zijn de ouders van hun (nu nog minderjarige) dochter D, die haar hoofdverblijf bij V heeft. In 2001 verzoekt V (namens D) tenuitvoerlegging van een beschikking waarin M is veroordeeld tot het voldoen van kinderalimentatie. In 2003 ontvangt V een beschikking, waaruit blijkt dat zij beslag kan leggen op het loon van M teneinde de achterstallige kinderalimentatie te ontvangen. In hoger beroep stelt M dat hij weldegelijk regelmatig aan zijn onderhoudsverplichting voldoet. Het hof nodigt V zes keer uit om helder te maken in welke mate M niet aan zijn verplichtingen voldoet. V zet steeds uiteen dat M onregelmatig betalingen verricht en dat voor haar niet mogelijk is om een overzicht van betalingen bij te houden. Uiteindelijk bekrachtigt het hof pas in 2012 de beschikking van de rechtbank. V beklaagt zich bij het EHRM over de gang van zaken.

REP 2016/180 - Sign. - Jong-meerderjarige kan zelf voor een deel in behoefte voorzien (Gerechtshof Amsterdam 9 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:428)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 1978 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1995 dochter D wordt geboren. In 2004 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M ten behoeve van D te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 364 per maand. In hoger beroep stelt M dat D geheel of gedeeltelijk in haar eigen onderhoud kan voorzien. Volgens M geneert zij eigen inkomsten uit haar werk als model en danseres, en zwarte inkomsten uit horeca- en promotiewerk. Daarbij had D, volgens M, meer financiële gegevens moeten overleggen. D voert aan dat zij meerdere bijbaantjes heeft gehad, maar hiermee is gestopt om zich te kunnen richten op haar HBO-studie. Momenteel ontvangt zij slechts een stagevergoeding van € 200 per maand. Uit haar werk als model en danseres ontvangt zij momenteel geen inkomsten.

REP 2016/181 - Sign. - Onvoldoende onderbouwing behoeftigheid (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1042)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2013 door echtscheiding ontbonden. V verzoekt de rechtbank een door M te betalen partner­alimentatie vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat V niet in staat is om meer inkomsten te genereren en stelt een partneralimentatie van € 660 per maand vast. M gaat in hoger beroep. Hij is van oordeel dat V er niet alles aan doet om zelf geheel in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. V werkt 25 uur als schoonmaakster. Het is, volgens M, daarom mogelijk om deze baan te combineren met andere werkzaamheden. Daarbij stelt M dat V, net als tijdens het huwelijk, wellicht ook zwarte inkomsten genereert waar hij geen zicht op heeft. Volgens M heeft V door het huwelijk niet ingeboet op haar verdiencapaciteit. Hier dient, anticiperend op de nieuwe wetgeving, rekening mee gehouden te worden. Als laatst brengt M naar voren dat de rechtbank ten onrechte bij de behoefterekening van V geen rekening heeft gehouden met de door haar ontvangen toeslagen.

REP 2016/182 - Sign. - Ingang kinderalimentatie vóór ontbinding huwelijk en afwijzing verzoek limitering (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 februari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:417)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 2011 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2012 zoon Z wordt geboren. In februari 2013 gaan partijen feitelijk uiteen. Sedertdien woont Z bij V. Bij beschikking van 27 augustus 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat M met ingang van 27 augustus 2014 aan V maandelijks € 25 aan kinderalimentatie dient te voldoen. De door V verzochte partneralimentatie heeft de rechtbank afgewezen. De echtscheidingsbeschikking is op 12 december 2014 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. In hoger beroep twisten partijen onder meer over de vraag op welke datum de door M te betalen kinderalimentatie moet ingaan. Volgens V dient dat 29 oktober 2013 te zijn. Daarnaast verzoekt V het hof alsnog een door M aan haar te betalen partneralimentatie van € 2.990 per maand vast te stellen.

