Aflevering 6

Gepubliceerd op 15 september 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2016/362 - Sign. - Elektronische melding huwelijk nu in hele land mogelijk (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Aanstaande echtgenoten of partners kunnen vanaf 1 juli 2016 via de computer bij de burgerlijke stand melding maken van hun voornemen om in het huwelijk te treden of een geregistreerd partnerschap aan te gaan. Dit is het gevolg van het besluit van minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) om de kennisgeving van een voorgenomen huwelijk of geregistreerd partnerschap in elke gemeente ook langs elektronische weg mogelijk te maken. Gemeenten kunnen hiervoor kiezen, het is geen verplichting.

REP 2016/363 - Sign. - Evaluatie pilot regierechter echtscheidingen en pilot preventie vechtscheiding (Rechtspraak.nl)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
In de Rechtbank Rotterdam en in de Rechtbank Noord-Nederland lopen twee verschillende pilots waarbij de regierol van de rechter in echtscheidingszaken wordt vergroot. Het doel is een kwalitatief betere behandeling van echtscheidingszaken, wat leidt tot verbeterde conflictoplossing en daarmee – zo mag worden verondersteld – minder schade voor de betrokken kinderen.

REP 2016/364 - Sign. - Huwelijkssluiting in plaats van partnerschapsregistratie; wat nu?! En wat betekent dit voor de dochter van partijen? (B.E. Reinhartz, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/7)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Door een administratieve fout bij de gemeente is een huwelijk gesloten tussen partijen, terwijl zij eigenlijk een geregistreerd partnerschap (GP) hadden willen sluiten. Partijen hebben niet geprotesteerd tijdens de plechtigheid. Enkele maanden later wordt hun dochter geboren. Nu willen ze dit gecorrigeerd zien in die zin dat de huwelijksakte moet worden doorgehaald en dat er alsnog een GP moet worden ingeschreven. Is dat mogelijk en welke gevolgen zou dat hebben voor hun dochter? In dit artikel wordt de uitkomst van deze procedure toegelicht en van commentaar voorzien. Voorts wordt ingegaan op enkele wetswijzigingen in het afstammingsrecht in de afgelopen jaren.

REP 2016/367 - Sign. - Hoe verhoudt artikel 1:84 BW zich tot artikel 1:100 en 3:172 BW wanneer gemeenschap is ontbonden, maar huwelijk nog niet? (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5403)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 2012 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In april 2014 gaan zij feitelijk uiteen. Op 7 augustus 2014 dient M een echtscheidingsverzoek in. In de loop van de procedure verzoeken partijen de rechtbank tevens de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De rechtbank willigt beide verzoeken in. De echtscheidingsbeschikking is op 21 oktober 2015 ingeschreven in het daartoe bestemde register. In hoger beroep twisten partijen over de verdeling van een ziektekostennota en een aantal met de voormalig echtelijke woning verband houdende kosten. Volgens V moeten deze kosten ook na ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap worden gezien als kosten van de huishouding (artikel 1:84 BW). Zij meent dat partijen deze kosten moeten dragen naar rato van hun inkomen, te weten 25% door haar en 75% door M. Volgens M is de openstaande factuur aan ziektekosten een gemeenschapsschuld die partijen, op grond van artikel 1:100 BW, gelijkelijk – bij helfte – moeten dragen, en moeten de kosten van de woning worden aangemerkt als kosten van de ontbonden gemeenschap die partijen, gezien ieders gerechtigheid tot de woning, op basis van artikel 3:172 BW eveneens gelijkelijk – bij helfte – moeten voldoen.

REP 2016/368 - Sign. - Man moet meewerken aan beëindigen religieus huwelijk (Rechtbank Oost-Brabant 3 augustus 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4140)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V (beiden van Iraakse komaf) sluiten in 2014 een islamitisch huwelijk. In 2015 gaan zij feitelijk uiteen en vraagt V de scheiding aan. M wil alleen aan de echtscheiding meewerken als V de gouden sieraden teruggeeft die hij haar schonk, evenals de bruidsgift van € 4.000. Volgens M kan een echtscheiding naar islamitisch recht alleen worden uitgesproken door een shariarechter en is de Rechtbank Oost-Brabant daartoe niet bevoegd.

REP 2016/369 - Sign. - Vergoedingsrecht verlaagd door waardedaling goederen (Rechtbank Noord-Holland 6 juli 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:5532)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In het kader van hun voorgenomen echtscheiding twisten zij over de hoogte van het vergoedingsrecht dat V heeft op de huwelijksgemeenschap. V heeft in het verleden ruim € 62.000 geërfd onder toepassing van een uitsluitingsclausule, welk bedrag is gestort op de en/of-rekening van partijen. Van dat geld heeft V een auto gekocht van € 17.320. Het restant hebben V en M gezamenlijk geïnvesteerd in effecten. Volgens V bedraagt haar vergoedingsrecht € 62.197, omdat het geërfde vermogen is besteed aan uitgaven ten behoeve van de huwelijksgemeenschap. M stelt dat het vergoedingsrecht lager is, omdat de auto en de effecten in waarde zijn gedaald en dit voor rekening van V komt.

