Aflevering 4

Gepubliceerd op 30 juni 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2016/228 - Sign. - Huwelijk buitenlandse homostellen in Nederland niet mogelijk (ANP)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het wordt niet mogelijk voor buitenlandse homostellen om in ons land te trouwen. Het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor buitenlanders leidt tot praktische en juridische complicaties. Dat hebben ministers Koenders (Buitenlandse Zaken) en Van der Steur (Veiligheid en Justitie) op 6 april aan de Tweede Kamer geschreven. Op verzoek van D66 heeft het kabinet onderzocht of het huwelijk kan worden opengesteld voor buitenlanders. Dat zou volgens D66 een grote bijdrage kunnen leveren aan de emancipatie van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s). Het is echter ‘op dit moment niet de meest effectieve manier om de emancipatie van LHBT’s wereldwijd te bevorderen’, aldus de ministers. Weliswaar zijn er geen verdragen of verordeningen die verhinderen dat buitenlandse homostellen hier mogen trouwen, maar een dergelijk huwelijk zal in veel landen op weerstand stuiten. Ook wijzen de bewindslieden erop dat het gevaarlijk kan zijn, nu er in 75 landen nog straf staat op homoseksualiteit. Verder is het homohuwelijk voor veel homobewegingen in het buitenland ook geen prioriteit en zal het slechts voor een kleine elite zijn weggelegd om hier te trouwen, zo stelt het kabinet. Het voorstel van D66 is ook besproken met Hivos en COC Nederland. Die hebben volgens de ministers ook ‘aarzelingen’ bij het openstellen van het homohuwelijk voor buitenlanders.

REP 2016/229 - Sign. - Geen regres op ex-partner wegens het niet dragen van de hypotheekrente (Rechtbank Noord-Nederland 24 februari 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1331)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V wonen samen. Zij hebben een woning in gemeenschappelijk eigendom, welke woning is belast met hypotheek. Medio 2014 verbreekt V de relatie en gaat elders wonen. M blijft in de gemeenschappelijke woning wonen en betaalt de hypothecaire termijnen. Partijen zijn het erover eens dat M de woning toebedeeld zal krijgen, maar verdeling heeft nog altijd niet plaatsgevonden.

REP 2016/232 - Sign. - Marokkaanse bruidsgave laat zich niet goed in ons recht inpassen (Gerechtshof Den Haag 23 juli 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2540)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V (beiden van Marokkaanse nationaliteit) zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Voorafgaand aan het huwelijk hebben partijen in Marokko een overeenkomst gesloten waarin M zich verplicht heeft gesteld een bruidsgave van 50.000 dirham aan V te voldoen. Hiervan heeft M 7.500 dirham voldaan. In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding is ontbonden. In het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap twisten partijen onder meer over het restant van de bruidsgave (42.500 dirham). Volgens M dient de bruidsgave te worden gezien als alimentatie. V betwist dat. Zij meent dat met de destijds overeengekomen bruidsgave niet is beoogd een alimentatieverplichting overeen te komen, zodat deze ook niet als zodanig gekwalificeerd dient te worden. M is haar derhalve nog altijd 42.500 dirham (€ 3.818) verschuldigd.

REP 2016/233 - Sign. - Gebruiksvergoeding in kort geding (Gerechtshof Den Haag 5 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:940)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V waren in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk door echtscheiding is ontbonden. V bewoont, samen met de twee kinderen van partijen, de voormalig echtelijke woning. De woning staat te koop. M vordert in kort geding V te veroordelen tot (1) ontruiming van de woning en (2) het voldoen van een gebruiksvergoeding. De eerste vordering heeft de voorzieningenrechter niet toegewezen, de tweede wel. M gaat in hoger beroep. Volgens hem dient V de voormalig echtelijke woning te ontruimen: zij werkt niet mee aan de verkoop van de woning, wil niet ingaan op een bod dat op de woning is uitgebracht en volgt de adviezen van de makelaar niet op.

REP 2016/234 - Sign. - Ingangsdatum wettelijke rente bij verrekening (Hoge Raad 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:493)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 1990 kopen zij gezamenlijk een woning en gaan zij een samenlevingsovereenkomst aan. In augustus 2009 verbreken partijen hun relatie, als V de woning verlaat en elders haar intrek neemt. Bij aangetekende brief van 15 september 2009 beëindigt V de samenlevingsovereenkomst met ingang van 1 november 2009. Zowel M als V vorderen in rechte verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen. Daarnaast vordert M verrekening van de kosten van de huishouding over de periode 1991-2009.

REP 2016/235 - Sign. - Vrouw krijgt voorschot verdeling, ondanks andersluidende afspraken in overeenkomst (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 15 maart 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:872)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn in 2003 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. Op 27 november 2013 hebben partijen afspraken gemaakt over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden en de door V van M te ontvangen bedragen. Artikel 8 van de overeenkomst luidt: ‘De afrekening van de hiervoor genoemde bedragen vindt plaats bij de notariële levering van [de voormalig echtelijk woning].’ In september 2014 geeft M een makelaar opdracht de woning te verkopen tegen een vraagprijs van € 610.000. Een jaar later verzoekt hij de makelaar de vraagprijs te verhogen naar € 636.000. De makelaar weigert en geeft de verkoopopdracht terug. Vanaf dat moment staat de woning niet meer te koop. In kort geding vordert V een voorschot van € 300.000 van M. V beroept zich hierbij op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW. Volgens V handelt M onrechtmatig jegens haar, omdat hij op geen enkele wijze wil meewerken aan de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden casu quo de uitvoering van de overeenkomst. Hij doet er alles aan dat zij haar aandeel niet (binnen een redelijke termijn) zal ontvangen, aldus V. M stelt dat de vordering van V thans niet opeisbaar is, nu partijen hebben afgesproken dat de afrekening van de in de overeenkomst genoemde bedragen eerst plaatsvindt bij de notariële levering van de woning, hetgeen blijkt uit artikel 8 van de overeenkomst. Nu de woning tot op heden niet is verkocht en geleverd, is volgens M niet voldaan aan de voorwaarde tot betaling van het aandeel van V.