REP 2016/183 - Sign. - Grievend gedrag door dubbelleven ex-echtgenoot (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8558)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 1989 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren. Het huwelijk is in 2014 door echtscheiding ontbonden. M verzoekt de rechtbank een door V aan hem te betalen partneralimentatie vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep stelt M dat hij behoefte heeft aan partneralimentatie nu hij geen inkomsten genereert uit zijn eenmanszaak. M heeft geld geleend van familie en vrienden om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij solliciteert, maar heeft tot op heden geen baan gevonden. V betwist dat M behoeftig is en stelt dat hij voldoende (zwarte) inkomsten geneert. Daarnaast stelt V dat zij niet meer onderhoudsplichtig is nu M een religieus huwelijk is aangegaan met een andere vrouw. Daarbij stelt V dat zij niet gehouden is om in het onderhoud van M bij te dragen nu er sprake is van grievend gedrag. M heeft V en de kinderen gedurende het huwelijk bedreigd en geestelijk mishandeld. Daarnaast heeft hij jarenlang een geheime relatie gehad met een vrouw waarmee hij twee buitenechtelijke kinderen heeft. Deze vrouw en kinderen werden wekelijks door M bezocht en onderhouden van het inkomen van V.

REP 2016/184 - Sign. - HR bevestigt: behoedzaamheid vereist bij wijzigen alimentatie met terugwerkende kracht (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:365)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2007 door echtscheiding ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 585 per maand, welke alimentatie nadien bij – beschikking van 18 juni 2008 – met ingang van 1 maart 2008 op nihil is gesteld. V verzoekt de rechtbank de door M te betalen partneralimentatie met ingang van 9 augustus 2012 te bepalen op € 800 per maand. De rechtbank wijst het verzoek in zoverre toe, dat het bepaalt dat M met ingang van 25 januari 2013 maandelijks € 727 aan partneralimentatie aan V moet betalen. In hoger beroep vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van V alsnog af. Daarbij legt het hof aan V een terugbetalingsverplichting op.

REP 2016/185 - Sign. - Kinderalimentatie: minimum draagkracht alimentatieplichtige (Gerechtshof Amsterdam 9 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:432)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 1996 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren. Het huwelijk is in 2000 door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 25 per kind per maand. In hoger beroep voert M aan dat hij geen draagkracht heeft en dat hij, vanwege zijn arbeidsongeschiktheid, niet in staat is om te werken en inkomen uit arbeid te verwerven. De door hem te betalen kinderalimentatie dient dan ook op nihil te worden gesteld, aldus M.

REP 2016/186 - Sign. - Vaststelling behoefte kinderen bij hoog gezinsinkomen (Rechtbank Overijssel 13 januari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:767)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (thans nog minderjarige) kinderen geboren. In 2012 gaan partijen feitelijk uiteen, als V een relatie krijgt met X. In augustus van dat jaar wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank een door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld. V is in 2015 getrouwd met X.

REP 2016/188 - Sign. - Vrouw beschuldigt man van seksueel misbruik dochter: is er nog sprake van lotsverbondenheid? (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1893)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk datzelfde jaar dochter D wordt geboren. In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. V verzoekt de rechtbank een door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen. De rechtbank willigt het verzoek in en stelt de door M te betalen partneralimentatie vast op € 690 per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens M ontbreekt tussen hem en V de lotsverbondenheid die als grondslag kan dienen voor de door V verzochte partneralimentatie. V heeft M de afgelopen jaren valselijk beschuldigd van seksueel misbruik van D en heeft op grond hiervan de omgangsregeling tussen M en D tweemaal stopgezet. V betwist dat er geen sprake meer is van lotsverbondenheid. Zij heeft inderdaad haar vermoedens geuit wat betreft de lichamelijke en psychische klachten waarmee D te kampen had en heeft. Zij zag het daarom als haar (moeder)taak om D te beschermen tegen (mogelijk) seksueel misbruik en is daarom van mening dat zij in het belang van D heeft gehandeld.

REP 2016/190 - Sign. - ‘Professioneel bedrieger’ wordt gezag ontnomen (Rechtbank Amsterdam 25 november 2015, C/13/588768 / FA RK 15/4281, niet gepubliceerd)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2001 zoon Z geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over Z, die zijn hoofdverblijf bij V heeft. V verzoekt de rechtbank (1) het gezamenlijk gezag te beëindigen en (2) haar te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z. Volgens V maakt M misbruik van gezag ten koste van Z. Zo pleegt M met de personalia van Z identiteitsfraude. Hij heeft een autoverzekering op naam van Z afgesloten en twee bankrekeningen op naam van Z geopend, waarop vervolgens door M zaken worden gedaan. Z loopt hierdoor risico, en zijn welzijn en veiligheid worden aangetast. V ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit in de toekomst zal veranderen. Betrouwbare en normale communicatie is niet mogelijk met M. Volgens V moet voorkomen worden dat Z in de komende periode in de knel raakt door de risico’s op de voortgaande praktijken van M. Volgens M zijn hij en V, ondanks de geschilpunten die er zijn, in staat om als ouders van Z op ouderniveau met elkaar te communiceren. Het argument dat hij onbetrouwbaar is en identiteitsfraude pleegt, is volgens M onvoldoende voor toewijzing van het verzoek. De twee door V bedoelde bankrekeningen op naam van Z zijn inmiddels opgeheven, aldus M.