REP 2016/370 - Sign. - Hoe betrek je een eenmanszaak in de verdeling? (Rechtbank Amsterdam 29 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4913)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2015 door echtscheiding is ontbonden. Partijen kunnen het niet eens worden over de verdeling en verzoeken de rechtbank de huwelijksgoederengemeenschap te verdelen. Partijen verschillen met name van mening over de waarde van de eenmanszaak van M. M heeft de saldi van zijn bankrekeningen en de jaarrekening van zijn onderneming aan de rechtbank overgelegd. Volgens V heeft M een deel van zijn inkomsten uit de boeken gehouden. Nu de jaarcijfers niet juist zijn, kan de waarde van de onderneming niet vastgesteld worden, aldus V. Daarnaast stelt V dat bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden met de waarde van aangekocht materiaal. M stelt dat hij de onderneming per 1 juli 2015 heeft gestaakt en verwijst daartoe naar zijn uitschrijving uit het Handelsregister. V betwist dat. Volgens haar wordt de onderneming nog steeds voortgezet. De rechtbank stelt voorop dat de eenmanszaak van M geen goed is, en als zodanig – los van het feit dat de eenmanszaak inmiddels gestaakt is – derhalve niet aan M kan worden toegedeeld.

REP 2016/371 - Sign. - De beperking van de gemeenschap en faillissement. Een cosmetische spoedoperatie met fatale gevolgen (M.C.J.M. Hermus, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2016/6)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
De auteur bespreekt de motie 33987 nr. 22, ter correctie van het voorstel van Wet beperking gemeenschap van goederen, die op 19 april 2016 door de Tweede Kamer is aangenomen. Met dit ‘haastige patchwork met vele haken en ogen’ is er volgens de auteur werk aan de winkel voor de regering.

REP 2016/372 - Sign. - Draagplicht omvangrijke (gemeenschaps)schuld na erg kort huwelijk (Gerechtshof Amsterdam 14 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2280)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V (beiden van zowel Nederlandse als Algerijnse nationaliteit) zijn in februari 2014 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in mei 2015 door echtscheiding is ontbonden. Partijen hebben nimmer met elkaar samengewoond. Zij zouden dat gaan doen na het huwelijksfeest in Algerije, maar dat feest is er niet meer van gekomen. Beide partijen hebben voorhuwelijkse schulden (V ten bedrage van ± € 17.000, M ten bedrag van ruim € 120.000), die deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Partijen hebben elkaar nooit geïnformeerd over het bestaan van hun schulden. Partijen twisten over de vraag of in hun geval, op gronden van redelijkheid en billijkheid, uitzondering zou moeten worden gemaakt op het rechtens geldende uitgangspunt dat zij na hun huwelijk ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van alle schulden die deel zijn gaan uitmaken van hun huwelijksgemeenschap. V meent van wel, M meent van niet.

REP 2016/373 - Sign. - Uitkering uit hoofde van Regeling Ereschuld is verknocht (Rechtbank Gelderland 12 april 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3925)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. M is oud-militair en is tussen 1947 en 1949 ingezet bij de politionele acties in Indonesië. Hieraan heeft hij een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) overgehouden. In 2012 is aan hem in het kader van de Regeling Ereschuld een uitkering van € 25.000 toegekend. De Regeling Ereschuld is onder voorwaarden van toepassing op gewezen militairen aan wie voor 1 juli 2007 ontslag is verleend en bij wie als gevolg van oorlogsomstandigheden of crisisbeheersingsoperaties invaliditeit met dienstverband is vastgesteld.

REP 2016/374 - Sign. - Prijzengeld Postcodeloterij valt in faillissementsboedel (Rechtbank Oost-Brabant 29 juni 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:3386)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Sinds 2014 speelt V – met twee loten – in de Nationale Postcode Loterij. Zij betaalt de loten van de bankrekening die op haar naam staat. In juni 2014 wordt M failliet verklaard en maakt sindsdien gebruik van de bankrekening van V. In februari 2015 valt de Postcode Loterij-straatprijs op de loten van V, die daarmee een bedrag van € 50.000 wint. De curator in het faillissement van M verzoekt de rechtbank (1) te verklaren dat het prijzengeld in de faillissementsboedel is gevallen en (2) V te veroordelen tot het overmaken van het prijzengeld. Volgens de curator dient het gewonnen geldbedrag te worden aangemerkt als een ‘goed, voortgesproten uit belegging’ (artikel 61 lid 1 Fw) en valt het in de faillissementsboedel, aangezien V niet kan aantonen dat het geld is voortgesproten uit beleggingen van haar eigen gelden.

REP 2016/375 - Sign. - Geen vergoedingsrecht (Gerechtshof Den Haag 18 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1854)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
V en M zijn in 2009 in gemeenschap van inboedel met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is een vergoedingsbeding opgenomen en een beding met betrekking tot de kosten van de huishouding. Bij dit laatste beding is bepaald dat de huishoudelijke kosten door beide echtgenoten worden gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Daarbij is een vervalbeding opgenomen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. V stelt dat zij meer aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding heeft bijgedragen dan waartoe zij gehouden was. De rechtbank stelt haar in het gelijk en bepaalt dat M een bedrag van € 12.147 aan V dient te voldoen. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/376 - Sign. - Ook hof oordeelt dat onroerende zaken van vrouw in failliete boedel van man vallen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 juli 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5855)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk is V eigenaar geworden van een woning en een perceel grasland. De koopprijs van de woning is destijds geheel gefinancierd met een hypotheek, waarbij M en V gezamenlijk schuldenaren zijn. De koopprijs van het perceel grasland is door V betaald. In 2012 is M failliet verklaard. De rechtbank oordeelde (ECLI:NL:RBNNE:2013:7941) dat zowel de woning als het perceel grasland tot de failliete boedel behoort, omdat V niet heeft aangetoond dat zij de onroerende zaken ten tijde van de verkrijging voor meer dan 50% uit eigen middelen heeft gefinancierd zodat V geen terugneemrecht heeft ex artikel 61 lid 4 Fw.

