Aflevering 5

Gepubliceerd op 7 augustus 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2016/293 - Sign. - Minder huwelijken, meer partnerschappen (CBS)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
In 2015 werden 77.000 officiële verbintenissen (huwelijken, geregistreerde partnerschappen) gesloten; 1.000 meer dan in 2014. De toename komt vrijwel volledig door het grotere aantal geregistreerde partnerschappen dat werd gesloten. Tot 2014 waren dat nog geen 10.000 partnerschappen per jaar, in 2015 kozen bijna 13.000 paren voor deze verbintenis. Het aantal huwelijken daalde licht ten opzichte van een jaar eerder. Allochtonen (10%) kiezen minder vaak voor het geregistreerd partnerschap (in vergelijking tot een huwelijk) dan autochtonen (20%).

REP 2016/294 - Sign. - Geslaagd pensioenverweer (Gerechtshof Amsterdam 3 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1707)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 1997 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. M is werkzaam bij een aan de VN gelieerde organisatie, waardoor hij is aangesloten bij het VN-pensioenfonds. Uit het pensioenreglement blijkt dat V, zolang zij met M gehuwd is en hij komt te overlijden, recht heeft op een bijzonder partnerpensioen. Indien M echter binnen 15 jaar na het beëindigen van het huwelijk zou komen te overlijden en dan met een ander gehuwd blijkt te zijn, dan dient zij het bijzonder pensioen te delen met de weduwe van M. Indien M na 15 jaar komt te overlijden, dan ontvangt V uitsluitend partnerpensioen als M op dat moment nog alimentatieplichtig zou zijn, hetgeen bij Nederlands recht niet gebruikelijk is. In 2010 wijzigen M en V hun huwelijkse voorwaarden. Zij komen daarin overeen dat M de rechten van V op het ouderdomspensioen zal afkopen. In een nog lopende procedure heeft M de rechtbank echter verzocht om de huwelijkse voorwaarden te vernietigen wegens dwaling. In 2015 spreekt de rechtbank op verzoek van M de echtscheiding uit.

REP 2016/295 - Sign. - Lasten onverdeelde woning (Rechtbank Rotterdam 18 mei 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:3787)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar en kopen in 2003 gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, een woning. In 2008 beëindigen zij hun relatie. M blijft in de woning wonen, V verlaat het huis. Partijen spreken af dat M zal trachten de woning op zijn naam te krijgen en V te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Dit is nog steeds niet gebeurd. De woning staat sinds 2009 te koop. V verzoekt de rechtbank (1) haar te machtigen te woning te verkopen, (2) M te veroordelen tot vergoeding van de helft van de kosten die gepaard gaan met het opknappen van de woning en (3) voor recht te verklaren dat M gehouden is om (eventuele achterstanden) in hypotheekrente of andere lasten van de woning voor zijn rekening te nemen.

REP 2016/296 - Sign. - Ondanks schuldenaarschap is ex-partner niet draagplichtig voor hypotheekschuld (Rechtbank Rotterdam 1 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4320)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V hebben ongehuwd samengewoond in een woning die eigendom is van M. Voor de aankoop van de woning is een hypotheek afgesloten, waarbij zowel M als V als schuldenaren zijn aangemerkt. Thans is de woning verkocht, maar de opbrengst is onvoldoende om de hypotheekschuld volledig te voldoen. De restschuld bedraagt bijna € 70.000. V vordert voor de rechtbank een verklaring voor recht dat M jegens haar bij uitsluiting draagplichtig is voor al hetgeen partijen uit hoofde van de hypotheeklening aan de bank zijn verschuldigd.

REP 2016/297 - Sign. - Verzoek onverdeeld laten echtelijke woning in verband met kinderen en onderwaarde afgewezen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4449)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 2000 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. De echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom van partijen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. V en de kinderen wonen in de voormalig echtelijke woning. De rechtbank heeft, overeenkomstig het verzoek van V, de voormalig echtelijke woning toegedeeld aan V, onder de verplichting voor haar de daarop rustende hypotheek te voldoen en onder de verplichting van M de helft van de onderwaarde van de woning aan V te voldoen. In hoger beroep verzoekt V het hof te bepalen (ex artikel 3:178 lid 3 BW) dat de woning gedurende drie jaar onverdeeld zal blijven, waarbij het alleengebruik aan haar toekomt en zij ook de lasten van de woning (inclusief de hypotheek) voor haar rekening zal nemen. V voert aan dat zij, nu M zijn aandeel in de (onder)waarde niet kan of wil betalen, niet in staat is de woning over te nemen en dat verkoop daarvan – en een daarmee samenhangende verhuizing naar een duurdere huurwoning – niet in het belang van de kinderen moet worden geacht.

REP 2016/298 - Sign. - Vrouw komt tevergeefs terug op haar verzoek het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toe te kennen (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1605)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 2002 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk vier (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. Het gezin woont in een huurwoning. In 2015 wordt het huwelijk van partijen door echtscheiding ontbonden, waarbij de rechtbank – op verzoek van V – heeft bepaald dat M huurder zal zijn van de woning. V gaat in hoger beroep. Op dit moment wonen partijen nog altijd samen in bedoelde huurwoning. In hoger beroep komt V terug op haar verzoek met betrekking tot de woning. V wilde in eerste instantie de voormalig echtelijke woning met de kinderen verlaten om in een nieuw huis een nieuwe start te kunnen maken. Zij heeft echter gemerkt dat de kinderen erg gehecht zijn aan hun omgeving en acht het in hun belang dat zij in de voor hen vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen, waar zij ook naar school gaan. V wenst daarom alsnog huurder te blijven van de woning.