REP 2016/191 - Sign. - Geen vervangende toestemming om met de minderjarige van Twente naar Zeeland te verhuizen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:198)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit het huwelijk tussen M en V is in 2011 zoon Z geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over Z. Partijen zijn sinds februari 2014 uit elkaar. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Over de hoofdverblijfplaats van Z heeft de rechter zich nog niet uitgesproken. Tussen partijen is een co-ouderschapsregeling van kracht. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met Z te verhuizen van [A] (Twente) naar [B] (Zeeland). De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep stelt V dat zij sinds mei 2014 een nieuwe relatie heeft die in Zeeland werkt en woont, en zij wil met hem gaan samenwonen. V is een geboren en getogen Zeeuwse. Zij heeft daar familie en vrienden. Zij is in 2005 voor M naar [A] gekomen, maar die relatie is voorbij. V heeft in [A] een moeilijke tijd achter de rug. In Zeeland kan zij werk vinden. Zij heeft daarom een belang bij terugkeer naar Zeeland om daar een nieuw bestaan op te bouwen.

REP 2016/192 - Sign. - Vervangende toestemming erkenning door verwekker geweigerd (Gerechtshof Den Haag 2 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3731)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar en wonen sinds 1995 samen. Uit een affaire tussen V en X wordt in 2011 dochter D geboren. M heeft D erkend. Sinds 2013 zijn V en M gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over D. Vaststaat dat X de verwekker is van D. X verzoekt de rechtbank (1) de erkenning van D door M te vernietigen, (2) hem vervangende toestemming tot erkenning te verlenen en (3) hem en V met het gezamenlijk gezag te belasten. De rechtbank wijst de verzoeken af. In hoger beroep stelt X dat hij steeds te kennen heeft gegeven dat hij een rol als vader in het leven van D wilde en dat daar in de eerste twee jaar van haar leven ook vorm aan is gegeven. Dat erkenning door M in strijd is met de belangen van X als verwekker, behoeft volgens X nauwelijks nadere toelichting. Juist vanwege het feit dat V D bij hem weghoudt, hebben X en D recht en belang bij juridisering van de feitelijke situatie. Volgens V en M heeft X op geen enkele wijze voorafgaand of na de geboorte van D te kennen gegeven dat hij tot erkenning over wenste te gaan. V en M betwisten niet dat X in een vroeg stadium aan V heeft aangegeven dat hij een actieve rol in het leven van D wilde vervullen, maar dat staat niet gelijk aan een nadrukkelijke en uitgesproken wens tot erkenning. De bedoeling van V was altijd D binnen haar relatie met M op te voeden en zij heeft dit in een zeer vroeg stadium van haar zwangerschap al tegen X gezegd. Het was voor V vanzelfsprekend dat X een rol in het leven van D zou vervullen, maar over de invulling van die rol zijn altijd meningsverschillen geweest. Dit heeft geleid tot een ernstige verstoorde verstandhouding tussen M en V enerzijds, en X anderzijds.

REP 2016/193 - Sign. - Omgangsregeling grootouders afgewezen wegens gebrek nauwe persoonlijke betrekking (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1045)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit het – in 2007 door echtscheiding ontbonden – huwelijk van M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. M en V zijn gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. Tussen M en de kinderen is geen contact meer. De ouders van M (hierna: de grootouders) verzoeken de rechtbank een omgangsregeling tussen hen en de kinderen vast te stellen. De rechtbank verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun verzoek. De grootouders gaan in hoger beroep. Volgens hen is sprake geweest van een intensief contact met de kleinkinderen, hebben zij veelvuldig opgepast en is met name de grootmoeder actief betrokken geweest bij de opvoeding en verzorging van het oudste kleinkind. V erkent dat er regelmatig contact tussen de grootouders en de kleinkinderen is geweest, maar stelt dat dit een normaal contact tussen grootouders en kleinkinderen betrof. De grootouders pasten volgens V wel eens op, maar van een actieve betrokkenheid bij de opvoeding was geen sprake.