REP 2016/377 - Sign. - Vermogensbeschrijving bij verzoek afwikkeling huwelijkse voorwaarden (Gerechtshof Den Haag 16 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1028)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 2003 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met periodiek verrekenbeding) met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk kopen zij gezamenlijk een woning (hierna: woning 1). V heeft daarnaast een eigen woning (hierna: woning 2). In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Aan het periodieke verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden hebben partijen nooit uitvoering gegeven. De rechtbank is tot partiële verdeling overgegaan en daarbij bepaald dat M eigenaar is van woning 1 en V van woning 2. M gaat in hoger beroep. Hij verzoekt het hof partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen. V verwijst naar de huwelijkse voorwaarden, stellende dat van gemeenschap van goederen geen sprake is.

REP 2016/379 - Sign. - Partneralimentatie en kindgebonden budget: een cirkelredenering? (A.R. van Wieren, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2016/6)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Dit artikel gaat vooral over de gevolgen van het kindgebonden budget voor de hoogte van de partneralimentatie. Het ziet er namelijk naar uit dat er opnieuw sprake is van verschil van opvatting over de wijze waarop het kindgebonden budget in de alimentatieberekening dient te worden meegenomen. Hof Den Haag oordeelt anders dan Hof Arnhem-Leeuwarden. De auteur is het eens met de uitgangspunten van Hof Den Haag, maar niet met de uiteindelijke uitwerking.

REP 2016/380 - Sign. - Limitering partneralimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4636)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 2009 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren. Partijen hebben wel kinderen uit eerdere relaties. Het huwelijk is in 2015 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door V aan M te betalen partner­alimentatie vastgesteld op € 5.574 bruto per maand. V gaat in hoger beroep. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte van M en – meer specifiek – over het, bij de bepaling van zijn behoefte, in aanmerking nemen van de uitkering van [E] die V ontvangt in verband met het overlijden van haar vorige echtgenoot. Ook zijn partijen het oneens over de toepassing van de zogenoemde ‘hofnorm’ (60% van het netto gezinsinkomen).

REP 2016/381 - Sign. - Lijfsdwang bij niet nakomen alimentatieverplichting (I) (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 14 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2374)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk een (nu nog minderjarig) kind is geboren. Het huwelijk is in 2010 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld. Als de betalingsachterstand van M is opgelopen tot € 14.500 verzoekt V de voorzieningenrechter haar verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang en M te doen gijzelen totdat achterstallige kinderalimentatie is voldaan. Na verkregen verlof is M op 13 maart 2013 aangehouden, in verzekering gesteld en vervolgens – na betaling van de achterstallige kinderalimentatie – diezelfde dag weer in vrijheid gesteld. Een jaar later stopt M wederom met betalen van kinderalimentatie aan V. De achterstand bedraagt € 12.000. V verzoekt in kort geding de voorzieningenrechter haar verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang en M te doen gijzelen. De voorzieningenrechter verleent het gevraagde verlof. M gaat in hoger beroep, maar voldoet wel zijn betalingsachterstand.

REP 2016/383 - Sign. - Geen partneralimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4743)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 2013 in Marokko met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren. M heeft de Marokkaanse nationaliteit, V heeft de Marokkaanse en de Nederlandse nationaliteit. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. M verzoekt de rechtbank een door V aan hem te betalen partneralimentatie vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat M zijn behoefte niet inzichtelijk heeft gemaakt. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/384 - Sign. - Draagkracht man verdelen over eigen kinderen en kinderen van nieuwe partner (Rechtbank Noord-Holland 20 april 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3147)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit het huwelijk tussen M en V is (de nu nog minderjarige) zoon Z geboren. Het huwelijk is in 2008 door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat Z zijn hoofdverblijf bij M heeft en dat V maandelijks € 50 kinderalimentatie aan M zal voldoen. M woont sinds 2010 samen met zijn nieuwe partner X en haar drie kinderen uit een eerdere relatie. M en X hebben samen twee kinderen gekregen. In april 2015 is Z onder toezicht gesteld en – bij wijze van voorlopige voorziening – toevertrouwd aan V. Sindsdien heeft M Z niet meer gezien. V verzoekt de rechtbank de hoofdverblijfplaats van Z bij haar te bepalen en de door M aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 350 per maand. V stelt dat Z niet veilig is bij M. Hij heeft aangegeven geestelijk en lichamelijk te worden mishandeld door zijn vader. M betwist de mishandeling en stelt dat Z in een loyaliteitsconflict verkeert. Ten aanzien van de door M te betalen kinderalimentatie bepleit V dat de draagkracht van M dient te worden verdeeld over zijn eigen drie kinderen. M is van mening dat zijn draagkracht moet worden verdeeld over zes kinderen.

REP 2016/385 - Sign. - Berekening behoefte minderjarigen: tabel 2013 of 2015? (Gerechtshof Den Haag 25 mei 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1890)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie – nu nog minderjarige – kinderen zijn geboren. In 2013 gaan partijen feitelijk uiteen, waarbij de kinderen bij V blijven wonen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 261 per kind per maand. In hoger beroep betoogt V dat de rechtbank is uitgegaan van een te lage behoefte van de kinderen. De rechtbank heeft bij de berekening gebruikgemaakt van de tabel ‘eigen aandeel kosten van kinderen’ uit 2013. V is echter van oordeel dat de tabel van 2015 (het jaar van de echtscheiding) gehanteerd had moeten worden. M is van oordeel dat de rechtbank terecht is uitgegaan van de tabel 2013, aangezien partijen in dat jaar feitelijk uiteen zijn gegaan. Daarnaast stelt hij dat het gezinsinkomen lager is dan berekend, doordat de rechtbank ten onrechte de opnames van de rekening-courant bij zijn vennootschap tot het gezinsinkomen heeft gerekend.