REP 2016/300 - Sign. - Afwikkeling huwelijkse voorwaarden: verzuim? (Gerechtshof Arnhem 1 december 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:258, onlangs gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V waren op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk inmiddels door echtscheiding is ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen een andere verdeling/verrekening overeengekomen dan waartoe zij op grond van de huwelijkse voorwaarden gehouden zouden zijn. V roept de nietigheid van het echtscheidingsconvenant in en vordert verdeling/verrekening overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden, op grond waarvan zij een bedrag van € 61.218,56 van M te vorderen heeft. M verwijst naar het convenant en stelt zich op het standpunt dat hij op geen enkele wijze tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis. Bovendien, zo stelt M, heeft V hem nimmer in gebreke gesteld, zodat hij nog altijd niet in verzuim is.

REP 2016/301 - Sign. - Pensioenverevening niet uitgesloten in huwelijkse voorwaarden (Gerechtshof Amsterdam 24 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1993)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V hebben in 2013 het volgende in hun huwelijkse voorwaarden bepaald: ‘Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat geen periodieke en/of finale verrekening van inkomsten en/of vermogen noch van al dan niet ingegane (ouderdoms)pensioenrechten zal plaatsvinden.’ In het kader van hun echtscheiding twisten partijen over de vraag of V recht heeft op verevening van het pensioen van M.

REP 2016/302 - Sign. - Dwaling over echtscheidingsconvenant (Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1136)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 1983 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is onder meer bepaald dat pensioenen slechts toekomen aan de echtgenoot aan wie ze zijn toegekend, zonder dat deze echtgenoot tot enige verrekening jegens de andere echtgenoot is gehouden. In oktober 2000 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Voorafgaand daaraan tekenen partijen een overeenkomst, waarin staat dat V recht heeft op een percentage van de jaarwinst van de onderneming van M en dat zij recht heeft op de helft van het pensioen van M. Hetgeen V ontvangt op grond van de winstdelingsregeling, strekt in mindering op haar pensioenaanspraken. V vordert een verklaring voor recht dat het ouderdomspensioen dat door M tijdens het huwelijk in eigen beheer is opgebouwd dient te worden verevend conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en (subsidiair) dat het ouderdomspensioen dat M tijdens het huwelijk in eigen beheer heeft opgebouwd conform de overeenkomst bij helfte dient te worden verdeeld. M vordert op zijn beurt vernietiging van de overeenkomst. Volgens hem is er sprake van wederzijdse dwaling: partijen zijn er bij het sluiten van de overeenkomst ten onrechte van uitgegaan dat V op grond van de Wvps aanspraak kon maken op een deel van de pensioenrechten van M.

REP 2016/303 - Sign. - Buitenlandse erfenis viel in algehele gemeenschap van goederen (Gerechtshof Amsterdam 10 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1840)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Tot aan hun echtscheiding waren M en V gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Tijdens hun huwelijk is de moeder van V zonder testament overleden. De moeder woonde in India. De rechtbank heeft geoordeeld dat hetgeen V van haar moeder had geërfd in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen. V gaat in hoger beroep. Volgens haar brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat de nalatenschap niet in de gemeenschap is gevallen. V stelt daartoe onder meer dat de relevante Indiase wetgeving de uitsluitingsclausule niet kent. Verder doet V een beroep op Hof Den Haag 28 mei 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2747) en Hof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1954).

REP 2016/304 - Sign. - Beroep op huwelijkse voorwaarden onaanvaardbaar (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 maart 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1568)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 1987 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met periodiek verrekenbeding ten aanzien van gespaarde inkomsten) met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat er geen verrekening plaatsvindt over de periode waarin partijen geen gemeenschappelijke huishouding voeren. In mei 2010 hebben partijen de gemeenschappelijke echtelijke woning gesplitst in twee woningen en zijn zij ieder in één deel gaan wonen. Bij de echtscheiding in 2012 heeft rechtbank vastgesteld dat er gedurende het huwelijk geen uitvoering is gegeven aan het periodiek verrekenbeding en dat de gemeenschappelijke huishouding feitelijk op 30 mei 2010 is geëindigd. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/305 - Sign. - Verkrijging door onterfd kind viel niet onder uitsluitingsclausule (Gerechtshof Amsterdam, 24 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1989)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 1994 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2006 overlijdt de moeder van M. In haar testament heeft zij bepaald: ‘Ik sluit [M] geheel en al uit van erfopvolging in mijn nalatenschap, zodat hij (...) geen erfgenaam van mij is of zal zijn. (...) Ik bepaal dat hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen (...) niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen of deelgenootschap (...)’. M berust in de onterving, maar ontvangt desondanks een geldbedrag uit de nalatenschap. In 2015 wordt het huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten over de vraag of voormeld geldbedrag in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen, of dat dit valt onder de uitsluitingsclausule.

REP 2016/306 - Sign. - Is geldlening voor echtscheidingsprocedure een verknochte schuld? (Rechtbank Overijssel 11 mei 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1923)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 23 september 2010 gaan zij, in het kader van de voorgenomen echtscheiding, feitelijk uiteen. M blijft in de gemeenschappelijke woning wonen. Twee maanden later, op 27 november, leent M – door middel van een onderhandse leningsovereenkomst – € 50.000 van zijn ouders. Met dit bedrag wil M de kosten van de echtscheidingsprocedure betalen, alsmede het aandeel van V in de overwaarde van het huis voldoen.

REP 2016/307 - Sign. - Beroep op vervalbeding niet onaanvaardbaar (Gerechtshof Den Haag 12 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1576)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is een bepaling over de kosten van de huishouding met daaraan een gekoppeld vervalbeding opgenomen, inhoudende dat het recht om vaststelling en afrekening van de bijdrage in de kosten van de huishouding te vorderen na afloop van het jaar, volgend op dat waarop deze vaststelling en afrekening betrekking heeft, vervalt. In mei 2009 gaan partijen feitelijk uiteen, als M elders gaat wonen en V en de kinderen achterblijven in de voormalig echtelijke woning. Op 11 november 2011 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. V verzoekt de rechtbank M te veroordelen tot afrekening van de huishoudelijke kosten (meer specifiek: de kosten van de kinderen ad € 6.472) over de periode mei 2009 tot 11 november 2011. M beroept zich op het vervalbeding in de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank wijst het verzoek van V toe, omdat M het heeft nagelaten feiten en omstandigheden te stellen die een beroep op het vervalbeding rechtvaardigen. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/311 - Sign. - Verdeling draagkracht niet over alle kinderen (Gerechtshof Amsterdam 26 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1640)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. Uit dit huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. In 2013 heeft de rechtbank de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 237 per kind per maand. M woont inmiddels samen met zijn nieuwe partner X en haar dochter D. M heeft D erkend.