REP 2016/194 - Sign. - Vechtscheiding: ondertoezichtstelling uitgesproken (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 januari 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:20 en ECLI:NL:GHSHE:2016:21)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Sinds 2012 zijn partijen in een hevige vechtscheiding verwikkeld. Tijdens de behandeling in hoger beroep van hun zaak inzake gezag- en omgangskwesties, heeft het hof voorgesteld een rustperiode in te gelasten: M en V zullen hun (eerder beëindigde) co-ouderschap weer instellen, maar zullen tegelijkertijd op geen enkele wijze contact met elkaar zoeken of onderhouden. Een ondertoezichtstelling (OTS) is dan (tijdelijk) noodzakelijk. Deze periode dient te worden benut om rust te creëren: voor de ouders en voor de kinderen. Alle communicatie die M en V met elkaar willen voeren, zal via de gezinsvoogdij-instelling (GI) geschieden. De GI kan door een ouder worden benaderd in geval van problemen die zich voordoen. De aanwijzingen van de gezinsvoogd zullen in zo een geval worden opgevolgd. M en V hebben met dit voorstel ingestemd en hebben daarop beiden verzocht de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (de GI). De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven te kunnen instemmen met de indiening van die verzoeken en heeft het hof geadviseerd deze toe te wijzen. De Raad acht een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen aanwezig en is van mening dat de tijdens de zitting ontwikkelde hulpvraag de bedreiging met inzet van de GI zou kunnen afwenden.

REP 2016/195 - Sign. - Oudste kind blijft bij vader, jongste verhuist mee met moeder (Rechtbank Overijssel 23 december 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5816)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit de – inmiddels verbroken – relatie van M en V zijn twee (nu nog minderjarige) zoons geboren. Z2 is nog erg jong, Z1 gaat bijna naar de middelbare school. Beide kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen van [A] (gelegen in Twente) naar [B] (gelegen in de Randstad). V voelt zich niet thuis in [A]. Het is haar niet gelukt daar werk te vinden, en zij wil in [B], waar ook haar familie en kennissen wonen, een leer/werktraject volgen.

REP 2016/196 - Sign. - Geen vervangende toestemming voor verhuizing naar Chili (Rechtbank Noord-Holland 17 februari 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:1243)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Chileense nationaliteit) zijn in 2006 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren en welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, die hun hoofdverblijf bij V hebben. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar Chili te verhuizen. V stelt dat zij voor M naar Nederland is verhuisd, maar dat zij zich hier nooit thuis heeft gevoeld; de cultuur is anders en zij heeft veel moeite met de taal. V mist een netwerk in Nederland en was/is volledig (financieel) afhankelijk van M. Nu de echtscheiding een feit is, wil V terug naar Chili, om een nieuw bestaan op te bouwen in de buurt van haar familie en vrienden. Zij heeft daar ook een school gevonden die bereid is de kinderen op te nemen.

REP 2016/197 - Sign. - Gezagsbeëindiging ouders, pleegmoeder voogdes (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1428)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit het in 2001 door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V zijn in 1998 twee kinderen geboren, over wie M en V gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. De kinderen zijn in 2012 onder toezicht gesteld en in 2013 uit huis geplaatst. Zij wonen bij de pleegmoeder en hebben – op eigen verzoek – geen contact meer met V. Met M hebben de kinderen sporadisch contact. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van M en V te beëindigen en de pleegmoeder tot voogdes te benoemen. De rechtbank willigt het verzoek in. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/198 - Sign. - Benoeming bijzondere curator vanwege belangenstrijd tussen ouders en kinderen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1860)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (thans nog minderjarige) kinderen geboren. V oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. M verzoekt de rechtbank gezamenlijk gezag vast te stellen, evenals een zorg- en contactregeling tussen hem en de kinderen. De rechtbank wijst de verzoeken toe. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/199 - Sign. - EHRM: schending artikel 8 EVRM wegens oordeel Poolse rechters in kinderontvoeringszaak (EHRM 1 maart 2016, appl. nr. 30813/14, K.J. vs. Poland)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M (van Britse nationaliteit) en V (van Poolse nationaliteit) zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2010 dochter D wordt geboren. Het gezin woont in Engeland. Na de echtscheiding in 2012 neemt V D mee op vakantie naar Polen. Als V weigert met D terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk start M een procedure op basis van het HKOV. Hij verzoekt de Poolse rechtbank V en D tot terugkeer te veroordelen. De Poolse rechtbank wijst het verzoek af omdat V (1) de eerste zorg heeft over D en (2) niet naar het Verenigd Koninkrijk wil terugkeren. M dient bij het EHRM een klacht in. Volgens hem is er sprake van schending op het recht op gezinsleven (artikel 8 EVRM).