REP 2016/387 - Sign. - Wijziging kinderalimentatie (Rechtbank Midden-Nederland 21 juni 2016, C/16/407439 / FA RK 16-85, niet gepubliceerd)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. Het huwelijk wordt in 2006 door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld, overeenkomstig de door partijen in hun echtscheidingsconvenant gemaakte (en door fiscale motieven ingegeven) afspraken. M heeft inmiddels in X een partner gevonden, met wie hij ook een kind heeft gekregen.

REP 2016/388 - Sign. - Nihilstelling partneralimentatie omdat vrouw behoefte niet onderbouwt (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4090)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2015 op nihil te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep stelt M zowel de hoogte van de behoefte van V als haar behoeftigheid ter discussie. M is van mening dat de behoefte van V niet langer gelijkgesteld kan worden met de huwelijksgerelateerde behoefte, aangezien zij thans aanzienlijk minder lasten heeft. Daarnaast beschikt V over een aanmerkelijk vermogen. M stelt zich op het standpunt dat nu V geen inzage heeft gegeven in haar werkelijke behoefte, ervan dient te worden uitgegaan dat V geen (aanvullende) behoefte meer heeft aan partneralimentatie.

REP 2016/389 - Sign. - Geen samenleving als waren zij gehuwd (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4238)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 1980 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2007 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft een door M aan v te betalen partneralimentatie vastgesteld. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat zijn alimentatieverplichting met ingang van 3 april 2012 is geëindigd op grond van artikel 1:160 BW. Per die datum is in de Basisregistratie Personen het woonadres van V als correspondentieadres van X geregistreerd. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/390 - Sign. - Bijzondere kosten bij berekening kinderalimentatie (Gerechtshof Amsterdam 19 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2922)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2003 zoon Z geboren, over wie V het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 333 per maand. V verzoekt de rechtbank de door M te betalen kinderalimentatie te verhogen, omdat Z lijdt aan klassiek autisme, waardoor er bijzondere behoefteverhogende kosten gemaakt moeten worden. De rechtbank willigt het verzoek in en stelt de door M te betalen kinderalimentatie vast op € 1.356 per maand. M gaat in hoger beroep. Partijen zijn het erover eens (1) dat de behoefte van Z op grond van de tabel ‘eigen aandeel kosten kinderen’, behorende bij het Tremarapport van de Expertgroep Alimentatienormen, € 333 per maand bedraagt en (2) dat het door V te ontvangen kindgebonden budget daar niet op in mindering komt. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of er sprake is van bijzondere kosten voor Z waarmee zijn behoefte van verhoogd dient te worden. V is van oordeel dat er bijzondere behoefteverhogende kosten zijn. Zo volgt Z therapieën, krijgt hij bijles, worden er kosten gemaakt in verband met zijn zindelijkheids- en eetproblemen, en zijn er extra kosten voor boeken en schoolbenodigdheden. V stelt dat zij dit niet kan betalen met de door haar te ontvangen kinderbijslag en de tegemoetkoming van de zorgverzekering. Volgens M heeft V de door haar gestelde extra kostenposten onvoldoende onderbouwd. Hij stelt daarbij dat de extra kosten die gemaakt moeten worden verdisconteerd zijn in de tabel ‘eigen aandeel kosten kinderen’ en dat V de kosten kan dragen uit de door haar te ontvangen toeslagen.

REP 2016/391 - Sign. - Werkelijke woonlast versus forfaitaire woonlast (Gerechtshof Den Haag 29 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2310)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld. V gaat in hoger beroep. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met de forfaitaire woonlast van M, aangezien deze aanmerkelijk afwijkt van de werkelijke (lees: aanzienlijk lagere) woonlasten die M moet voldoen.

REP 2016/392 - Sign. - Nihilstelling partneralimentatie op termijn (Rechtbank Amsterdam 25 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3874)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. Partijen hebben tot 2012 in Engeland gewoond en zijn daarna naar Nederland verhuisd. Het verzoek tot echtscheiding is inmiddels ingediend. Bij voorlopige voorziening is de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. M verzoekt de rechtbank de partneralimentatie per 1 april 2017 naar beneden bij te stellen. M stelt dat V in staat moet worden geacht om een vergelijkbaar inkomen te genereren dat zij in Engeland verdiende. Volgens M was het de bedoeling dat V in Nederland zou gaan werken zodra de kinderen naar de basisschool zouden gaan. V stelt dat partijen zijn overeengekomen om voor het werk van M naar Nederland te verhuizen. Door deze keuze verkeert V thans in een positie waar zij niet in staat kan worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Tevens is het voor V momenteel niet mogelijk om fulltime te gaan werken, nu haar kinderen extra aandacht behoeven.

REP 2016/394 - Sign. - HR 9 oktober 2015 heeft geen terugwerkende kracht (Gerechtshof Den Haag 1 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1974)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2005 zoon Z geboren. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 780 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015 te verlagen tot € 477 per maand. De rechtbank willigt het verzoek in. V gaat in hoger beroep. V stelt dat de behoefte van Z – met inachtneming van HR 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) – door de rechtbank ten onrechte is verminderd met het door haar ontvangen kindgebonden budget. M erkent dat HR 9 oktober 2015 een kentering heeft gebracht in de aanbeveling om het kindgebonden budget in mindering te brengen op de behoefte van Z. M kan ermee instemmen dat de berekening met ingang van 1 november 2015 wordt aangepast. Tot die datum dient echter uitgegaan te worden van het door de rechtbank vastgestelde bedrag.

