Aflevering 7

Gepubliceerd op 11 november 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2016/435 - Sign. - Eerste conclusies van de evaluatie pilot nieuwe aanpak complexe scheidingen – hoflocatie Leeuwarden – zijn positief (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Jaarlijks krijgen zo’n 3.500 tot 5.200 kinderen te maken met een complexe echtscheiding van hun ouders. Er komt steeds meer aandacht voor de positie van deze kinderen. Ook de rechtspraak probeert een rol te spelen die de belangen van de kinderen zoveel mogelijk beschermt en veiligstelt. De locatie Leeuwarden van Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in dat verband in april en mei van dit jaar een pilot uitgevoerd. Wanneer een hoger beroepzaak binnenkomt, beoordeelt een raadsheer van de familiekamer of er maatregelen genomen kunnen worden die een snellere en de-escalerende afhandeling bevorderen. Daarbij kan gedacht worden aan het verwijzen naar mediation, het houden van een regiezitting of het benoemen van een bijzondere curator. Wanneer de raadsheer een zaak geschikt acht voor een dergelijke maatregel worden de ouders via hun advocaten benaderd met de vraag of zij mee willen werken.

REP 2016/436 - Sign. - Gaat bij samenwoners voor de verrekening van huishoudkosten en de onderbedelingsvordering bij verdeling van de woning de wettelijke rente op hetzelfde moment lopen? (B.E. Reinhartz, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Partijen hadden een samenlevingsovereenkomst waarin verrekening van huishoudkosten was overeengekomen. Deze was niet uitgevoerd. Nadat het vervalbeding slechts voor een korte periode werkte en rechtsverwerking niet aan de orde was, rees de vraag per wanneer de vordering opeisbaar was en wettelijke rente werd verschuldigd. Ook de wettelijke rente op de overbedelingsschuld ten aanzien van de verdeling van de woning was in geschil. Het hof had voor beide vorderingen dezelfde begindatum aangenomen. De Hoge Raad is het hier niet mee eens.

REP 2016/437 - Sign. - Vordering tot meewerken aan echtscheiding naar Islamitisch recht (Sharia) afgewezen (Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam 9 september 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6943)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M (van Afghaanse nationaliteit) en V (van Nederlandse nationaliteit) zijn in 2009 in Iran met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2016 door echtscheiding is ontbonden. In kort geding verzoekt V de voorzieningenrechter M te veroordelen (1) zijn medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van een echtscheiding naar islamitisch recht, in die zin dat M zijn recht op Talak aan V geeft, zodat zij zelf de echtscheiding kan bewerkstelligen, en (2) de bruidsschat aan haar af te geven.

REP 2016/438 - Sign. - Echtscheiding in strijd met Bijbelse normen? (Gerechtshof Den Haag 7 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3989)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd. Op verzoek van V heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In hoger beroep stelt M dat de rechtbank ten onrechte het echtscheidingsverzoek van V overeenkomstig de bepalingen van het BW heeft behandeld, meer in het bijzonder met toepassing van het in artikel 1:151 BW genoemde criterium dat voor echtscheiding sprake dient te zijn van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. M en V hebben elkaar op hun trouwdatum de belofte gedaan om, overeenkomstig de Bijbelse normen, niet van elkaar te scheiden tot de dood hen scheidt. De beperkte gronden op grond waarvan volgens de Bijbel kan worden gescheiden (indien sprake is van overspel), zijn volgens M niet van toepassing. Partijen zijn derhalve bewust afgeweken van artikel 1:151 BW. Niet van belang is dat er onderscheid is tussen een burgerlijk huwelijk en een kerkelijk huwelijk. Partijen hebben gekozen voor goddelijk recht, een recht dat door God zelf is vastgesteld en waar mensen geen afbreuk aan kunnen doen, ook niet door middel van bepalingen van kerkelijk recht. Het goddelijk recht dient volgens M in deze te prevaleren.

REP 2016/439 - Sign. - Partiële vernietiging echtscheidingsconvenant wegens dwaling (Gerechtshof Den Haag 18 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4675)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met een periodiek verrekenbeding) met elkaar gehuwd. In 2008 kopen zij gezamenlijk een woning. In verband met de financiering daarvan (naast een hypotheek) investeert V € 110.000 méér dan M. Op 1 april van dat jaar ondertekenen partijen bij een notaris een ‘aanvullende akte’ met de volgende inhoud:

REP 2016/440 - Sign. - Beding in echtscheidingsconvenant sluit vernietiging uit (Rechtbank Gelderland 10 augustus 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4658)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 1998 met elkaar gehuwd. In het kader van hun voorgenomen echtscheiding tekenen zij op 20 mei 2015 bij de notaris een convenant, waarvan de slotbepaling luidt: ‘Partijen doen afstand van hun recht tot inroeping van de nietigheid, vernietiging en/of ontbinding van deze overeenkomst.’ M vordert een verklaring voor recht dat (de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zoals vastgelegd in het) echtscheidingsconvenant buitengerechtelijk is vernietigd op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden, danwel wegens benadeling voor meer dan een kwart. V beroept zich op de slotbepaling van het convenant.