REP 2016/313 - Sign. - Partneralimentatie: kindgebonden budget wordt als netto inkomen beschouwd (Gerechtshof Amsterdam 19 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1519)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 1992 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2015 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 832 per maand. M gaat in hoger beroep. De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is nog niet verdeeld. Volgens M is de verdiencapaciteit van V hoger dan het bedrag waarvan de rechtbank is uitgegaan. Dat V thans een Ziektewetuitkering ontvangt, is volgens M te wijten aan haar ongezonde levenswijze en het gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst met haar werkgever zelf beëindigd heeft. Het feit dat V diabetes heeft, hoeft haar er niet van te weerhouden om te werken, aldus M. Daarnaast kan V in haar behoefte voorzien met het vermogen dat zij zal ontvangen uit de ontbonden huwelijksgemeenschap. Volgens M moet V binnen vier jaar in staat zijn om in haar eigen onderhoud te voorzien. De duur van de alimentatieplicht dient dan ook tot vier jaar beperkt te worden, aldus M. V betwist dat zij meer inkomsten kan generen. Door haar ziekte en het faillissement van haar werkgever is dit niet mogelijk. Daarnaast wijst V erop dat de huwelijksgemeenschap nog niet is afgewikkeld. Volgens V dient er bij de berekening van de draagkracht van M rekening te worden gehouden met het kindgebonden budget dat hij ontvangt.

REP 2016/315 - Sign. - Kinderalimentatie met behoefteverhogende omstandigheden (Rechtbank Noord-Holland 18 mei 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:4066)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit het – in 2010 door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. M betaalt aan V kinderalimentatie. De kinderen zijn na de echtscheiding – met steun van hun ouders – de ruitersport op een hoger niveau gaan beoefenen. V verzoekt de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie te verhogen. De kinderen beoefenen de ruitersport inmiddels op wedstrijdniveau, hetgeen hun behoefte verhoogt, aldus V.

REP 2016/317 - Sign. - Rechtbank Den Haag: uitspraak HR 9 oktober 2015 is een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW (Rechtbank Den Haag 24 mei 2016, FA RK 15-9505/C/09/501351, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is één (nu nog minderjarig) kind geboren. De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. Partijen zijn op 14 september 2015 overeengekomen dat M maandelijks aan V een bedrag van € 75 aan kinderalimentatie zal voldoen.

REP 2016/318 - Sign. - Hof Den Haag verlaat ‘omwille van de rechtseenheid’ Haagsche lijn 2.0 (Gerechtshof Den Haag 18 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1389)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Partijen twisten over de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen partner- en kinderalimentatie. Het hof overweegt als volgt: ‘Na [HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011], waarin is aangegeven dat het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt, is in de rechtspraak de vraag gerezen wat hiervan de gevolgen moeten zijn voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde bij de vaststelling van partneralimentatie. Omwille van de rechtseenheid en het geringe verschil in uitkomst in de verschillende benaderingen zal het hof het standpunt van de andere hoven in dezen volgen en dus vooralsnog niet langer beslissen in de lijn van zijn eerder op 23 maart 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:806) ingenomen standpunt. Het hof zal dus, gelet hierop, het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop optellen bij het netto maandinkomen van de vrouw. Daarop moet in mindering worden gebracht het vastgestelde aandeel in de kosten van de kinderen dat voor rekening komt van de partneralimentatiegerechtigde.’

REP 2016/319 - Sign. - Tegenbewijs ‘samenleving als waren zij gehuwd’ (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2698)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 6.044 per maand. M overlijdt in 2014, met achterlating van zijn twee zoons als zijn enige erfgenamen. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. In 2015 stellen de zoons dat V en X sinds 5 augustus 2011 met elkaar samenwonen als waren zij gehuwd, zodat de alimentatieverplichting van M – op grond van artikel 1:160 BW – met ingang van die datum is geëindigd. De rechtbank stelt de zoons in het gelijk en veroordeelt V tot terugbetaling van de door M teveel betaalde partneralimentatie ad € 146.300. V gaat in hoger beroep. Volgens haar is van wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding tussen haar en X geen sprake, waardoor niet is voldaan aan de eisen van artikel 1:160 BW. Ook de zoons gaan in hoger beroep. Zij verzoeken het hof V te veroordelen tot voldoening van de kosten van het in hun opdracht opgestelde rechercherapport (€ 140.500), alsmede hun proces- en advocaatkosten (in totaal € 120.000).