REP 2016/396 - Sign. - De maatwerkbeslissing gezag: uitgekleed gezag, of een geschikte pasvorm voor voortgezet gezamenlijk gezag? (I.J. Pieters, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2016/7-8)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
De rechtspraak heeft zijn weg moeten vinden in het spanningsveld van de wettelijke norm van gezamenlijk gezag en aanhoudende conflictsituaties, die zijn weerslag hebben op kinderen. Een van de bewandelde wegen is de introductie van het zogenaamde uitgekleed gezag of, positiever geformuleerd: een maatwerkbeslissing gezag (een vorm van gezamenlijk gezag onder voorwaarden). De auteur bespreekt deze ontwikkeling en stelt zich de vraag hoe zo’n maatwerkbeslissing gezag zich verhoudt tot de bron waaruit dit kenbaar zou moeten zijn: het gezagsregister.

REP 2016/399 - Sign. - De aanvaardbare termijn in jeugdbeschermingszaken (J. Huijer en I. Weijers, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2016/7-8)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
De Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen beoogt het kindperspectief leidend te laten zijn voor de keuze tussen gezagsbeperking en gezagsbeëindiging. Daartoe heeft de wetgever het begrip ‘aanvaardbare termijn’ geïntroduceerd. In dit artikel worden enkele uitdagingen omtrent de toepassing van dit begrip nader geïllustreerd.

REP 2016/400 - Sign. - Internationale kinderontvoering: minderjarige verzet zich met succes tegen teruggeleiding (Rechtbank Den Haag 14 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6583)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 2004 zoon Z geboren. Z was woonachtig bij M in de Verenigde Arabische Emiraten en verbleef regelmatig bij V. Op 5 augustus 2015 wordt Z – met toestemming van M – door V naar Nederland meegenomen. Drie weken later laat V aan M weten niet met Z te zullen terugkeren. M start daarop een gerechtelijke procedure in Jordanië, met het verzoek uitspraak te doen over de hoofdverblijfplaats van Z. De Jordaanse rechtbank oordeelt daarop dat Z moet worden overgedragen aan M, waarna M zich wendt tot de Nederlandse Centrale Autoriteit. Z verzet zich tegen de terugkeer, omdat hij bang is dat M hem zal mishandelen. Ook is hij bang dat M hem iets zal aandoen, nu hij zich heeft bekeerd tot het Christendom. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat Z onmiddellijk dient terug te keren naar zijn gewone verblijfplaats in de Verenigde Arabische Emiraten.

REP 2016/401 - Sign. - Afwijzing verzoek tot wijziging van het gezag (Rechtbank Den Haag 7 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6741)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn de ouders van de minderjarige Z en verkeren al enige tijd in een hevige strijd. Er zijn meerdere gerechtelijke procedures gevoerd, er onder meer toe leidende dat het hof in 2012 het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z aan M heeft toegekend. V verzoekt de rechtbank het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z aan haar toe te kennen. Volgens V staat M niet open voor gelijkwaardig ouderschap en is de verstandhouding tussen haar en M alleen maar verslechterd door de toekenning van het eenhoofdig ouderlijk gezag aan M. M is volgens V niet in staat om gelijkwaardig ouderschap te bevorderen en het belang van Z centraal te stellen. Nu V hier wel toe in staat is, verzoekt zij om het eenhoofdig gezag.

REP 2016/402 - Sign. - Vervangende toestemming verhuizing (Gerechtshof Den Haag 22 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1852)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit de – inmiddels verbroken – affectieve relatie tussen M en V is (de nu nog minderjarige) dochter D geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In april 2015 verhuist V (zonder toestemming van M) met D van [A] naar [B], waar zij bij haar ouders intrekt. Inmiddels heeft zij zelfstandige woonruimte in [B]. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met D naar [B] te verhuizen. De rechtbank wijst het verzoek af, bepaalt de hoofdverblijfplaats van D bij M en stelt een zorgregeling tussen V en D vast. V gaat in hoger beroep, waarbij zij tevens verzoekt de hoofdverblijfplaats van D bij haar te bepalen.

REP 2016/403 - Sign. - Voor de zoveelste keer gedetineerd: einde ouderlijk gezag (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4934)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
V is moeder van drie minderjarigen kinderen, over wie zij het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. De kinderen zijn allen onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. V heeft meerdere malen gedetineerd gezeten en is na haar laatste detentie opgenomen geweest in een GGZ-instelling. Sinds 2014 verblijven de kinderen in een perspectief biedend pleeggezin. V zit wederom gedetineerd. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van V te beëindigen. De rechtbank wijst het verzoek toe. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/404 - Sign. - Geen contactregeling tussen vader en onwillige minderjarige (Gerechtshof Den Haag 15 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1785)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2001 dochter D geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. Alle contact met M is verbroken. M verzoekt de rechtbank een contactregeling tussen hem en D vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af, maar legt aan V wel een informatieplicht op. In hoger beroep herhaalt M zijn wens contact te hebben met D. Daarnaast stelt hij dat V hem – ondanks dat dit door de rechtbank is bepaald – geen informatie over D verstrekt. Volgens V wil D op geen enkele wijze contact met M en dient deze wens gerespecteerd te worden.

REP 2016/405 - Sign. - Verzoek ontkenning vaderschap ongegrond (Rechtbank Gelderland 20 april 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3647)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2015 dochter D wordt geboren. Partijen zijn voornemens te gaan scheiden. M verzoekt de rechtbank de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren. Volgens hem kan hij niet de biologische vader van D zijn, aangezien hij in 2006 is gesteriliseerd. V heeft zonder zijn medeweten of instemming een zwangerschap bewerkstelligd, aldus M. V erkent dat M – vanwege zijn sterilisatie en zijn daaruit volgende onvruchtbaarheid – niet de biologische vader van D is. Echter, hij heeft ingestemd met een daad van verwekking, waardoor hij beschouwd moeten worden als de juridische vader van D (artikel 1:200 lid 3 BW).