REP 2016/201 - Sign. - Estate planning in het kader van de Belastingregeling Nederland Curaçao (F. Sonneveldt en M.F. Vrijmoed, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2016/2)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
De auteurs besteden aandacht besteed aan de op 1 december 2015 in werking getreden Belastingregeling Nederland Curaçao, waarbij zij zich vooral focussen op de schenk- en erfbelasting. Daarnaast geven de auteurs een overzicht van de schenk- en erfbelastingverhoudingen tussen enerzijds het Europese deel van Nederland en anderzijds Curaçao, Sint Maarten, Aruba en de BES-eilanden (Bonaire, Saba en Sint Eustatius).

REP 2016/203 - Sign. - Advocaatkosten na echtscheiding over verdeling polissen zijn niet aftrekbaar (Hoge Raad 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:317)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Het huwelijk tussen M en V is op 8 januari 2004 door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat de waarde van de levensverzekeringen en koopsompolissen bij helfte wordt verdeeld en dat de koopsompolissen, onder de last van verrekening, aan M worden toebedeeld. In een civiele procedure eist V onmiddellijke verrekening van de levensverzekeringen en koopsompolissen. Deze procedure eindigt met een vaststellingsovereenkomst, waarna M het in het echtscheidingsconvenant overeengekomen bedrag (hierna: de som ineens) aan V betaalt. De advocaat van M heeft aan M voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 7.265 in rekening gebracht. In zijn aangifte IB/PVV 2005 en 2006 heeft M de som ineens en de advocaatkosten op zijn inkomen in mindering gebracht. De belastinginspecteur heeft de som ineens als onderhoudsverplichting in aftrek toegestaan, maar de aftrek van advocaatkosten geweigerd. Ook de rechtbank en het hof hebben de aftrek van de advocaatkosten niet toegestaan. Het hof oordeelde dat de advocaatkosten als zodanig niet als onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3 lid 1 sub d Wet IB 2001 zijn aan te merken en afdeling 6.2 Wet IB 2001 ook anderszins geen mogelijkheid biedt advocaatkosten ter zake van onderhoudsverplichtingen in aftrek te brengen. Voorts oordeelde het hof dat de advocaatkosten niet op de voet van artikel 3.108 Wet IB 2001 aftrekbaar zijn, aangezien de betalingen van M aan V in het kader van de onderhoudsverplichting in de sfeer van de inkomensbesteding liggen en niet in die van de inkomensverwerving.

REP 2016/204 - Sign. - Hypotheekrente niet aftrekbaar als alimentatie omdat de echtscheiding niet is doorgegaan (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9782)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 1977 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de echtelijke woning, waarvoor M en V een hypotheek van (afgerond) € 160.000 zijn aangegaan. In 2005 dient V een echtscheidingsverzoek in bij de rechtbank. Bij beschikking van 24 mei 2006 heeft de rechtbank (1) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, (2) een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld en (3) het gebruiksrecht van de echtelijke woning voor zes maanden aan V toegekend. De echtscheidingsbeschikking wordt niet ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. M en V blijven tezamen in de echtelijke woning wonen. Op 4 mei 2009 tekenen M en V een vaststellingsovereenkomst, waarin zij overeenkomen (1) dat zij hun huwelijk zullen voortzetten, (2) dat hun huwelijksgoederenregime zal worden gewijzigd, (3) dat de voorlopige voorzieningen vervallen, (4) dat M gerechtigd is in de echtelijke woning te verblijven en (5) dat V haar hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking en het hoger beroep tegen de alimentatiebeschikking zal intrekken. Op 7 mei 2009 trekt V haar hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding in. Daarmee is de echtscheidingsbeschikking onherroepelijk geworden. Op 6 november 2009 schrijft V de echtscheidingsbeschikking alsnog in de registers van de Burgerlijke Stand in. Pas medio 2014 vertrekt M uit de (voormalig) echtelijke woning.