REP 2016/320 - Sign. - Kinderalimentatie: geslaagd beroep op rechtsverwerking (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4745)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2002 dochter D wordt geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2003 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In dat kader komen partijen overeen dat M maandelijks € 100 aan kinderalimentatie aan V zal voldoen. D heeft haar hoofdverblijf bij V. Op 17 augustus 2009 ondertekent M een ‘afstandsverklaring’ met de volgende inhoud: ‘Hierbij doe ik (...) volledig afstand van de rechten en plichten (vanaf heden 17/8/2009) omtrent [D]. Het ouderlijk gezag wordt volledig bepaald door [V]. Alle rechten en plichten vervallen per heden 17/8/2009.’ M stuurt de verklaring aan V (die deze ook ontvangt), stopt met betalen van kinderalimentatie en verbreekt het contact met D. In januari 2010 wordt V belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over D. In oktober 2014 verzoekt V de rechtbank te bepalen dat M gehouden is het in 2003 overeengekomen maandelijkse bedrag ter hoogte van € 100 aan haar te betalen. De rechtbank passeert het beroep van M op rechtsverwerking en wijst het verzoek toe. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/321 - Sign. - Geen verlenging partneralimentatie na 12 jaar (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3938)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 1986 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2003 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. V was op dat moment 42 jaar oud. Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW is de verplichting van M tot bijdragen in het levensonderhoud van V van rechtswege geëindigd op 20 juni 2015. V verzoekt de rechtbank de duur van de alimentatieverplichting van M jegens haar te verlengen met bijna 13 jaar, totdat zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/322 - Sign. - Einde alimentatieplicht wegens samenleving ex artikel 1:160 BW (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3188)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2008 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. M verzoekt de rechtbank een verklaring voor recht dat zijn alimentatieplicht tot een einde is gekomen, nu V sinds 25 juni 2010 met haar nieuwe partner X samenleeft als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW). Daarnaast verzoekt M terugbetaling door V van de door hem teveel betaalde alimentatie. De rechtbank wijst beide verzoeken toe. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/323 - Sign. - Hof schetst contouren forfaitaire rekenstelsel kinderalimentatie (Gerechtshof Den Haag 15 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1736)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Het huwelijk tussen M en V, waaruit twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren, is in 2009 door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen een door M aan V te betalen kinderalimentatie overeengekomen. M verzoekt het hof de door hem te betalen (bij echtscheidingsconvenant overeengekomen) kinderalimentatie te wijzigen. V stelt zich op het standpunt dat de draagkracht van M hoger is dan uit het forfaitaire stelsel blijkt. De centrale vraag in deze kwestie is of bij de vaststelling van de kinderalimentatie de basis van het forfaitaire stelsel past binnen het wettelijke kader. Volgens V kan het niet zo zijn dat de daadwerkelijke draagkracht van M is gestegen, maar dat een niet-wettelijk forfaitair rekenmodel leidt tot een verlaging van de door hem te betalen kinderalimentatie. Uit het voorwoord bij het Tremarapport blijkt immers dat het rapport slechts dient als een mogelijk gezichtspunt van hetgeen de redelijkheid en billijkheid eisen in het concrete geval. De forfaitaire benadering dient volgens V niet te worden toegepast indien dit leidt tot een lagere draagkracht dan de oude benadering. M betoogt dat voor bijna iedere partij geldt dat de draagkracht onder het oude systeem hoger uitvalt dan onder het nieuwe systeem. Desondanks dient er vastgehouden te worden aan het forfaitaire rekensysteem, aangezien het anders tot een ‘aardverschuiving in de familiepraktijk’ leidt en daarnaast tot rechtsongelijkheid en -onzekerheid.

REP 2016/324 - Sign. - Wijziging partneralimentatie met terugbetalingsverplichting (Rechtbank Noord-Holland 27 januari 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:485)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 1988 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2005 door echtscheiding is ontbonden. Samen hebben zij een kind. De door M aan V te betalen partneralimentatie is vastgesteld op € 460 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie te limiteren, dan wel op nihil vast te stellen. Voorts verzoekt hij de rechtbank V te veroordelen tot het terugbetalen van € 37.000. Nu het kind van partijen inmiddels meerderjarig is en op zichzelf woont, is het, zo stelt M, voor V reeds enkele jaren mogelijk om meer te werken en in haar eigen onderhoud te voorzien. Daarnaast is er sprake van een stijging van haar bruto jaarsalaris met € 10.000. Uit de belastingaangifte van V blijkt tevens dat zij beschikt over een spaarsaldo van € 49.000, dit terwijl daar bij de afwikkeling van de echtscheiding nog geen sprake van was. M heeft de indruk dat V de partneralimentatie heeft opgespaard, waaruit kan worden afgeleid dat zij niet meer behoeftig is. M is dan ook van oordeel dat V de partneralimentatie dient terug te betalen, nu V – naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid – gehouden was hem in te lichten over haar gewijzigde financiële situatie. V stelt dat haar inkomensstijging niet haar behoefte overstijgt. Daarbij is ook het inkomen van M gestegen, aldus V. Haar spaargeld is simpelweg een gevolg van haar sobere levensstijl.

REP 2016/325 - Sign. - Vrouw had man moeten inlichten over hertrouw- of samenwoonplannen (Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 januari 1993, ECLI:NL:GHSGR:1993:1, onlangs gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. M betaalt aan V partneralimentatie. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. Begin december 1988 tekenen partijen een overeenkomst tot afkoop van de alimentatieverplichting van M jegens V, waaraan twee ontbindende voorwaarden zijn verbonden: (1) een financieringsbeding en (2) de afspraak dat de overeenkomst is ontbonden als M de door hem te betalen afkoopsom niet uiterlijk op 15 december 1988 heeft voldaan. M betaalt de overeengekomen afkoopsom niet, maar gaat – kennelijk met instemming van V – door met zijn maandelijkse alimentatiebetalingen. Op 10 mei 1989 tekenen partijen een nieuwe, grotendeels gelijkluidende overeenkomst. M voldoet de overeengekomen afkoopsom. Niet veel later treedt V in het huwelijk met X. M beroept zich op artikel 1:160 BW. Volgens M had V hem op 10 mei 1989, bij het tekenen van de tweede overeenkomst, moeten inlichten over haar voorgenomen huwelijk met X. De rechtbank is het met hem eens. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/326 - Sign. - Rechtbank wijst het verzoek af van 21-jarig kind tot vaststelling van alimentatie: behoefte niet aangetoond (Rechtbank Overijssel 14 april 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1777)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, waaronder (in 1995) dochter D. In 2008 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen verblijven sindsdien bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 68 per kind per maand. D verzoekt de rechtbank de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie vast te stellen op € 337,50 per maand.