REP 2016/406 - Sign. - Vervangende toestemming vliegreis, ondanks algemene terreurdreiging (Voorzieningenrechter Rechtbank Limburg 8 juli 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:5930)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk (de nu nog minderjarige) dochter D is geboren. M en V oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over D. In 2013 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Sedertdien verblijft D bij V. M heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. Tussen hem en D is een omgangsregeling van kracht. M en X willen met D een week op vakantie naar Spanje. Per vliegtuig, met als vertrek- en eindpunt Düsseldorf. V weigert haar toestemming. Zij heeft geen bezwaar tegen de voorgenomen vakantie, maar wel tegen het beoogde vervoermiddel. Volgens V is het een feit van algemene bekendheid dat er een reëel gevaar bestaat dat terroristen op vliegvelden aanslagen (zullen) plegen. In kort geding verzoekt M de voorzieningenrechter hem vervangende toestemming te verlenen om D mee te nemen op de voorgenomen vakantie per vliegtuig.

REP 2016/407 - Sign. - Gezagsbeëindiging ongeboren kind (1) (Rechtbank Amsterdam 20 oktober 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:10059, onlangs gepubliceerd)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
V heeft vier (nu nog minderjarige) kinderen. Zij is niet meer belast met het ouderlijk gezag over hen. Op dit moment is V zwanger van haar vijfde kind, over wie zij na de geboorte – van rechtswege – met het ouderlijk gezag belast zal zijn. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van V over haar nu nog ongeboren kind direct na de geboorte te beëindigen en de William Schrikker Groep (WSG) tot voogd te benoemen. De Raad stelt dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van de baby na de geboorte. Gezagsbeëindiging is volgens de Raad de meest passende maatregel, omdat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de (ongeboren) baby. De verwachting is gerechtvaardigd dat V niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de baby aanvaardbare termijn te dragen. V heeft ook al het gezag niet meer over haar andere vier minderjarige kinderen, omdat zij in het verleden ten aanzien van hen te kort is geschoten in haar opvoedvaardigheden. Dat zal volgens de Raad ten aanzien van de nu nog ongeboren baby niet anders zijn.

REP 2016/408 - Sign. - Gezagsbeëindiging ongeboren kind (II) (Rechtbank Amsterdam 15 december 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:10061, onlangs gepubliceerd)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit de affectieve relatie tussen M en V (beiden met een verstandelijke beperking en beiden wonend in een woongroep) zijn zes kinderen geboren, die allen onder voogdij van de Willem Schrikker Stichting (WSS) staan. V is zwanger van haar zevende kind. Na de geboorte zal zij van rechtswege zijn belast met het ouderlijk gezag. De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank (1) V te ontheffen uit het ouderlijk gezag over de nu nog ongeboren baby en (2) WSS tot voogd over de baby te benoemen.

REP 2016/409 - Sign. - Man die vaderschap ontkent, voldoet niet aan stelplicht: verzoek DNA-onderzoek afgewezen (Gerechtshof Amsterdam 21 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2368)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 1991 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1999 zoon Z wordt geboren. In 2004 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. M verzoekt de rechtbank (1) V te veroordelen haar medewerking te verlenen aan een DNA-onderzoek, waardoor bepaald kan worden of M al dan niet de biologische vader is van Z, en (2) voor recht te verklaren dat hij niet de vader is van Z. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep. Volgens V dient M niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het verstrijken van de in artikel 1:200 lid 5 BW genoemde termijn. M stelt dat artikel 1:200 BW beoogt de betrokken belangen van zowel het kind als de ontkenner van het vaderschap te waarborgen. Hij heeft er recht op te weten of hij de biologische vader is. Er bestaat bij hem echter dienaangaande zoveel twijfel, dat zijn verzoek een DNA-onderzoek te laten verrichten in ieder geval dient te worden toegewezen, aldus M.

REP 2016/410 - Sign. - Erkenning en adoptie naast elkaar is niet mogelijk (Rechtbank Overijssel 30 juni 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2599)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
V1 en V2 zijn in 2008 met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk wordt uit V1 (de nu nog minderjarige) zoon Z geboren. Z is verwekt met het zaad van een bekende donor. V2 heeft Z erkend. V1 en V2 oefenen van rechtswege (artikel 1:253sa lid 1 BW) gezamenlijk het ouderlijk gezag over Z uit. V2 verzoekt de rechtbank de adoptie uit te spreken van Z. V2 acht het in het belang van Z dat zij hem – naast de gedane erkenning – adopteert, nu (1) de gedane erkenning onvoldoende bescherming biedt tegen de bekende zaaddonor, aangezien deze Z alsnog via een gerechtelijke procedure zou kunnen erkennen, (2) door de erkenning V2 uitsluitend juridisch ouder is geworden, terwijl bij adoptie Z ook in een familierechtelijke betrekking tot haar komt te staan, waarbij de familierechtelijke betrekking tussen Z en zijn biologische vader ophoudt te bestaan, en (3) het ontstane ouderschap door adoptie in het buitenland eerder rechtsgeldig wordt beschouwd dan het ontstane ouderschap door erkenning. Bovendien, zo stelt V2, hebben zij en V1 steeds de intentie gehad Z te adopteren. Slechts op aanraden van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand is tot erkenning van (de op dat moment nog ongeboren) Z overgegaan. De desbetreffende ambtenaar heeft verklaard dat zij er destijds niet van op de hoogte was dat een gedane erkenning mogelijk in de weg zou kunnen staan aan een (latere) adoptie.