REP 2016/205 - Sign. - Partneralimentatie door middel van verrekening genoten: naheffing IB/PVV (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:927)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in 2004 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2008 door echtscheiding is ontbonden. In 2009 heeft de rechtbank de door V aan M te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.580 per maand, te voldoen tot november 2012. Eind 2009 stop V met betalen. Op 23 september 2010 tekenen partijen een vaststellingsovereenkomst, waarin zij afspraken maken over de verdeling van de te verwachten overwaarde van de voormalig echtelijke woning en de onderneming van V. Artikel 5 van de overeenkomst luidt: ‘Na voldoening aan het vorenstaande (...) zullen partijen over en weer ter zake alle overige vorderingen, waaronder die van de fiscus, als ook de over en in deze procedure jegens elkaar ingestelde vorderingen, finaal jegens elkaar zijn gekweten. Partijen zullen tevens finaal jegens elkaar gekweten zijn ter zake de door de vrouw aan de man te betalen alimentatie. De reeds aanhangig gemaakte wijzigingsprocedure ter zake deze alimentatie, zal door de vrouw worden ingetrokken.’ In zijn IB-aangifte 2008 heeft M een bedrag aan ontvangen alimentatie van € 6.960 aangegeven en in zijn aangifte 2009 een bedrag van € 5.220. In zijn aangifte 2010 heeft M geen ontvangen alimentatie aangegeven. V heeft echter in haar aangifte voor dat jaar een bedrag van € 51.336 aan door haar betaalde alimentatie in aftrek gebracht op haar inkomen. De belastinginspecteur legt daarop aan M een navorderingsaanslag IB/PVV 2010 op, waarbij het inkomen van M uit werk en woning is verhoogd met € 51.336 wegens niet-aangegeven alimentatie. De belastinginspecteur schrijft aan M:

REP 2016/206 - Sign. - Kinderombudsman roept advocatuur op kindvriendelijk te werken (Kinderombudsman)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Kinderombudsman Marc Dullaert wil dat familiezaken waarbij kinderen zijn betrokken alleen mogen worden behandeld door gespecialiseerde advocaten die een kindvriendelijke werkwijze hanteren. Zo’n advocaat moet ervoor zorgen dat het kind gezien en gehoord wordt en dat ouders de belangen van hun kinderen niet uit het oog verliezen. Dullaert roept in zijn rapport ‘Verkenning naar de kindvriendelijke advocatuur’ advocaten op om altijd een kindvriendelijke werkwijze te hanteren.

REP 2016/208 - Sign. - Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring vervangende toestemming verhuizing (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:10164)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. Partijen hebben drie (thans nog minderjarige) kinderen, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Sedert hun geboorte wonen de kinderen in A. De rechtbank heeft V vervangende toestemming verleend om met de kinderen van A naar B te verhuizen en hen aldaar – in overleg met M – in te schrijven op een andere school. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. M gaat in hoger beroep. Hij verzoekt het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank te schorsen.

REP 2016/209 - Sign. - Echtscheiding uitgesproken zonder overlegging huwelijksakte (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:10168)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M (van Somalische nationaliteit) en V (van zowel Nederlandse als Somalische nationaliteit) zijn in 2006 in Somalië met elkaar in het huwelijk getreden. In mei 2014 dient V een verzoekschrift tot echtscheiding in, waartegen M geen verweer voert. De rechtbank verklaart V niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat zij geen huwelijksakte kan overleggen. V gaat in hoger beroep. Volgens V is zij in 2006 in Somalië met M getrouwd, maar heeft zij nimmer een huwelijksakte ontvangen. Zij weet ook niet of er een huwelijksakte is opgemaakt. Indien dit het geval is, krijgt – naar Somalisch gebruik – uitsluitend de man deze akte. M heeft bij de Nederlandse ambassade in Somalië verklaard dat hij met V gehuwd is, waarbij hij de huwelijksakte heeft getoond.

REP 2016/210 - Sign. - Doorverwijzing naar andere rechtbank vanwege afgeleide woonplaats minderjarigen (Rechtbank Den Haag 2 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1573)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. V heeft het ouderlijk gezag. De kinderen verblijven bij M. Op 2 februari 2016 dient M bij de Rechtbank Den Haag een verzoekschrift in, strekkende tot vervangende toestemming erkenning, vaststelling gezamenlijk ouderlijk gezag en vaststelling verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. vaststelling hoofdverblijfplaats.