REP 2016/327 - Sign. - Lotsverbondenheid verbroken door vergaande misdragingen: geen partneralimentatie (Gerechtshof Den Haag 13 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1249)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. Het argument van M dat, door het grievende gedrag van V jegens hem, de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken, heeft de rechtbank gepasseerd. In hoger beroep betoogt M dat V zich jegens hem op een zodanige manier grensoverschrijdend heeft gedragen, dat de lotsverbondenheid wel degelijk verbroken dient te worden geacht. Volgens M heeft V er – met haar gedrag jegens hem – voor gezorgd dat zowel Jeugdbescherming als de Raad voor de Kinderbescherming hebben geadviseerd dat V geen omgang meer mocht hebben met haar kinderen. De kinderen zijn na de echtscheiding bij V blijven wonen, maar zijn, na een uithuisplaatsing, uiteindelijk bij M geplaatst. Dit heeft de verhoudingen tussen partijen geen goed gedaan en het gedrag van V is alleen maar grensoverschrijdender geworden. M wijst daarbij onder meer op de volgende gedragingen:

REP 2016/328 - Sign. - Partneralimentatie: wijziging met terugwerkende kracht tot 2011, terugbetalingsverplichting (Gerechtshof Amsterdam 31 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2038)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 26 oktober 2010 door echtscheiding is ontbonden. Het hof heeft in 2011 (in hoger beroep) de door V aan M te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 300 per maand, welke verplichting – op grond van artikel 1:157 lid 6 BW – op 26 juli 2014 van rechtswege is geëindigd. M had tot 1 juli 2011 een bijstandsuitkering. Vanaf die datum is hij werkzaam als taxichauffeur en als zelfstandig ondernemer. V verzoekt in 2015 de rechtbank de door haar te betalen partneralimentatie met ingang van 26 oktober 2010 op nihil te stellen en een terugbetalingsverplichting aan M op te leggen. De rechtbank wijst beide verzoeken af. V gaat in hoger beroep. Volgens haar heeft M geen behoefte aan partneralimentatie en heeft hij hieraan – gezien zijn inkomsten uit taxiwerkzaamheden – ook nimmer behoefte gehad. Bovendien, zo stelt V, ontbreekt het haar aan draagkracht. M betoogt dat de rechtbank het verzoek van V terecht heeft afgewezen, daar het huwelijk van partijen kinderloos is gebleven en korter dan vijf jaar heeft geduurd. Nu V op het moment van indiening van het wijzigingsverzoek geen alimentatieverplichting meer had, is het niet redelijk om dit verzoek thans alsnog te doen. Daarbij heeft V niet aannemelijk gemaakt dat zij niet eerder haar verzoek tot wijziging heeft kunnen doen. Bij M bestond behoefte aan partneralimentatie, omdat zijn inkomen de eerste twee jaar na het huwelijk onder bijstandsniveau lag en hij in de jaren daarna zijn verliezen diende te compenseren. Gelet op haar inkomen had V draagkracht. Bovendien heeft zij ten tijde van de appelprocedure in 2011 geen inzicht gegeven in haar inkomensgegevens en in eventuele inkomsten die zij in het buitenland verwierf. Aldus M.

REP 2016/329 - Sign. - D66 wil gelijke rechten voor ongetrouwde vaders (D66)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
D66 wil dat het makkelijker wordt voor ongetrouwde vaders om gezag en erkenning over hun kinderen te krijgen. Om dat te regelen, komt de partij met een initiatiefwetsvoorstel, waarin staat dat ongetrouwde vaders, net als getrouwde vaders, automatisch gezag krijgen over het kind zodra zij het erkennen. Het voorstel geldt niet alleen voor vaders, maar ook voor duomoeders.

REP 2016/330 - Sign. - 44% van in 2015 geboren baby’s had ongetrouwde ouders (CBS)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Kinderen worden steeds vaker geboren bij een moeder en vader die niet getrouwd zijn. Dat gold in 2014 en 2015 voor 44% van alle baby’s, en voor 52% van de eerstgeborenen. Het percentage baby’s met ongetrouwde ouders is sterk opgelopen vanaf eind jaren negentig, maar de laatste jaren stijgt het niet meer zo snel. Ouders met een geregistreerd partnerschap tellen in de statistiek mee als gehuwd.

REP 2016/331 - Sign. - Groei pleegzorg zet door (Pleegzorg Nederland)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
In 2015 hebben ruim 22.500 jeugdigen voor korte of langere tijd gebruikgemaakt van pleegzorg dankzij de inzet van meer dan 18.000 pleeggezinnen. In vergelijking met 2014 heeft pleegzorg 632 jeugdigen meer geholpen. Dat is een toename van bijna 3%. Op 31 december 2015 woonden 18.865 kinderen bij pleegouders. Vorig jaar zijn 9.086 nieuwe plaatsingen gerealiseerd en 8.647 plaatsingen beëindigd. Een verdere groei is alleen mogelijk als er nieuwe pleegouders bij komen, stelt Pleegzorg Nederland. De organisatie is daarom een wervingscampagne gestart.

REP 2016/332 - Sign. - Ruim half miljoen kinderen wonen niet bij hun vader (CBS)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Het percentage kinderen tot 16 jaar die niet op hetzelfde adres wonen als hun vader, is gestegen van 13% in 1996 naar 18% in 2015. Dat zijn 549.000 kinderen. De stijging komt vooral doordat meer ouders uit elkaar gaan. Hoe ouder de kinderen zijn, hoe vaker zij niet bij vader thuis wonen. Zo loopt het percentage op van 11% bij 0-jarigen, tot 25% bij 15-jarigen. Op die leeftijd is ook de grootste stijging ten opzichte van 1996 te zien; destijds woonde nog 17% van de vaders elders.