REP 2016/236 - Sign. - Verbreken relatie zorgt niet voor onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking (Gerechtshof Den Haag 22 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3921)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V hebben een LAT-relatie met elkaar, waaruit in 2004 zoon Z wordt geboren. In 2006 koopt V een woning, die M betrekt en verbouwt. V woont – met Z – elders, maar betaalt wel de volledige woonlasten van de woning en draagt feitelijk en financieel zorg voor Z. Partijen hebben de intentie om, als M klaar is met de verbouwing, als gezin te gaan samenwonen in de woning. Zover komt het echter niet. In 2008 verbreekt V de relatie. M verlaat de woning, die vervolgens door V wordt verkocht. M vordert veroordeling van V tot voldoening van een geldsom wegens (1) waardevermeerdering van de woning en (2) de door hem betaalde materiaalkosten, op grond van onrechtvaardige verrijking en onrechtmatige daad.

REP 2016/237 - Sign. - Ondanks echtscheidingsconvenant blijft oude vennoot aansprakelijk (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 februari 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:980)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2010 door echtscheiding ontbonden. In 2008 en 2009 waren zij vennoten van een vof. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen in 2010 overeengekomen dat V de vof als eenmanszaak voortzet en alle schulden zal voldoen. De fiscale claims betreffende de vof komen tot eind 2010 voor de rekening van partijen, ieder voor de helft, zo spreken partijen af.

REP 2016/238 - Sign. - Tweede Kamer stemt in met beperking van wettelijke huwelijksgemeenschap

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
De Tweede Kamer heeft op 19 april met grote meerderheid ingestemd met wetsvoorstel 33.987 van Tweede Kamerleden Swinkels (D66), Recourt (PvdA) en Van Oosten (VVD) teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken. Alleen het CDA, de CU en de SGP stemden tegen. Gelet op de zetelverdeling in de Eerste Kamer zou dit betekenen dat het wetsvoorstel ook daar op een meerderheid kan rekenen.

REP 2016/240 - Sign. - Don’t get mad, get everything (Rechtbank Noord-Holland 23 maart 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2692)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 11 december 2013 verlaat V de echtelijke woning en trekt in bij haar nieuwe partner X. Diezelfde dag maakt zij € 17.000 over van de spaarrekening naar de betaalrekening van partijen, om vervolgens het hele bedrag contant op te nemen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. M verzoekt de rechtbank V te veroordelen tot vergoeding aan de gemeenschap van € 17.000. M beroept zich op artikel 1:164 lid 1 BW. Volgens hem heeft V de gemeenschap benadeeld door binnen zes maanden voor aanvang van de echtscheidingsprocedure het (spaar)geld te verspillen. V is gehouden de aangerichte schade (€ 17.000) aan de gemeenschap te vergoeden. Volgens V was zij tot 11 maart 2014 (de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) gerechtigd om over het vermogen van de gemeenschap (lees: de saldi van de bankrekeningen van partijen) te beschikken. Van het lichtvaardig maken van schulden dan wel van verspilling, in de zin van artikel 1:164 lid 1 BW, is in dit geval geen sprake. V wenste slechts het bedrag veilig te stellen. Zij heeft het geld gebruikt om een gemeenschapsschuld van € 7.000 aan haar moeder te voldoen (omdat partijen in 2002 geen hypotheek konden krijgen, had haar moeder hen € 10.000 geleend). Het restant heeft zij gebruikt om meubels aan te schaffen en in haar levensonderhoud en dat van het kind van partijen te voorzien.

REP 2016/241 - Sign. - Peildatum waardebepaling onderneming (Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:451)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn in 1974 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 7 oktober 1986 door echtscheiding is ontbonden. Partijen hebben nooit afspraken gemaakt over de verdeling van hun gemeenschappelijke goederen. In 2012 verzoekt V de rechtbank de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, waartoe een appartement en de onderneming van M behoren, vast te stellen. De rechtbank willigt het verzoek in en gaat bij de waardebepaling uit van de peildatum 7 oktober 1986 (de datum van de huwelijksontbinding). In hoger beroep hanteert het hof als peildatum voor de waardering van het appartement 7 maart 2012 (de datum van het vonnis van de rechtbank) en als peildatum voor de waardering van de onderneming 7 oktober 1986. Het hof overweegt: ‘[V stelt dat] het haar volstrekt onduidelijk is hoe de rechtbank de waarde van de onderneming van de man heeft vastgesteld. (...) Het hof kan niet vaststellen welke activa met betrekking tot de onderneming op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap tot deze gemeenschap behoorden, noch kan het hof vaststellen welke schulden met betrekking tot de onderneming gemeenschapsschulden zijn.’ In cassatie stelt V dat het hof ten onrechte is uitgegaan van een verdeling van de activa en passiva zoals die in 1986 tot de onderneming behoorden.

REP 2016/242 - Sign. - Moet de vrouw meebetalen aan de schuld die de man is aangegaan om zijn echtscheidingsadvocaat te betalen? (Hoge Raad 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:723)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn in 1999 – in gemeenschap van goederen – een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. In 2011 verzoekt M ontbinding van het geregistreerd partnerschap. M leent geld van zijn vader om zijn advocaatkosten voor dit geschil te kunnen betalen. Op 24 januari 2013 wordt het geregistreerd partnerschap ontbonden. Op dat moment bedraagt de schuld van M aan zijn vader € 22.263. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat V gehouden is de helft van deze schuld aan hem te vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek toe. In hoger beroep overweegt het hof: ‘In beginsel staat vast dat de lening, zoals blijkt uit de door de man overgelegde overeenkomst van 29 juli 2011 met [zijn vader], is aangegaan vóór de peildatum, zodat partijen op grond van de hoofdregel van artikel 1:100 BW voor deze gemeenschappelijke schuld in beginsel bij helfte draagplichtig zijn. Anders dan de vrouw stelt, acht het hof geen termen aanwezig om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid van die hoofdregel af te wijken. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende duidelijkheid verschaft over de hoogte van de door hem gemaakte advocaatkosten tot aan de peildatum en dat de declaraties rechtstreeks door [zijn vader] aan zijn advocaat zijn voldaan. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld.’ V gaat in cassatie.