REP 2016/211 - Sign. - Hof heeft artikel 24 Rv geschonden (Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:375)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 1995 door echtscheiding is ontbonden. Tijdens het huwelijk heeft M pensioenrechten opgebouwd bij pensioenfonds SPMS. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat V aanspraak heeft op haar deel van dat pensioen. Zowel M als V hebben inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar M weigert betaling aan V. Na in november 2011 beslag te hebben gelegd bij M, hetgeen niet tot het door haar gewenste resultaat heeft geleid, vordert V in augustus 2012 een verklaring voor recht dat zij recht heeft op een deel van het door M bij SPMS opgebouwde pensioen, alsmede vaststelling van dat deel.

REP 2016/212 - Sign. - Zijn wij nou getrouwd of niet? – De erkenning van buitenlandse huwelijken en echtscheidingen in Nederland (deel I) (I. Curry-Sumner, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
De auteur bespreekt Hof Arnhem-Leeuwarden 3 februari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:795). Partijen waren op 5 juli 2001 in Las Vegas (Nevada, VS) met elkaar getrouwd. Twee jaar eerder had de man zijn voormalig echtgenote in Egypte verstoten. In de Nederlandse procedure is derhalve van belang of het huwelijk dat in Nevada is gesloten in Nederland kon worden erkend. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, dient vervolgens de vraag te worden gesteld of er rechtsgevolg moet worden toegekend aan de verstoting in Egypte. In twee bijdragen staat de auteur stil bij deze vragen. In dit eerste deel wordt de erkenning van buitenlandse huwelijken nader bekeken.

REP 2016/213 - Sign. - De ‘vreemd recht’-verklaring; (ten onrechte) een vreemde eend in de notariële bijt (P. Blokland, JBN –Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Op grond van artikel 10:45 BW kunnen echtgenoten een notariële akte in het huwelijksgoederenregister doen inschrijven, inhoudende een verklaring dat hun huwelijksvermogensregime niet door het Nederlands recht wordt beheerst. Naar aanleiding van een recente uitspraak gaat de auteur in op de betekenis van deze bepaling en het belang ervan voor de notariële praktijk.

REP 2016/214 - Sign. - Duitse toestanden: over Zugewinngemeinschaft en Versorgungsausgleich (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1854)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M (van Australische nationaliteit) en V (van Nederlandse nationaliteit) zijn in 2004 in Nederland in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking echter nog niet is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. In hoger beroep twisten partijen onder meer over de vraag welk recht van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. Volgens M dient de huwelijksgoederengemeenschap naar Duits huwelijksvermogensrecht te worden verdeeld. V stelt zich op het standpunt dat dit Nederlands recht dient te zijn. Daarnaast stelt V de verevening/verrekening van het pensioen aan de orde.

REP 2016/215 - Sign. - Van der Steur tegen standaard beneficiaire aanvaarding (KNB)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Een systeemwijziging waarbij beneficiaire aanvaarding van nalatenschappen de standaard wordt, is een te zwaar middel om het probleem van negatieve nalatenschappen op te lossen. Dit zegt minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) in de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel Bescherming erfgenamen tegen schulden (34.224). Van der Steur ziet geen reden om het huidige stelsel te veranderen, aangezien het aantal positieve nalatenschappen nog altijd ruimschoots in de meerderheid is. Bovendien leidt standaard beneficiaire aanvaarding tot extra administratieve lasten voor de burgers en een aanzienlijke belasting van het gerechtelijk apparaat in gevallen waarin dat niet nodig is. De cijfers over beneficiaire aanvaarding en verwerping tonen volgens de minister aan dat het huidige stelsel voldoet.

REP 2016/216 - Sign. - Blooper of testamentair formulier? (B.M.E.M. Schols, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
De kwaliteit van het Nederlandse testament is goed te noemen. Het betreft immers niet, zoals in het buitenland wel eens het geval is, een onderhands stuk, maar (in de regel) een document geredigeerd en gepasseerd door de erfrechtelijk deskundige bij uitstek: de notaris. Toch komen we ook wel eens een schoonheidsfoutje tegen. In deze korte bijdrage een pleidooi voor de ‘formular-methode’, een eenvoudige manier van denken om bloopers in de testamentenpraktijk te voorkomen.