REP 2016/441 - Sign. - Reële waarde of afkoopwaarde van de aan de hypotheek gekoppelde polissen? (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6926)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 1995 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met finaal verrekenbeding) met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2012 door echtscheiding is ontbonden. V is eigenaar van de voormalig echtelijke woning. De daarop rustende hypotheek staat op beider naam. Aan de hypotheek zijn overlijdensrisicoverzekeringen gekoppeld. Over de waarde van die polissen verschillen partijen van mening. De rechtbank heeft de waarde van de polissen vastgesteld aan de hand van de reële waarde. M gaat in hoger beroep. Volgens hem had de rechtbank moeten uitgaan van de afkoopwaarde.

REP 2016/442 - Sign. - Gevolgen van het faillissement van een echtgenoot voor huwelijkse voorwaarden tijdens huwelijk en het vestigen van een hypotheekrecht (J.I. Driessen-Kleijn, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/10)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Het opmaken van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk met een bepaald doel, in de navolgende te bespreken casus was dit het inkomen van de vrouw buiten de failliete boedel houden, kan onder omstandigheden tot hele andere gevolgen leiden dan men aanvankelijk voor ogen heeft. Zo realiseerden partijen zich niet dat geoordeeld zou worden dat de partijen op grond van de Faillissementswet in dat geval beschikten over tot het faillissement behorende vermogen, terwijl zij daartoe niet meer beschikkingsbevoegd waren, althans de boedel niet meer konden binden.

REP 2016/443 - Sign. - Wijziging van het huwelijksgoederenrecht (H.J.T. Vos, ftV – fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
De auteur bespreekt de stand van zaken met betrekking tot wetsvoorstel 33987 inzake de beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen. Zijn conclusie: zonder heldere antwoorden op de inmiddels gerezen vragen, lijkt het doorvoeren van de wetswijziging onverantwoord en ontstaat er eenzelfde onduidelijkheid als in 2012 ontstond bij de invoering van de regeling van de vergoedingsrechten.

REP 2016/444 - Sign. - Periodiek verrekenbeding wordt niet ‘overruled’ door finaal verrekenbeding (Rechtbank Noord-Holland 13 januari 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:107)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In de huwelijkse voorwaarden is een periodiek verrekenbeding opgenomen, waaraan is toegevoegd: ‘De echtgenoten sluiten uitdrukkelijk de (analoge) toepassing van de bepalingen van het wettelijk deelgenootschap, opgenomen in de artikelen 1:129 en 1:132 tot en met 1:145 van het Burgerlijk Wetboek, bij uitvoering van het onderhavige verrekeningsbeding uit, aangezien die verrekening niet verder mag kunnen strekken dan verrekening van inkomen op de wijze als in lid 1 bepaald; met name is het niet de bedoeling dat, behoudens de werking van een eventueel in deze akte overeengekomen zogenaamd finaal verrekeningsbeding, bijvoorbeeld waardevermeerdering van eigen vermogen in de verrekening wordt betrokken.’ Verder hebben partijen in hun huwelijkse voorwaarden bepaald dat in geval van echtscheiding er verrekening van hun vermogens plaatsvindt ‘zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten een beperkte gemeenschap van goederen had bestaan, omvattende: de woningen bij de echtgenoten of een van hen in gebruik, de voor de verkrijging daarvan aangegane financieringen en de daarbij medeverbonden polissen van levensverzekering (...).’ Naar aanleiding van hun echtscheiding twisten M en V thans over de vraag of uitsluitend op grond van het finaal verrekenbeding moet worden afgerekend, of dat tevens uitvoering moet worden gegeven aan het periodiek verrekenbeding door artikel 1:141 lid 3 BW. Volgens M blijkt uit HR 19 januari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ1106) en HR 1 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BB9781) dat het periodiek verrekenbeding wordt ‘overruled’ door het finaal verrekenbeding.