REP 2016/243 - Sign. - Verduistering paard in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1452)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn in 1996 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2014 door echtscheiding is ontbonden. Partijen hadden onder andere drie paarden in eigendom. Paard 3 was reeds door V verkocht, waardoor M in eerste aanleg de helft van de verkoopprijs vorderde. Hoewel M dit betwiste, heeft V gesteld dat zij € 100 voor het paard heeft ontvangen. Ter zitting heeft V verklaard paard 1 te hebben weggegeven. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat paard 2 wordt toebedeeld aan V, paard 1 aan M en dat de door de rechtbank vastgestelde verkoopprijs van € 100 gelijkelijk verdeeld dient te worden. M verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank te vernietigen, de verkoopprijs van paard 3 vast te stellen op € 6.500 en V te veroordelen om binnen twee dagen tot afgifte c.q. levering over te gaan van paard 1. Volgens M heeft V paard 3 verkocht zonder hem te informeren over het bedrag dat zij hiervoor ontvangen heeft. M stelt dat het paard meer waard was dan de door V gestelde € 100 en onderbouwt dit door overlegging van verkoopadvertenties van soortgelijke paarden. M stelt dat de verkoopwaarde van paard 3 minimaal € 6.500 bedraagt. Met betrekking tot paard 1 stelt M dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om V te verplichten openheid van zaken te geven over de verblijfplaats van het paard. Hij is zeer gesteld op het paard en wenst haar zo snel mogelijk in zijn bezit te krijgen. V stelt dat zij slechts € 100 contant heeft ontvangen van de koper van paard 3. Zij kan dit echter niet aantonen. Met betrekking tot paard 1 stelt V dat zij het paard ergens anders heeft ondergebracht, omdat M dreigde het paard te (laten) slachten (in de woorden van M: het paard gaat ‘aan de haak’). Zij weet momenteel niet waar het paard zich bevindt en heeft geen bedrag ontvangen bij de overdracht van het paard.

REP 2016/244 - Sign. - Terugbetalingsverplichting kinder­alimentatie (Rechtbank Limburg 2 maart 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:2556)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2001 zoon Z is geboren en in 2005 dochter D. In 2010 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In 2013 stelt de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie vast op € 174,50 per kind per maand. M verzoekt de rechtbank (1) de door hem te betalen kinderalimentatie ten behoeve van D met ingang van 1 januari 2015 op € 46,25 per maand te bepalen, (2) de door hem ten behoeve van Z te betalen alimentatie met ingang van 1 januari 2015 op nihil te bepalen en (3) aan V een terugbetalingsverplichting op te leggen. M stelt dat Z sinds januari 2015 bij hem verblijft, waardoor hij de volledige kosten voor Z draagt. Bovendien, zo stelt M, is zijn draagkracht onvoldoende om aan zijn huidige betalingsverplichting te voldoen. V erkent dat Z inmiddels bij M woont, maar verweert zich tegen de gevorderde terugbetalingsverplichting. Volgens haar heeft zij de teveel ontvangen kinderalimentatie aangewend voor de verzorging van D.

REP 2016/245 - Sign. - Zelf ontslag genomen: geen verwijtbaar, voor herstel vatbaar inkomensverlies (Rechtbank Overijssel 10 februari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:976)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V is de nu nog minderjarige dochter D geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft in 2012 de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 304 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 78 per maand. Hij voert aan dat hij werkloos is en dat het hem aan draagkracht ontbreekt om het oorspronkelijk vastgestelde bedrag te voldoen. V stelt dat sprake is van een aan M te wijten, voor herstel vatbaar inkomensverlies: M is nog jong en moet in staat worden geacht om een soortgelijk inkomen te generen als hij had gedurende zijn dienstverband bij Defensie. Als geen sprake is van voor herstel vatbaar inkomensverlies, dan is V van mening dat het inkomensverlies verwijtbaar is, nu M zijn dienstverband bij Defensie zelf heeft beëindigd. Dit terwijl hij daar goede vooruitzichten had, gelet op zijn leeftijd en opgedane ervaring.

REP 2016/246 - Sign. - Kinderalimentatie: rechtsverwerking en toch weer herleven (Rechtbank Noord-Holland 6 april 2016, C/15/23 0194 / FA RK 15-4631, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2002 dochter D geboren. M heeft D erkend. V oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit over D, die haar hoofdverblijfplaats bij V heeft. Nog vóór de geboorte van D verbreken partijen hun relatie. Zij komen schriftelijk overeen dat M met ingang van 1 oktober 2002 aan V maandelijks € 200 aan kinderalimentatie zal voldoen. M houdt zich aan deze afspraak, totdat hij op 27 december 2002 een brief van V krijgt, waarin staat: ‘Hierbij laat ik je weten je te ontheffen van je alimentatieplicht. Wat mij betreft kun je de betalingen ten behoeve van [D] stopzetten. (...) Ik heb er geen zin in mijn hand bij je op te houden (...) Vanaf nu ben je dus helemaal vrij van welke verplichting dan ook.’ Vanaf dat moment stopt M met betalen. V verzoekt de rechtbank (1) te bepalen dat M aan haar een kinderalimentatie van € 620 per maand met ingang van 1 augustus 2014, dan wel een kinderalimentatie van € 254,04 met ingang van 1 januari 2015, dient te betalen, alsmede (2) te bepalen dat M de achterstallige alimentatie tot 1 augustus 2014, zijnde € 31.719,07, dient te voldoen. M beroept zich op rechtsverwerking en verwijst naar de brief van V van 27 december 2002. Nu V gedurende de daarop volgende 12 jaar geen enkele poging heeft ondernomen om een bijdrage in de kosten van verzorging en levensonderhoud van D te verkrijgen dan wel te innen, kan zij niet meer met recht claimen dat hij met terugwerkende kracht kinderalimentatie moet voldoen. V betwist dat zij afstand heeft gedaan van een kinderalimentatie ten behoeve van D en beroept zich in dit verband uitdrukkelijk op artikel 1:400 lid 2 BW, waarin is bepaald dat overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien nietig zijn. De brief van V waar M naar verwijst, is geschreven in emotie, aldus V.