REP 2016/219 - Sign. - Partner is geen erfgenaam, omdat samenwoonrelatie is overgegaan in latrelatie (Rechtbank Overijssel 6 januari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:9)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M en V wonen met elkaar samen. In 1995 maakt M een testament, waarin hij V benoemt tot zijn enige erfgename ‘mits ik ten tijde van mijn overlijden nog met mijn partner samenwoon en met haar een gemeenschappelijke huishouding voer.’ In 2008 gaan M en V gescheiden wonen. M overlijdt in 2014. Zijn testament uit 1995 heeft hij nooit gewijzigd of herroepen. Voor de rechtbank stelt V dat zij erfgename is, omdat zij en M in 2008 hun relatie niet hebben verbroken, maar in gewijzigde (lat-)vorm hebben voortgezet. Volgens V heeft M onverminderd bedoeld om V als erfgename achter te laten en moet de geciteerde clausule worden genegeerd krachtens artikel 4:46 BW of artikel 4:43 lid 2 BW.

REP 2016/220 - Sign. - Volgens polis kwam uitkering niet terecht bij partner, maar bij onterfde kinderen (Rechtbank Noord-Holland 7 oktober 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8460)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
M is overleden. Volgens het testament is V waarmee M een samenlevingscontract had afgesloten zijn enige erfgename. M heeft zijn twee kinderen uit een eerdere relatie uitdrukkelijk onterfd. Tussen V en de twee kinderen is een geschil ontstaan over de vraag wie recht heeft op de uitkering van de levensverzekeringen die M had afgesloten. De begunstiging op de polissen luidt als volgt:

REP 2016/221 - Sign. - Onwaardige schoonzoon kon wel profiteren van ‘zachte’ uitsluitingsclausule (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:9515)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
V en M zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. V heeft vermogen van haar moeder verkregen met toepassing van een zogeheten ‘zachte’ uitsluitingsclausule. Na het overlijden van V ontstaat discussie over de vraag of M aanspraak kan maken op de helft van dit vermogen, omdat hij mogelijk onwaardig is om van V te erven als gevolg van de misdrijven (onder meer mishandeling) die hij jegens V heeft gepleegd.

REP 2016/223 - Sign. - Criterium beschermingsbewind: recente rechtspraak (G.H. Lankhorst, JBN –Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/3)

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016
Mensen die vanwege hun lichamelijke of geestelijke toestand onvoldoende in staat zijn om hun eigen vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen, kunnen door de kantonrechter een beschermingsbewindvoerder toegewezen krijgen die die verantwoordelijkheid overneemt. Het aantal beschermings- of meerderjarigenbewinden is de afgelopen jaren behoorlijk toegenomen.

REP 2016/224 - Art. - Verbleken van behoefte of hogere eisen aan de verdiencapaciteit?

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016 geschreven door Beaten, mr. M.A.
Op 19 juni 2015 is het Wetsvoorstel Herziening van Partneralimentatie ingediend, waarin de lotsverbondheid als grondslag voor partneralimentatie, wordt losgelaten. De grondslag voor de betaling van partneralimentatie zal indachtig dit wetsvoorstel uitsluitend nog gevormd worden door de compensatie voor het ontstane verlies aan verdiencapaciteit vanwege de tijdens het huwelijk door echtgenoten gemaakte keuzes. De vraag is, in hoeverre deze ontwikkeling doorklinkt in recente rechtspraak. Worden daadwerkelijk hogere eisen gesteld aan de verdiencapaciteit van degene die een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud verzoekt en wordt daarnaast sneller aangenomen dat de door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid na echtscheiding afneemt? Op die vragen wordt in dit artikel aan de hand van recente rechtspraak een antwoord gegeven.

REP 2016/226 - Art. - Onderzoek naar de uitvoeringspraktijk rond internationale kinderontvoering

Aflevering 3, gepubliceerd op 13-05-2016 geschreven door Jeppesen de Boer, mr. dr. C.G en Jonker, mr. dr. M.
In Nederland is in de periode 2009-2012 een aantal wets- en beleidsveranderingen betreffende inkomende zaken internationale kinderontvoering doorgevoerd met als doel het bespoedigen van de procedure, het vergroten van kennis door concentratie van rechtsmacht en het bevorderen van crossborder mediation. In 2015 zijn deze wijzigingen geëvalueerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In deze bijdrage berichten wij over het inhoud van dit evaluatieonderzoek. Er wordt met name ingegaan op de werkwijze van de Centrale Autoriteit in de overdracht van de zaak naar de advocaat en mediation in zaken van internationale kinderontvoering.