REP 2016/333 - Sign. - Kort geding over zorgregeling (Voorzieningenrechter Rechtbank Midden-Nederland 26 april 2016, C/16/404935 / KG ZA 15-895, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is (de nu nog minderjarige) zoon Z geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij M. Partijen zijn een opbouwende zorgregeling overeengekomen. Het aantal contactmomenten tussen Z en V zal, als de regeling goed verloopt en V zich aan de afspraken houdt, steeds worden uitgebreid, tot – uiteindelijk – een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

REP 2016/334 - Sign. - Verwekker kan vervangende toestemming erkenning verzoeken, ondanks eerder gedane erkenning door ander (Hoge Raad 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:851)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2010 dochter D geboren. Sinds november 2012 heeft V een relatie met X. De advocaat van M heeft op 17 september 2013 V per brief verzocht binnen een week te berichten of zij bereid is mee te werken aan erkenning van D door M. Daarbij is eveneens aangegeven dat wanneer zij deze toestemming niet zou geven, de rechter zou worden verzocht M vervangende toestemming tot erkenning te geven. D is op 26 september 2013 met toestemming van V erkend door X. M verzoekt de rechtbank (1) de erkenning door X te vernietigen en (2) hem op grond van artikel 1:204 lid 3 BW vervangende toestemming tot erkenning van D te verlenen. De rechtbank wijst beide verzoeken toe. In hoger beroep vernietigt het hof (ECLI:NL:GHAMS:2015:824) de beschikking van de rechtbank en verklaart M niet-ontvankelijk. Het hof overweegt dat V X toestemming tot erkenning heeft verleend vóór de dag waarop M zijn verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Toen V zwanger was van D, wist M al dat hij de verwekker was. M heeft destijds, en in elk geval tot de geboorte van D in 2010, de mogelijkheid gehad haar te erkennen, dan wel vervangende toestemming daartoe te vragen. De door M aangevoerde omstandigheden zijn voor het hof niet voldoende om aan te nemen dat deze aan een eerder verzoek tot vervangende toestemming in de weg stonden.

REP 2016/336 - Sign. - Vernietiging erkenning nu gebleken is dat kind andere biologische vader heeft (Gerechtshof Amsterdam 19 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1521)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2011 dochter D geboren. M heeft D erkend. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat X (de nieuwe/huidige partner van V) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van D. V verzoekt de rechtbank de door M gedane erkenning van D te vernietigen. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/337 - Sign. - Geen vervangende toestemming om met minderjarige naar Duitsland te verhuizen (Gerechtshof Den Haag 2 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1245)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Duitse nationaliteit) is in 2012 zoon Z geboren. M en V hebben het gezamenlijk gezag over Z. Tussen hen is een co-ouderschapsregeling van kracht. V verzoekt de rechtbank haar (ex artikel 1:253a lid 1 BW) vervangende toestemming te verlenen om met Z naar Duitsland te verhuizen. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/338 - Sign. - Vernietiging erkenning door meerderjarige (Rechtbank Noord-Holland 9 maart 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3623)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
V is geboren in 1982. In 1990 is zij erkend door X (de nieuwe partner van haar moeder) en draagt zij sindsdien de achternaam van X. Op dit moment is V zwanger. V verzoekt de rechtbank de erkenning door X te vernietigen. V lijdt zwaar onder het feit dat haar kind straks de naam van X zal dragen. Zij is door X jarenlang mishandeld en seksueel misbruikt en draagt deze last nog immer bij zich. Zij heeft door informatie van de gemeente altijd gedacht dat alleen een geslachtsnaamwijziging mogelijk was, een procedure die zij zich niet kon veroorloven. V verzoekt de rechtbank haar verzoek ontvankelijk te verklaren, ondanks de overschrijding van de wettelijke termijn. Het stellen van een vervaltermijn maakt volgens V inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde familieleven.

REP 2016/339 - Sign. - Gezag vader op verzoek van dochter beëindigd: ultiem trieste uitkomst (Rechtbank Noord-Holland 6 april 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2747)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk (de nu nog minderjarige) dochter D is geboren. M en V oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over D. Het huwelijk tussen partijen is door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijf bij V, die inmiddels samenwoont met haar nieuwe partner X. D ziet X als een vaderfiguur. In 2013 is M het recht op omgang met D ontzegd. Sindsdien heeft M geen contact meer gehad met D. In 2015 is bij D leukemie geconstateerd. D heeft aan de rechtbank een brief geschreven, waarin zij verzoekt het gezamenlijk gezag van haar ouders te beëindigen en te bepalen dat voortaan alleen aan V het gezag toekomt. D stelt M niet te willen zien, omdat zij vindt dat hij de kinderen van zijn vriendin anders behandelt dan haar. D ervaart een gevoel van angst als zij eraan denkt dat M nog over haar kan beslissen.

REP 2016/340 - Sign. - Terreurdreiging? Meh... (Rechtbank Rotterdam 27 mei 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4029)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om samen met de kinderen van 19 juli t/m 16 augustus 2016 op vakantie te gaan naar Turkije. M stelt dat vanwege de mogelijkheid van terroristische aanslagen de veiligheidsrisico’s in Turkije te groot zijn. Hij acht het niet in het belang van de minderjarigen dat zij in [vakantielocatie] op vakantie gaan.

REP 2016/341 - Sign. - Overgangsrecht bij nieuwe schenkingsvrijstelling eigen woning: aanpassing gewenst (F.A.M. Schoenmaker, ftV – fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Op 1 januari 2017 zal de schenkingsvrijstelling ten behoeve van een eigen woning worden verruimd. Kort samengevat, kan eenieder tussen 18 en 40 jaar dan belastingvrij een schenking tot maximaal € 100.000 ontvangen. Voor degenen die reeds vóór 1 januari 2017 een beroep hebben gedaan op een verhoogde schenkingsvrijstelling geldt overgangsrecht. Volgens de memorie van toelichting is het overgangsrecht zodanig vormgegeven, dat eenieder de mogelijkheid krijgt of heeft gehad om vrij van schenkbelasting te schenken tot € 100.000 voor de eigen woning. Het lijkt erop dat deze bedoeling niet helemaal consequent is neergelegd in de wet.