REP 2016/247 - Sign. - Verweer tegen terugbetaling alimentatie (Gerechtshof Den Haag 22 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:898)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partner­alimentatie vastgesteld op € 1.371 per maand. In hoger beroep, in 2013, vernietigt het hof de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van V tot vaststelling van partneralimentatie alsnog af. M vordert van V terugbetaling van de door hem ten onrechte betaalde partneralimentatie ad totaal € 9.690. M is van mening dat hij dit bedrag onverschuldigd aan V heeft betaald. De kantonrechter spreekt de gevorderde veroordeling uit. V gaat in hoger beroep. Volgens haar is de vordering van M geen vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling. M had in 2013 bij het hof, in het kader van de alimentatieprocedure, om terugbetaling moeten vragen. Dat heeft hij nagelaten, zodat hij thans niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. M houdt als grondslag van zijn vordering vast aan onverschuldigde betaling. Het is juist dat in het hoger beroep in 2013 niet apart is verzocht te bepalen dat teveel betaalde alimentatie terugbetaald moest worden. Het hof heeft hier dan ook geen uitspraak over gedaan. Dat houdt echter niet in dat dit tot gevolg heeft dat de terugbetaling niet gewenst/beoogd was.

REP 2016/248 - Sign. - Kindgebonden budget als inkomen beschouwd (Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1149)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen M en V is één (thans nog minderjarig) kind geboren. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partner- en kinderalimentatie vastgesteld. In hoger beroep stelt M dat zijn inkomsten minder zijn nu hij zijn baan is kwijtgeraakt en dat hij momenteel werkzaam is als zelfstandig ondernemer. Hierdoor is zijn draagkracht voor kinderalimentatie lager dan de rechtbank heeft berekend. V meent dat er sprake is van verwijtbaar, alsmede voor herstel vatbaar, inkomensverlies aan de zijde van M, zodat rekening moet worden gehouden met zijn oude inkomen. Volgens V heeft M er zelf voor gekozen om zijn oude dienstverband te beëindigen.

REP 2016/249 - Sign. - Uitleg aanvullende overeenkomst met betrekking tot partneralimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2924)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat M aan V maandelijks € 1.243 aan partneralimentatie dient te voldoen, welke verplichting eindigt op 1 januari 2015. Daarbij is afgesproken dat deze bijdrage ook verschuldigd is indien V gaat verhuizen. V wenst met de kinderen te emigreren naar Zuid-Afrika. Op 21 juli 2012 sluiten partijen daarom een aanvullende overeenkomst, inhoudende (1) dat de eerder overeengekomen partneralimentatie geheel komt te vervallen en (2) volledige kwijting van deze verplichting voor M, ook als V zich in de toekomst weer in Nederland vestigt. In augustus 2012 emigreert V naar Zuid-Afrika. In mei 2013 keert zij weer terug naar Nederland. Zij verzoekt de rechtbank de aanvullende overeenkomst te wijzigen en de partneralimentatie op € 1.243 vast te stellen. De rechtbank willigt het verzoek in, in die zin dat het de door M te betalen partneralimentatie vaststelt op € 431 per maand. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/250 - Sign. - Alleen substantiële bijverdiensten worden meegenomen in behoefteberekening jongmeerderjarigen (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1329)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1996 zoon Z wordt geboren. Het huwelijk wordt in 2006 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft bepaald dat M maandelijks een bedrag van € 127 aan Z dient te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.

REP 2016/252 - Sign. - Ontvankelijk ondanks ontbreken ouderschapsplan, kindgebonden budget meegenomen in behoefte vrouw (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:309)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. Partijen hebben de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Nu een ondertekend ouderschapsplan ontbrak en de rechtbank van oordeel was dat niet is gebleken dat een door beide ouders ondertekend ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overlegd, heeft de rechtbank de partijen niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep verzoekt V het hof de echtscheiding uit te spreken en de door M aan V te betalen kinder- en partneralimentatie vast te stellen. M en V stellen overeenstemming te hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en dat zij enkel ten aanzien van door M te betalen kinderalimentatie van mening verschillen. Hierover verlangen zij een oordeel van het hof. Met betrekking tot de partneralimentatie stelt V dat het door haar te ontvangen kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop niet als inkomen in aanmerking genomen dient te worden bij de berekening van haar behoefte. Indien deze voorzieningen wel zouden worden meegenomen, dan zou M profiteren van het feit dat de wetgever de alimentatiegerechtigde inkomensondersteuning wil bieden, hetgeen volgens V onwenselijk is.

REP 2016/253 - Sign. - Verrekening teveel betaalde alimentatie met achterstallige alimentatie (Gerechtshof Den Haag 9 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:885)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het huwelijk tussen M en V, waaruit één kind is geboren, wordt in 2004 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partner- en kinderalimentatie vastgesteld. In 2013 heeft de rechtbank, en in hoger beroep ook het hof, (1) de partneralimentatie per 19 januari 2012 op nihil gesteld en (2) de kinderalimentatie per die datum verlaagd. M verzoekt de kantonrechter V te veroordelen tot terugbetaling van door hem teveel (lees: onverschuldigd) betaalde alimentatie. De kantonrechter wijst de vordering toe en veroordeelt V om aan M een bedrag van € 1.757 te voldoen. Het beroep van V op verrekening met de in het verleden niet door M betaalde wettelijke alimentatie-indexeringen wordt gepasseerd, omdat, zo stelt de kantonrechter, de tegenvordering van V niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/254 - Sign. - Geen beroep op rechtsverwerking ten aanzien van achterstallige indexering partneralimentatie (Gerechtshof Amsterdam 5 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1282)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het huwelijk tussen M en V wordt in 2004 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank stelt, overeenkomstig de door partijen in hun echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken, de door M aan V te betalen kinder- en partneralimentatie vast. De kinderalimentatie, inclusief wettelijke indexeringen, heeft M steeds correct betaald. Over de partneralimentatie heeft hij, ondanks diverse jaarlijkse aanmaningen daartoe per e-mail door V, nooit de wettelijke indexering voldaan.

REP 2016/256 - Sign. - Minder jongeren onder toezicht, meer onder voogdij (CBS)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
De jeugdbeschermingsmaatregel ondertoezichtstelling wordt de laatste jaren minder toegepast. Op 31 december 2015 stonden ruim 21.000 jongeren tot 18 jaar onder toezicht. In 2009 ging het nog om 33.000 jongeren. De cijfers zijn niet helemaal vergelijkbaar, omdat in 2015 voor het eerst ook voorlopige en tijdelijke voogdijmaatregelen en voorlopige ondertoezichtstellingen zijn meegeteld.