REP 2016/411 - Sign. - Vervangende toestemming erkenning door duomoeder (Rechtbank Rotterdam 29 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:5327)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
V1 en V2 hebben een affectieve relatie met elkaar, waaruit in 2010 uit V1 dochter D wordt geboren. De biologische vader is een anonieme, buitenlandse zaaddonor. V1 weigert V2 toestemming te verlenen om D te erkennen. Inmiddels is de relatie tussen V1 en V2 geëindigd. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V1. V2 verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming tot erkenning van D te verlenen. Zij betoogt dat zij betrokken was bij het uitzoeken van de zaaddonor, dat zij samen met V1 de zwangerschap heeft ervaren, dat zij de geboorte van D bij de burgerlijke stand heeft aangegeven en dat zij met D naar het consultatiebureau en de crèche is geweest. V2 wenst zowel in feitelijke zin als in juridische zin de moeder van en voor D te zijn. De bijzondere curator concludeert tot toewijzing van het verzoek.

REP 2016/416 - Sign. - Inkomensafhankelijke combinatiekorting bij co-ouderschap (Rechtbank Gelderland 14 juni 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3164)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2009 zoon Z geboren. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V en staat ook op dat adres ingeschreven. M en V zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarin is bepaald dat Z de ene week bij M verblijft en de andere week bij V. De belastinginspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2012 de door M gevraagde inkomensafhankelijke combinatiekorting niet verleend.

REP 2016/417 - Sign. - Advocaatkosten deels aftrekbaar (Gerechtshof Amsterdam 7 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2439)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in 1986 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2007 door echtscheiding is ontbonden. Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden aandelen in een BV. Deze BV is eigenaar van onroerende zaken waar onder andere een raamprostitutiebedrijf wordt uitgeoefend. Bij de boedelverdeling zijn de aandelen toebedeeld aan V. De BV en de belastinginspecteur twisten over de vraag of de advocaatkosten van V in het kader van de boedelverdeling bij echtscheiding zijn aan te merken als zakelijke uitgaven voor de BV en derhalve aftrekbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat de advocaatkosten privé-schulden zijn, aangezien de echtscheiding een privéaangelegenheid is. In hoger beroep betoogt de BV dat dat het gaat om zakelijke uitgaven voor de vennootschap en dat de kosten derhalve bij de BV aftrekbaar zijn. De BV had er belang bij deze kosten op zich te nemen, nu haar bedrijfsuitoefening in gevaar zou zijn gekomen als haar aandelen aan M zouden worden toebedeeld. Wegens diens strafblad zou alsdan de exploitatievergunning van de BV worden ingetrokken, althans in gevaar komen. De belastinginspecteur stelt zich op het standpunt dat de boedelscheiding een privéaangelegenheid tussen M en V is, waarvan de kosten voor hun eigen rekening dienen te komen.

REP 2016/418 - Sign. - Vrijstelling van artikel 33 sub 8 SW geldt niet bij kwijtschelding (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4546)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V hebben een vordering op hun zoon Z kwijtgescholden. In tegenstelling tot Z is het hof van oordeel dat de schenkingsvrijstelling van artikel 33 sub 8 SW hierop niet van toepassing is. Volgens het hof heeft Z niet aannemelijk gemaakt (1) dat zijn ouders de schuld op dat moment zouden opeisen of (2) dat de kwijtschelding is gedaan omdat hij op dat moment dringend hulp nodig had om andere schuldeisers – die geen uitstel meer duldden – te kunnen betalen.

REP 2016/420 - Sign. - Verzoek ex artikel 1:164 lid 1 BW vertoont naar zijn aard voldoende samenhang met echtscheidingsverzoek (Hoge Raad 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1457)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2012 door echtscheiding is ontbonden. Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft nog altijd niet plaatsgevonden. In de procedure met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft M gesteld dat V in totaal € 85.000 heeft overgeboekt van de en/of-rekeningen van partijen naar een voor hem onbekende bankrekeningen. Op grond van artikel 1:164 BW is V gehouden de schade aan de gemeenschap te vergoeden, aldus M.

REP 2016/421 - Sign. - Beginsel van hoor en wederhoor geschonden bij ontzegging omgang (Hoge Raad 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1510)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Uit V wordt in 2003 dochter D geboren, over wie V het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. V krijgt een relatie met M, waaruit in 2011 een dochter wordt geboren. In 2012 beëindigen M en V hun relatie. D heeft haar hoofdverblijf bij V. V verzoekt de rechtbank M het recht op omgang met D te ontzeggen. De rechtbank wijst het verzoek toe. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/422 - Sign. - Meer rechtszekerheid door nieuw internationaal huwelijksvermogensrecht (KNB)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
De Raad van Europa heeft eind juni ingestemd met nieuwe regels voor internationaal huwelijksvermogensrecht. Er leven ongeveer 16 miljoen internationale paren in de EU. Door de nieuwe regels zullen zij het recht kunnen kiezen dat toepasselijk is op hun gezamenlijk vermogen in geval van echtscheiding of overlijden. Op dit moment hebben de lidstaten bijvoorbeeld heel verschillend geregeld welke rechtbank in zo’n geval bevoegd is. De gerechtelijke procedures die daardoor worden gestart, kosten jaarlijks rond de € 1 miljard. Deze verordeningen moeten daar een eind aan maken.

REP 2016/423 - Sign. - Kan een erfrecht-bewind uit een testament naar oud erfrecht op grond van artikel 4:178 lid 2 BW worden opgeheven? (W.G. Huijgen, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/7)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
In een testament uit 1976 is onder meer bepaald dat het aan de erfgenaam vermaakte vermogen gedurende haar leven onder testamentair bewind zal staan. In casu verzoekt de meerderjarigenbewindvoerder in de zin van Boek 1 BW opheffing van het erfrechtbewind, maar de rechter wijst dit verzoek af.