REP 2016/342 - Sign. - De BOF-arresten van april 2016 (A. Rozendal, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2016/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Op 15 april en 22 april 2016 heeft de Hoge Raad twee belangwekkende arresten gewezen over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet op de verkrijging van aandelen in een vennootschap. Het ging om de vraag of deze faciliteit ook van toepassing is op de verkrijging van aandelen in een vastgoedvennootschap, respectievelijk op de verkrijging van een indirect aandelenbelang, kleiner dan 5%.

REP 2016/344 - Sign. - Hoge Raad: bijstandsverhaal kosten kinderen is ook na 1 januari 2015 mogelijk (Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1138)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in 2003 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk vier (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. In 2013 gaan partijen feitelijk uiteen. Sindsdien verblijven de kinderen bij V. Op 20 augustus 2013 verleent de Regionale Sociale Dienst (RSD) aan V een bijstandsuitkering. Op 3 februari 2014 deelt de RSD aan M mede voornemens te zijn de aan V verleende bijstandsuitkering (ex artikel 62 Wet werk en bijstand) op hem te verhalen. In dat kader wordt M verzocht gegevens te verstrekken over zijn financiële draagkracht. M reageert niet. De echtscheidingsprocedure heeft nog niet zijn beslag gekregen. De RSD verzoekt de rechtbank vast te stellen dat M vanaf 1 april 2014 een bijdrage van € 997 per maand aan haar verschuldigd is, zolang de bijstandsverlening aan V voortduurt. De rechtbank wijst het verzoek toe. In hoger beroep bepaalt het hof dat M uitsluitend tot 1 januari 2015 een verhaalsbijdrage (ad in totaal € 2.000) moet voldoen. Het hof overweegt: ‘Met ingang van 1 januari 2015 zijn als gevolg van de invoering van de Participatiewet 2015 en de Wet hervorming kindregelingen diverse uitkeringsregelingen gewijzigd en zijn de tot dan toe bestaande kindregelingen in aantal teruggebracht. Als gevolg hiervan verleent de RSD geen bijstand meer ten behoeve van minderjarige kinderen. Dit betekent dat de uitkering van alleenstaande ouders is verminderd ten opzichte van de jaren daarvoor. Alleenstaande ouders die aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoen, kunnen, ter (gedeeltelijke) compensatie, een verhoogd kindgebonden budget ontvangen dat door de Belastingdienst wordt uitbetaald. Gelet op het voorgaande, bestaat naar het oordeel van het hof voor de RSD met ingang van 1 januari 2015 geen verhaalsrecht meer ten laste van de man ter zake van ten behoeve van de kinderen van partijen gemaakte kosten van bijstand. Dat de vrouw (...) nog niet als alleenstaande is aangemerkt bij de RSD, dient naar het oordeel van het hof niet voor rekening en risico van de man te komen. Voorts is tussen partijen niet (langer) in geschil dat de man [naast de nog vast te stellen, door hem te betalen kinderalimentatie] geen draagkracht heeft voor enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw. [Het hof] wijst er daarbij op dat, gelet op het bepaalde in artikel 1:400 lid 1 BW, aan die vast te stellen kinderalimentatie voorrang toekomt boven de onderhoudsverplichting jegens de ex-echtgenote. Als gevolg hiervan bestaat naar het oordeel van het hof derhalve ook geen verhaalsrecht van de RSD ten laste van de man ter zake van uitsluitend ten behoeve van de vrouw gemaakte kosten van bijstand.’

REP 2016/345 - Sign. - Advocaatkosten niet aftrekbaar (Gerechtshof Den Haag 3 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1520)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 1992 door echtscheiding is ontbonden. M betaalt partneralimentatie aan V, aan welke verplichting in 2004 van rechtswege een einde is gekomen. In 2010 start V een civiele procedure om de door M tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten alsnog in de verdeling van de gemeenschap te betrekken. M op zijn beurt spant een gerechtelijke procedure aan om de in het verleden aan V betaalde alimentatie terug te krijgen. In verband met deze procedures heeft M advocaatkosten gemaakt. In zijn IB-aangifte 2011 voert hij een bedrag van € 6.800 op als ‘totaal aftrekbare kosten i.v.m. alimentatie’. De belastinginspecteur weigert de aftrek van dit bedrag.

REP 2016/347 - Sign. - Toepassing artikel 1:160 BW door appelrechter na cassatie (Hoge Raad 20 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:921)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. Het partneralimentatieverzoek van V is zowel door de rechtbank als het hof afgewezen, omdat zij met haar nieuwe partner X samenwoont als ware zij gehuwd (artikel 1:160 BW). In cassatie heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd en de zaak naar een ander hof verwezen voor verdere behandeling. Dat hof heeft het alimentatieverzoek van V wederom afgewezen. Volgens het hof was op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voldaan aan de vereisten van artikel 1:160 BW. Dat de relatie tussen V en X inmiddels is beëindigd, doet niet ter zake, aldus het hof, dat overwoog:

REP 2016/348 - Sign. - EU maakt scheiding internationale koppels makkelijker (Europese Commissie)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Nederland heeft met 17 andere EU-landen wettelijke afspraken gemaakt om het getrouwde en geregistreerde paren met verschillende EU-paspoorten bij een scheiding of overlijden juridisch gemakkelijker te maken. Nu is het voor internationale koppels vaak onduidelijk in welk land zaken als erfbelasting, boedelscheiding en andere vermogenszaken moeten worden afgehandeld.

REP 2016/350 - Sign. - Marokkaans huwelijk niet erkend op grond van Wet tegengaan huwelijksdwang (Gerechtshof Amsterdam 19 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1507)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
M en V (beiden van Marokkaanse nationaliteit) treden in 1994 in Marokko met elkaar in het huwelijk. V is op dat moment 17 jaar oud. Sinds 2001 wonen partijen in Nederland. In 2015 dient M een echtscheidingsverzoek in. De vraag die voor het hof centraal staat, is of het Marokkaanse huwelijk voor erkenning in Nederland in aanmerking komt.