REP 2016/257 - Sign. - Toename aantal vrouwelijke ontvoerders bij internationale kinderontvoeringen (Centrum IKO)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
In haar Jaarverslag 2015 signaleert het Centrum Internationale Kinderontvoering (Centrum IKO) een stijging van het aantal ontvoerende moeders van 70 naar 80%. De achtergrond is vaak dat deze moeders de verzorgende ouders van het kind zijn en het kind meenemen na het verbreken van de relatie. Opvallende nieuwkomer in de top 3 van landen waar het kind naartoe werd meegenomen vanuit Nederland, is Polen (na Duitsland en België). De opvallende stijging van ontvoeringen naar Polen is gerelateerd aan gemengde huwelijken en arbeidsmigratie. De top 3 van landen van waaruit kinderen naar Nederland werden meegenomen bestaat uit België, India en Kenia.

REP 2016/258 - Sign. - 53% omgangsbeschikkingen wordt niet uitgevoerd (Vantage)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
53% van de uitgesproken omgangsbeschikkingen bij echtscheidingen wordt niet uitgevoerd. In 64% van de gevallen werd dit ook niet getoetst door de rechter. Dat zijn enkele van de ervaringen van de vijftig ouders die deelnamen aan het verkennend onderzoek naar factoren die bijdragen aan oudervervreemding dat is uitgevoerd door Vantage. Niet alleen de rechtspraak kan zich verbeteren zo blijkt uit het onderzoek. De betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg leidt vaak tot (duurzame) verslechtering van de relatie tussen ouders en kinderen.

REP 2016/259 - Sign. - Mogelijkheden registratie levenloos geboren kinderen onderzocht (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Voor ouders van levenloos geboren kinderen kan registratie van hun kind van groot belang zijn. Ministers Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en Van der Steur (Veiligheid en Justitie) gaan onderzoeken hoe daarin verbetering kan worden gebracht. Dat spraken zij op 4 april af met de indieners van een petitie voor registratie van levenloos geboren kinderen.

REP 2016/261 - Sign. - Gezamenlijk gezag, maar geen omgang voor de vader (Rechtbank Noord-Holland 23 maart 2016, C/15/206655 /FA RK 13-3169, niet gepubliceerd)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V zijn de ouders van hun nu nog minderjarige zoon Z, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Z heeft zijn hoofdverblijf bij V. Al sinds 2013 zijn partijen verwikkeld in gerechtelijke procedures over een omgangsregeling tussen M en Z. De rechtbank heeft een bijzondere curator benoemd om te beoordelen of het belang van Z zich verzet tegen omgang.

REP 2016/262 - Sign. - Extreme conflictsituatie ouders rechtvaardigt verlenging uithuisplaatsing (Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:960)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V is in 2003 dochter D geboren. V oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit over D. Aanvankelijk verbleef D bij V, sinds medio 2012 bij M. Op 19 augustus 2014 is D voor een jaar onder toezicht gesteld, in mei 2015 is zij met spoed uit huis geplaatst. Sindsdien verblijft zij op een geheime locatie. M is op 5 november 2015 veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. M gaat in hoger beroep tegen de uithuisplaatsing van D. Hij verzoekt het hof te bepalen dat deze wordt beëindigd op het moment dat zijn detentie is afgelopen en hij in staat is D zelf te verzorgen en op te voeden. Ook verzoekt hij het hof D gedurende zijn detentie bij zijn familie te plaatsen. M stelt dat hij een procedure is gestart om het eenhoofdig gezag over D te verkrijgen. In augustus 2013 heeft de toenmalige vriend van V met de auto herhaaldelijk de auto waarin M en D zaten, aangereden. De vriend is hiervoor veroordeeld. Dit voorval heeft grote indruk gemaakt op D, voornamelijk omdat V bij haar vriend in de auto zat. D is heel stellig in haar mening dat ze geen contact met V wil. M benadrukt dat hij D daarin niet negatief beïnvloedt. D is met spoed uit huis geplaatst omdat M werd aangehouden en D niet bij V wilde wonen.

REP 2016/263 - Sign. - Geen omgangsregeling grootmoeder wegens ontbreken nauwe persoonlijke betrekking (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2747)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2013 zoon Z geboren. Datzelfde jaar verbreken M en V hun relatie. Z blijft dan bij V wonen. In 2014 overlijdt V, waarna Z bij M gaat wonen. In 2015 wordt M belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z. De moeder van V (hierna: de grootmoeder) heeft Z sinds 15 augustus 2014 niet meer gezien. Zij verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen haar en Z vast te stellen. De rechtbank verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een nauwe persoonlijke betrekking. De grootmoeder gaat in hoger beroep.

REP 2016/264 - Sign. - Ontzegging omgang voor de duur van detentie (Gerechtshof Den Haag 6 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1041)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V is in 2008 dochter D geboren. M heeft in 2011 het huis van V in brand gestoken, haar met de dood bedreigd en met een uzi het vuur geopend op een auto die hij staande wilde houden om hem naar V te brengen en haar te vermoorden. M is hiervoor in hoger beroep veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. M verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen hem en D vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af en ontzegt M de omgang met D voor de duur van een jaar. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/265 - Sign. - Na erkenning kan geen adoptie meer worden uitgesproken (Rechtbank Overijssel 26 februari 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1072)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
V1 bevalt in 2013 van een dochter. Datzelfde jaar treedt zij in het huwelijk met V2 en wordt de pasgeborene door V2 geadopteerd. In 2015 bevalt V1 van dochter D (die is verwekt met het zaad van een bekende donor). V2 erkent D op 29 juni 2015. V2 verzoekt de rechtbank de adoptie van D door haar uit te spreken en haar te belasten met het ouderlijk gezag. Volgens V2 is het steeds haar intentie geweest om D, net zoals haar oudste dochter, te adopteren. V2 hecht eraan dat de juridische band en de gevolgen voor beide dochters gelijk zijn. Adoptie biedt meer waarborgen dan erkenning, zeker nu er een bekende donor in beeld is. Bovendien is de adoptie in het belang van D. V2 stelt dat het mogelijk is om naast de gedane erkenning de adoptie uit te spreken. Ware dit niet het geval, dan zou dat strijdig zijn met artikel 8 EVRM (het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven).