REP 2016/424 - Sign. - Vaart de notaris tuchtrechtelijk op het kompas van de verkopende executeur? In het algemeen wel, nu niet! (B.M.E.M. Schols, TE – Tijdschrift Erfrecht 2016/03)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
De notaris die geconfronteerd wordt met een verkopende beheersexecuteur moet zich de vraag stellen in hoeverre hij mag meewerken aan door de executeur zonder medewerking van de erfgenamen te verrichten rechtshandelingen. Deze vraag kwam aan de orde bij de Kamer voor het Notariaat Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:30) en, in hoger beroep, bij Hof Amsterdam op 22 december 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:5551).

REP 2016/427 - Sign. - Welke rechter heeft rechtsmacht in de internationale nalatenschap en waarom? (A.L.G.A. Stille, FJR – Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2016/6)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
De eerste publicatie van een Nederlandse beslissing ten aanzien van de Europese Erfrechtverordening heeft onlangs plaatsgevonden op Rechtspraak.nl (ECLI:NL:RBROT:2016:228). Voor de auteur aanleiding om aandacht te besteden aan dat vonnis, waar het gaat om de vragen van rechtsmacht in erfrechtelijke procedures.

REP 2016/428 - Sign. - Wettelijk beschermde titel voor mediators (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
Er komt een openbaar register voor mediators om het gebruik van mediation als methode van geschiloplossing te stimuleren. Mediators die staan ingeschreven, mogen de wettelijk beschermde titel ‘beёdigd mediator’ dragen. Voor registratie gelden straks uniforme eisen aan opleiding en ervaring. Deze mediators moeten een eed afleggen voor de rechtbank. Dit staat in een wetsvoorstel dat minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) op 13 juli voor advies naar verschillende instanties heeft gestuurd.

REP 2016/429 - Sign. - Samenwonende partner moest rekening en verantwoording afleggen over volmacht (Rechtbank Limburg, 6 juli 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:5730)

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016
M en V wonen sinds 1993 met elkaar samen. In 2000 sluiten zij een samenlevingscontract, waarin zij elkaar volmacht verlenen voor het verrichten van rechtshandelingen ten behoeve van de huishouding ‘zoals bedoeld in artikel 1:85 BW’. In 2009 eindigt de samenleving, als M wordt opgenomen in een verpleeghuis. V overlijdt in oktober 2013. Twee maanden later wordt het vermogen van M, die lijdt aan dementie, onder bewind gesteld (artikel 1:431 e.v. BW). Zijn zonen uit een eerdere relatie worden tot bewindvoerders benoemd. Volgens de bewindvoerders is bij M een vordering uit onverschuldigde betaling ontstaan, omdat V sinds 2007 structureel gelden heeft onttrokken aan zijn bankrekening (in totaal ten bedrage van € 328.000), terwijl M ook toen al wilsonbekwaam was. V heeft M ‘financieel uitgekleed’, aldus de bewindvoerders. De erfgenamen van V (haar kinderen uit een eerder huwelijk) stellen dat het geld, overeenkomstig de volmacht in het samenlevingscontract, is besteed aan de kosten van de huishouding.

REP 2016/431 - Art. - Informed consent en het nieuwe scheiden; familierecht re-invented?

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016 geschreven door Hoef, mr. R.E. van de
Aanleiding van het artikel is de huidige tendens op de scheidingsmarkt waarbij het voor partners, mede door de overheid, mogelijk wordt gemaakt snel en goedkoop online te scheiden. Aan de andere kant is er recente rechtspraak beschikbaar, waarin convenanten worden opengebroken en bepalingen buiten toepassing worden verklaard, vernietigd of gewijzigd, omdat achteraf blijkt dat de ex-partners zich niet bewust waren van hun rechten en de gevolgen van hun afspraken. In het artikel wordt ingegaan op de risico’s van het ‘moderne scheiden’ voor de geldigheid van convenanten. Doel van het artikel is de rol van de familierechtspecialist in deze ontwikkelingen te bespreken. Hoe dient de familierechtspecialist te functioneren in deze paradoxale ontwikkeling? Wie garandeert dat de partners voorafgaande aan hun scheiding goed zijn geïnformeerd over de gevolgen van hun scheiding? En hoe kan voorkomen worden dat convenanten achteraf aantastbaar zijn?

REP 2016/432 - Art. - Internationaal familierecht na de Brexit

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016 geschreven door Sumner, dr. mr. I.
Op 23 juni 2016 heeft het Verenigd Koninkrijk tijdens een referendum besloten om uit de EU te treden. Hoewel de gevolgen nog niet geheel kunnen worden overzien, wordt in deze bijdrage een begin gemaakt om te inventariseren welke gevolgen een dergelijke uittreding voor de Nederlandse familierechtjurist zou kunnen hebben.

REP 2016/433 - Art. - Hoofdverblijf van kinderen na scheiding: zinvol instrument of bron van conflicten?

Aflevering 6, gepubliceerd op 15-09-2016 geschreven door Loeb, mr. E. en Bertsch, mr. D.G.
Conflicten tussen ouders dienen het belang van het kind niet. Steeds meer wordt gezocht naar wegen om conflictstof, met name bij scheiding, te elimineren. Een bron van conflicten, namelijk het bepalen bij welke van de ouders een kind na scheiding zijn of haar hoofdverblijf heeft, is daarbij tot op heden eigenlijk buiten schot gebleven. In dit artikel wordt bekeken of dat terecht is.