REP 2016/351 - Sign. - Wetsvoorstel Bescherming erfgenamen tegen schulden aangenomen (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Nadat de Tweede Kamer er op 19 mei al mee instemde, heeft op 7 juni ook de Eerste Kamer het wetsvoorstel Bescherming erfgenamen tegen schulden (34224) zonder beraadslaging aangenomen. Uit de nieuwe wet volgt dat een erfgenaam alleen zuiver aanvaardt als hij goederen van de nalatenschap verkoopt, bezwaart of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt. Als erfgenamen na zuivere aanvaarding van de nalatenschap een onverwachte schuld tegenkomen, kunnen zij binnen drie maanden naar de kantonrechter gaan om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden. Dat is nu niet het geval. De nieuwe wet treedt op 1 september 2016 in werking.

REP 2016/355 - Sign. - Liquidatiewaarde of overnamewaarde: de Hoge Raad spreekt (J.W.A. Rheinfeld, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2016/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
De auteur bespreekt HR 29 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:115), waarin is bepaald dat bij een door het overlijden van erflater ontbonden maatschap het maatschapsaandeel van de langstlevende echtgenoot voor de erfbelasting moet worden gesteld op de liquidatiewaarde, omdat op de langstlevende na het overlijden van de erflater niet (meer) de verplichting rustte haar onderneming door een ander te laten overnemen tegen de overnamewaarde. De gevolgen van dit arrest voor de notariële praktijk worden nader beschouwd.

REP 2016/356 - Sign. - Contact- en gebiedsverbod voor stalkende moeder (Rechtbank Overijssel 8 april 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2173)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij M, die sinds 1 april 2015 het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen uitoefent. M verzoekt de kinderrechter V te verbieden lijfelijk, per telefoon of via de sociale media contact op te nemen met zowel hem als de kinderen. Ook verzoekt hij de kinderrechter V een gebiedsverbod op te leggen en de beschikking uitvoerbaar te verklaren bij lijfsdwang. M voert aan dat V op onverwachte momenten bij de kinderen op school of op de sportclubs opduikt, waarbij tevens sprake is van bedreiging en geweld richting M. M heeft V meermalen gesommeerd hem en de kinderen met rust te laten, maar hieraan heeft zij geen gehoor gegeven. Hierdoor heeft hij zich genoodzaakt gezien aangifte tegen V te doen wegens stalking, bedreiging en mishandeling. Volgens M maken ook professionele instanties (maatschappelijk werk en de psychosociaal therapeut) zich ernstig zorgen om het welzijn van de kinderen. Zij hebben hiervan zelfs melding gedaan bij Veilig Thuis Twente.

REP 2016/357 - Art. - Reflectie met betrokkenheid en boodschap uit bezorgdheid

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016 geschreven door Timmermans, mr. L.S. en Sliepenbeek, mr. P.J.W.M.
Wij staan er gekleurd op! Dat zou zeker de verzuchting kunnen zijn wanneer de familierechtadvocaat het artikel onder ogen krijgt dat werd gepubliceerd in de bijlage ‘Vrouw’ in de Telegraaf van zomaar een zaterdag in april 2016 met als kop ‘Echtscheidingsadvocaten zouden zich kapot moeten schamen’. Voeg daarbij het door de (vorige) Kinderombudsman voorgestelde keurmerk ‘kindvriendelijke advocaat’ en de te pas en te onpas gehanteerde kwalificatie ‘vechtscheiding’ voor alle zaken die niet geregeld worden en je vraagt je af of je soms iets hebt gemist. Het is niet onze bedoeling om voor eigen parochie te preken, maar om vanuit een jarenlange ervaring in de familierechtpraktijk en met het samenwerken met collega-familierechtadvocaten te reageren op ontwikkelingen die ons al enige tijd verontrusten.

REP 2016/358 - Art. - Samenlevers: vergoedingsrechten en verjaring

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016 geschreven door Anink, mr. drs. E.Z.
Het aantal ongehuwde samenlevers heeft sinds de jaren zestig een enorme vlucht genomen. Naar verwachting zal vóór 2050 een op de drie paren ongehuwd samenwonen. Voor hen geldt het algemene vermogensrecht. De beschermingsbepalingen voor gehuwden gelden niet voor hen. Dat kan tot zeer onbillijke uitkomsten leiden. De vraag is hoe de rechter daarmee omgaat binnen de (on)mogelijkheden die hij heeft, waarbij ik mij in dit artikel focus op vergoedingsrechten tussen (ex-)samenlevers en de problematiek van de verjaring.

REP 2016/359 - Art. - De behoeftevaststelling van jongmeerderjarigen (deel 2)

Aflevering 5, gepubliceerd op 07-08-2016 geschreven door Baeten, mr. M.A. en Soeters, mr. C.K.
In juni 2012 is het artikel ‘De behoefte van jongmeerderjarigen: een overzicht van rechtspraak’ gepubliceerd. In dat artikel stond de vraag centraal hoe de behoefte van jongmeerderjarigen in de praktijk wordt berekend en welke omstandigheden bij de behoeftebepaling in aanmerking worden genomen. In veel uitspraken vormde de normbedragen uit de Wet Studiefinanciering 2000 het uitgangspunt voor de behoeftebepaling. Met ingang van 1 september 2015 is het studiefinancieringsstelsel gewijzigd. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag in hoeverre de wijzigingen in het studiefinancieringsstelsel zich verhouden tot de behoeftebepaling van jongmeerderjarigen. Daaraan voorafgaand zal een korte samenvatting worden gegeven van de belangrijkste conclusies die in het artikel 2012 getrokken zijn op basis van de toen verschenen rechtspraak. Vervolgens wordt het nieuwe studiefinancieringsstelsel toegelicht waarbij de rechtspraak die vanaf 2012 is verschenen, in kaart wordt gebracht. Tot slot worden er mogelijke aanbevelingen gedaan voor de vaststelling van de behoefte van jongmeerderjarigen in het hoger onderwijs op basis van de nieuwe WSF-norm.