REP 2016/266 - Sign. - Kind moet vóór omgang met spermadonor statusvoorlichting krijgen (Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:452)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
V1 en V2 zijn sinds 2005 geregistreerde partners. Uit V1 is in 2008 zoon Z geboren. De zwangerschap is tot stand gekomen door kunstmatige zelfinseminatie met zaad van M. V2 heeft Z met toestemming van M geadopteerd. V1 en V2 oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over Z. Tot en met juni 2009 is er tussen Z en M gemiddeld een keer per maand omgang geweest, gedurende ongeveer drie uur per keer. Dit contact is daarna verminderd en in januari 2010 helemaal gestopt. Naar aanleiding van een door M bij de rechtbank ingediend verzoekschrift, heeft tot februari 2013 een keer per twee maanden steeds gemiddeld tweeënhalf uur omgang plaatsgevonden. Eind februari 2013 hebben V1 en V2 het contact tussen M en Z verbroken. M verzoekt de rechtbank – op grond van artikel 1:377a lid 2 BW – een omgangsregeling tussen hem en Z vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep bepaalt het hof dat M en Z minimaal eens per jaar omgang met elkaar zullen hebben, waarbij het eerste contact zal plaatsvinden in mei 2016. V1 en V2 zullen Z daarom vóór 30 april 2016 statusvoorlichting moeten geven, aldus het hof.

REP 2016/267 - Sign. - Gezamenlijk gezag op verzoek van vader gewijzigd in eenhoofdig gezag moeder (Rechtbank Noord-Holland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2528)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het huwelijk wordt in 2013 door echtscheiding ontbonden. Sindsdien verblijven de kinderen bij V. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat het ouderlijk gezag over de kinderen uitsluitend aan V toekomt. Volgens M heeft de situatie na de echtscheiding hem enorm teleurgesteld. Sinds mei 2014 heeft hij de kinderen niet meer gezien. Het is voor hem en V lastig dan wel onmogelijk om goed overleg met elkaar te hebben over de kinderen. Dit gebrek aan communicatie is in strijd met hun belangen. M en V hebben een groot verschil in opvoedingsstijl. M voelt zich ongelukkig met de wettelijke taak als opvoeder, terwijl hij feitelijk geen rol speelt in de verdeling van de taken. De kinderen zullen klem of verloren raken tussen de ouders als M door V betrokken zal moeten worden bij de opvoedingstaak. Een opgedrongen ouderschap heeft volgens M negatieve effecten. Om voor de kinderen toch een evenwichtig vaderbeeld te behouden, is het volgens M noodzakelijk afscheid te nemen van de taken die met het gezag samenhangen.

REP 2016/269 - Sign. - Artikel 4.12a Wet IB 2001; een ogenschijnlijk eenvoudige regeling met de nodige voetangels en klemmen (W. Verstijnen, ftV – fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Met ingang van 2010 is de aanmerkelijkbelangregeling bij overlijden van de ab-houder ingrijpend gewijzigd.1 Tot en met 2009 gold dat de ab-heffing bij overlijden kon worden doorgeschoven naar de verkrijgers krachtens erfrecht van deze aandelen, mits deze binnenlands belastingplichtig waren. Daarentegen kon bij schenkingen in het geheel geen doorschuiving plaatsvinden. De staatssecretaris van Financiën heeft met ingang van 1 januari 2010 een doorschuifregeling bij schenkingen geïntroduceerd en tegelijkertijd de doorschuifregeling bij overlijden beperkt.

REP 2016/270 - Sign. - Echtgenote kan na overlijden deelnemer aanspraak maken op partnerpensioen (Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:975)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M en V wonen sinds 1990 met elkaar samen. M is sedert 1978 in dienst bij werkgever VNU, dat de pensioenen voor haar personeel heeft ondergebracht bij het eigen pensioenfonds. In 1993 gaat M met pensioen. M en V treden in 2005 met elkaar in het huwelijk. Hiervan maakt M melding bij het pensioenfonds. M vordert een verklaring voor recht dat V na zijn overlijden aanspraak heeft op het partnerpensioen, zoals vermeld in de VNU-pensioenjaaropgave van juni 2013, te vermeerderen met eventuele toekomstige indexeringen. De kantonrechter wijst de vordering af. M gaat in hoger beroep. Volgens M is hij nimmer door het pensioenfonds geïnformeerd dat ook ongehuwd samenwonenden in aanmerking komen voor partnerpensioen. Bij zijn pensionering is hem ook niet gevraagd of hij met iemand een gemeenschappelijke huishouding voerde, ook is niet gevraagd naar een samenlevingscontract. De schadevergoeding als gevolg van dit onzorgvuldig handelen of nalaten dient volgens M te zijn dat V alsnog in die positie wordt gebracht en aldus – op grond van addendum B van het pensioenreglement – recht heeft op partnerpensioen.

REP 2016/271 - Sign. - Nieuwe aanpak complexe scheidingen: Hoflocatie Leeuwarden doet pilot (Rechtspraak.nl)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Meer en meer ontstaat aandacht voor de positie van kinderen die hun ouders in een complexe scheiding (vroeger: vechtscheiding) zien belanden. Ook de rechtspraak probeert steeds meer een rol te spelen die de belangen van de kinderen zoveel mogelijk beschermt en veiligstelt. Naast de initiatieven die in dit verband door andere gerechten zijn ontwikkeld zal de locatie Leeuwarden van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de komende maanden ook een pilot uitvoeren.

REP 2016/272 - Sign. - Nieuwe werkwijze in familiezaken: versnelde regiezitting bij echtscheidingszaken (Rechtspraak.nl)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Dit jaar hebben de teams familie van de rechtbank Rotterdam de pilot Regierechter in familiezaken afgerond. In de pilot werd een nieuwe werkwijze geïntroduceerd met het uitgangspunt ‘één gezin, één rechter’. De pilot beoogde de escalatie van conflicten tussen ouders te verminderen dan wel te voorkomen, waarbij het belang van de kinderen centraal staat. Het uitgangspunt ‘één gezin, één rechter’ blijft na de pilot gehandhaafd.

REP 2016/274 - Sign. - Ontvankelijk in hoger beroep tegen verlenging uithuisplaatsing? Waartegen is dit appel gericht? (Gerechtshof Amsterdam 1 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:912)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2009 zoon Z geboren, over wie V het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Z is in 2010 onder toezicht gesteld en in maart 2015 uit huis geplaatst. Bij beschikking van 25 september 2015 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 17 maart 2016. V gaat in hoger beroep: niet tegen het dictum van de bestreden beschikking (dat, kort gezegd, luidt: ‘verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing’), maar tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het door de GI genomen opvoedbesluit, inhoudende dat de GI niet meer naar een thuisplaatsing van Z zal toewerken.

REP 2016/275 - Sign. - Beroep tegen tussenbeschikking omgang ontvankelijk, want gevolgen kunnen niet ongedaan worden gemaakt (Gerechtshof Amsterdam 15 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:958)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2014 zoon Z geboren, over wie beide ouders het gezag uitoefenen. In 2014 beëindigen partijen hun relatie. Sindsdien woont Z bij V. De rechtbank heeft een omgangsregeling tussen M en Z vastgesteld. V gaat in hoger beroep. M stelt dat V niet-ontvankelijk is. De bestreden beschikking is volgens M een tussenbeschikking, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.

REP 2016/276 - Sign. - Beroep vader op vetorecht kan alleen in persoon ten overstaan van de rechter gedaan worden (Rechtbank Limburg 16 februari 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:1296)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 1999 dochter D geboren. M heeft D erkend, V oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag over haar uit. In 2003 beëindigen partijen hun relatie en gaat V samenwonen met haar nieuwe partner X, met wie zij later in het huwelijk treedt en met wie zij twee kinderen krijgt. In 2009 wordt ook X belast met het ouderlijk gezag over D. M heeft sinds 2013 geen contact meer met D. X verzoekt de rechtbank (1) de eenouderadoptie van D uit te spreken en (2) haar achternaam te wijzigen in die van hem. V is terminaal ziek, heeft niet lang meer te leven en heeft als laatste wens dat D door X wordt geadopteerd. In het verweerschrift en ter zitting is namens M (door diens advocaat; M zelf zit in hechtenis) erkend dat het contact de laatste jaren minder is geweest. M heeft de nodige persoonlijke en financiële problemen gekend en beschikt thans niet over zelfstandige woonruimte. Hij is bedroefd te moeten vernemen van de ziekte van V. Aan de vereisten van artikel 1:227 lid 2 en 1:228 lid 1 BW is voldaan, maar er is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:228 lid 1 sub d BW, nu M het verzoek tegenspreekt. M wenst een belangrijkere rol te spelen in het leven van D, maar moet daarvoor eerst zijn eigen problemen oplossen. Hij houdt echter zielsveel van haar.

REP 2016/277 - Sign. - Rechtsmiddelenverbod artikel 807 Rv geldt niet voor beschikking ex artikel 1:265i BW (Hoge Raad 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:609)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Uit het huwelijk tussen M en V wordt in 2008 dochter D geboren. In 2009 gaan M en V feitelijk uiteen, waarna een echtscheiding volgt. Sinds 2010 staat D onder toezicht van de GI. In 2012 wordt D uit huis geplaatst in een netwerkpleeggezin. De GI verzoekt de rechtbank toestemming te verlenen om de verblijfplaats van D te wijzigen, nu uit onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat het in het belang van D is dat zij in een neutraal pleeggezin wordt geplaatst. De rechtbank willigt het verzoek in. Sindsdien verblijft D in een neutraal pleeggezin. De netwerkpleegmoeder gaat in hoger beroep. Het hof verklaart de netwerkpleegmoeder niet-ontvankelijk, overwegende dat artikel 807 Rv bepaalt dat tegen (onder andere) een beschikking op grond van artikel 1:265i BW geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet. Het hof is het wel eens met de netwerkpleegmoeder dat de redactie van artikel 807 Rv over de appellabiliteit van beslissingen gebaseerd op de artikelen 1:256a t/m 1:265k BW niet consistent is. Uitzondering op de uitsluiting van het hoger beroep heeft alleen betekenis, als onder de vermelding van artikel 1:265 BW in artikel 807 Rv ook de opvolgende artikelen 1:265a e.v. BW worden gelezen. Steun voor deze lezing van artikel 807 Rv is volgens het hof te vinden in de wetsgeschiedenis, waaruit blijkt dat de wetgever voor ogen heeft gehad een dergelijke beslissing uit te sluiten voor hoger beroep vanwege het ordenend en voorlopig karakter ervan. In cassatie betoogt de netwerkpleegmoeder dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door, met een beroep op artikel 807 Rv, te oordelen dat tegen een beschikking op de voet van artikel 1:265i BW geen hoger beroep open staat, nu in artikel 807 Rv noch in de door het hof genoemde wetsgeschiedenis een rechtsmiddelenverbod van die strekking kan worden gelezen, terwijl bovendien geen sprake is van een beslissing met een ordenend en voorlopig karakter.

REP 2016/278 - Sign. - Draagmoederschap en homohuwelijk over de grens Gevoelige familierechtelijke onderwerpen en grensoverschrijdend verkeer in de EU (N.R. Koffeman, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2016/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
De auteur analyseert hoe het recht reageert op grensoverschrijdend verkeer binnen de EU ten aanzien van gevoelige familierechtelijke onderwerpen als draagmoederschap en wettelijke erkenning van relaties tussen personen van gelijk geslacht.

REP 2016/279 - Sign. - Gedoe na huwelijk in Las Vegas: geen toetsing buitenlands recht in cassatie (Hoge Raad, 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:455)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
M (van Egyptische nationaliteit, sedert 2005 in Nederland woonachtig) en V (van Nederlandse nationaliteit, eveneens in Nederland woonachtig) treden op 5 juli 2001 in Las Vegas (Nevada, VS) met elkaar in het huwelijk. gehuwd. M is eerder, in 1987, in Egypte gehuwd met een andere vrouw (X). In 2010 verzoekt M de rechtbank de echtscheiding uit te spreken tussen hem en V. V op haar beurt verzoekt de rechtbank te bepalen dat het in Las Vegas gesloten huwelijk tussen partijen nietig is. Volgens V kan de verstoting door M van X, die op 8 juni 1999 in Egypte heeft plaatsgevonden, in Nederland niet worden erkend wegens strijd met artikel 10:58 BW, zodat M bij zijn ja-woord in Las Vegas nog gehuwd was met X.

REP 2016/281 - Sign. - WOZ-waarde en legaat (W.R. Kooiman, NTFRB – Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht Beschouwingen 2016/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
In zijn arrest van 11 december 2015 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de verplichte WOZ-waardering voor de heffing van erfbelasting ook invloed kan hebben op de waardering van een legaat dat van de omvang van de nalatenschap afhankelijk is. De lijn die het hoogste rechtscollege daarmee trekt, is volgens de auteur echter discutabel.

REP 2016/282 - Sign. - Onderhoudsuitgaven voor monumentenpanden en legaat van het recht van vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot (C.J.M. Martens, ftV – fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het vruchtgebruiktestament heeft sinds de invoering van de defiscaliseringsregeling per 1 januari 2012 aan populariteit gewonnen. Het legaat van het recht van vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot van een monumentenpand moet in verband met het niet aftrekbaar zijn van de uitgaven voor onderhoud voor de bloot eigenaar worden ontraden.

REP 2016/283 - Sign. - Professionele executeur heeft verkeerd geadviseerd over afwikkeling huwelijkse voorwaarden (Rechtbank Den Haag 23 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:3218)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Tot aan zijn overlijden was M in tweede echt gehuwd met V. In hun huwelijkse voorwaarden was onder meer een periodiek verrekenbeding opgenomen. Omdat dit beding tijdens het huwelijk niet is nagekomen, heeft een professionele executeur een berekening gemaakt van het bedrag waarop V recht heeft op grond van het verrekenbeding. Vervolgens heeft V met de erfgenamen van M een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin staat vermeld dat V uit hoofde van het niet-nagekomen periodiek verrekenbeding recht heeft op € 400.000. Thans is V een procedure tegen de erfgenamen gestart omdat zij van mening is dat zij heeft gedwaald in de omvang van het bedrag waarop zij krachtens het verrekenbeding recht heeft.

REP 2016/284 - Sign. - De invloed van een levenstestament op de instelling van een beschermingsbewind (L.M. de Hoog, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/5)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Aan de hand van het arrest van het Hof Amsterdam van 2 februari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:346) bespreekt de auteur welke invloed het bestaan van een levenstestament heeft op de toetsing van de kantonrechter bij de instelling van een beschermingsbewind en de benoeming van de persoon van bewindvoerder.

REP 2016/285 - Sign. - Actuele ontwikkelingen beschermingsbewind in beleid en regelgeving (G.H. Lankhorst, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/5)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
De auteur bespreekt de essentie van de gewijzigde regelgeving op het punt van de kwaliteitseisen voor bewindvoerders, de vergoedingsregeling en het centraal curatele- en bewindregister, alsmede de komst per 1 januari 2016 van het landelijk bureau kwaliteit curatele, bewind en mentorschap in Den Bosch.

REP 2016/286 - Sign. - Het ene levenstestament is het andere niet (J. Kronenburg-de Jonge, ftV – fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
De populariteit van de het levenstestament is de afgelopen periode sterk toegenomen. De in 2015 door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie gestarte publiekscampagne heeft zijn effect niet gemist. Steeds meer burgers staan stil bij de situatie dat zij zelf hun beslissingen niet meer kunnen nemen en wijzen in een levenstestament een gevolmachtigde aan. Toch zijn er volgens de auteur ook kanttekeningen te plaatsen.

REP 2016/287 - Sign. - Verschil moet er zijn: over gelijkheid in het familierecht (W.M. Schrama, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2016/4)

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016
Het gelijkheidsbeginsel heeft in het Nederlandse familierecht een grote invloed gehad in de afgelopen veertig jaar. Desondanks lijkt de tijd, aldus de auteur, rijp voor een kritische beschouwing. Volgens hem lijkt in recente wetgeving(splannen) het gelijkheidsbeginsel namelijk te zijn doorgeschoten. De auteur bespreekt in dat kader de recente (2014) aanpassing van het afstammingsrecht voor twee moeders, het wetsvoorstel tot aanpassing van de partneralimentatie en het wetsvoorstel tot aanpassing van de wettelijk gemeenschap.

REP 2016/288 - Art. - Veilig afwijken van wettelijke maatstaven, hoe doe je dat?

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016 geschreven door Weenink, mr. M.A.
Uitgangspunt in het Nederlandse alimentatierecht is dat alimentatieafspraken wijzigbaar zijn. De wetgever heeft dat tot uitdrukking gebracht in de leden 1 en 5 van artikel 1:401 BW. Dit artikel ziet zowel op kinder- als op partneralimentatie en kan blijkens artikel 1:400 lid 2 BW niet worden uitgesloten. Wel kunnen scheidende echtgenoten op grond van artikel 1:159 lid 1 BW een niet-wijzigingsbeding overeenkomen.

REP 2016/289 - Art. - Pensioen in eigen beheer – oplossing ruziesplitsing?

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016 geschreven door Bruijn CPC, E. de
Hof Den Haag heeft op 16 december 2015 als oplossing voor het pensioen in eigen beheer bij echtscheiding een (ruzie) splitsing van één bv in twee bv’s genoemd. De auteur gaat nader in op de problematiek bij deze ruziesplitsing en de in de meeste situaties fiscale onmogelijkheid daarvan. Voorts blikt de auteur vooruit naar de afschaffing van de mogelijkheid van pensioen in eigen beheer.

REP 2016/290 - Art. - Waardering van het maatschapsaandeel bij overlijden van een echtgenoot/maat

Aflevering 4, gepubliceerd op 30-06-2016 geschreven door Vries, mr. S.E. de
Bij het overlijden van de in gemeenschap van goederen gehuwde maat dient voor de bepaling van de omvang van de gemeenschap van goederen waarin hij was gehuwd en daarmee voor de bepaling van de omvang van zijn nalatenschap niet het maatschapsaandeel an sich te worden te worden betrokken maar de waarde daarvan. Bij de bepaling van deze waarde mag de inhoud van de overeenkomst in acht worden genomen waarbij in het bijzonder van belang zijn de bepalingen die regelen wat de maten of hun erfgenamen toekomt in geval van liquidatie, uittreden of overlijden en voor hen sprake is van beëindiging van de maatschap. Voor de waardering van het maatschapsaandeel van de langstlevende echtgenoot/maat kan echter niet bij deze bepalingen aansluiting worden gezocht aangezien er geen sprake is van een voortzettende bepaling voor diens maatschapsaandeel. Het maatschapsaandeel van de langstlevende echtgenoot/maat dient te worden gewaardeerd conform het bepaalde in artikel 21 SW.