REP 2016/445 - Sign. - Wat zijn de gevolgen van het faillissement van de vrouw voor de boedelverdeling? (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2775)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 1991 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding wordt ontbonden. In februari 2014 wordt V failliet verklaard. De verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft dan nog niet plaatsgevonden. M stelt dat hij en V afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de gemeenschappelijke woning en auto, en vordert nakoming daarvan. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst M naar correspondentie tussen de advocaten van partijen, waarin over en weer verdelingsvoorstellen zijn gedaan en aanvaard. De rechtbank concludeert dat eventuele deelafspraken V (en daarmee de curator) niet binden. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/446 - Sign. - Behoefte kan worden gecreëerd door het maken van schulden (Gerechtshof Den Haag 29 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2307)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 1984 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2015 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 3.757 per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens hem heeft de rechtbank de behoefte van V te hoog vastgesteld. Partijen hebben tijdens het huwelijk een riante levensstijl gehad, waardoor zij hebben moeten interen op het vermogen, bestaande uit een vordering op de BV van M. Partijen wisten volgens M al in een zeer vroeg stadium dat de BV in 2014 geen middelen meer zou hebben om af te lossen op de vordering van partijen. De rechtbank had volgens M bij de bepaling van de behoefte van V met deze voorzienbare teruggang in levensstijl rekening moeten houden. V stelt dat het interen op het vermogen van partijen tijdens het huwelijk, naast het inkomen tijdens het huwelijk, meetelt voor de behoefte. Bij de bepaling van de behoefte dient volgens V immers gekeken te worden naar de welstand tijdens het huwelijk.

REP 2016/447 - Sign. - Uitleg derdenbeding alimentatie jongmeerderjarige (Gerechtshof Amsterdam 26 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3036)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen (waaronder, in 1992, dochter D) zijn geboren. In 2002 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 250 per kind per maand. In hun echtscheidingsconvenant zijn M en V het navolgende overeengekomen:

REP 2016/448 - Sign. - Kinderalimentatie, nakoming overeenkomst (Gerechtshof Amsterdam 9 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3278)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Uit de – in 2002 beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 1997 zoon Z geboren. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. In 2003 zijn partijen overeengekomen dat M € 200 per maand aan kinderalimentatie aan V zal voldoen. V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2013 vast te stellen op € 400 per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep stelt V dat dat M sinds februari 2013 niet heeft voldaan aan zijn alimentatieverplichting. Volgens haar heeft M de kinderalimentatie in 2012 verhoogd naar € 400 per maand, waarmee de overeenkomst uit 2003 (mondeling) is gewijzigd. M voert aan dat hij de kinderalimentatie op verzoek van V tijdelijk heeft verhoogd naar € 400 per maand, teneinde haar – uit coulance – financieel tegemoet te komen. Het betrof een eenmalige handeling, waarbij het geenszins de bedoeling was dat die verhoging een definitief karakter zou krijgen. Van een (permanente) wijziging van de tussen partijen in 2003 overeengekomen alimentatie is geen sprake, aldus M.

REP 2016/449 - Sign. - Geen partneralimentatie meer wegens wangedrag vrouw (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5326)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 1999 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren, waaronder zoon Z, die lijdt aan het Pitt-Hopkins Syndroom. In 2013 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld, alsmede de door hem aan V te betalen partneralimentatie. M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen kinderalimentatie op nihil te bepalen. De rechtbank willigt het verzoek in. Volgens de rechtbank is de tussen partijen door het huwelijk ontstane lotsverbondenheid verbroken door de gedragingen van V jegens M. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/450 - Sign. - Vrouw wil na zes jaar alsnog partner­alimentatie (Rechtbank Overijssel 10 juni 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:3130)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 1986 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. In 2016 verzoekt V de rechtbank alsnog een door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen. Zij wijst erop dat haar inkomsten uit PGB zijn weggevallen en dat moet worden uitgegaan van haar huwelijksgerelateerde behoefte. Volgens M is de huwelijksgerelateerde behoefte van V verbleekt. Er is geen sprake meer van een band met het huwelijk en V heeft een eigen mate van welstand opgebouwd waaraan haar behoefte gerelateerd dient te worden.

REP 2016/451 - Sign. - Omkering bewijslast: man moet bewijzen dat hij niet samenwoont in de zin van artikel 1:160 BW (Rechtbank Overijssel 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:3118)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door V aan M te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 777 per maand. M is inmiddels verhuisd naar het buitenland, waar zijn nieuwe partner X woont. V verzoekt de rechtbank de door haar aan M te betalen partneralimentatie op nihil te stellen, nu hij en X samenwonen in de zin van artikel 1:160 BW. M erkent dat hij en X een affectieve relatie met elkaar hebben, maar ontkent dat zij met elkaar samenwonen. M wijst erop dat V moet bewijzen dat er sprake is van een samenwoning als bedoeld in artikel 1:160 BW, nu hij dit uitdrukkelijk en gemotiveerd ontkent. Volgens V moet er in deze sprake zijn van omkering van de bewijslast, nu M is vertrokken en V daardoor in bewijsnood is komen te verkeren.

REP 2016/452 - Sign. - Hof: feitelijke samenwoning geen vereiste voor artikel 1:160 BW (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4501)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. M gaat in hoger beroep, stellende dat V op 1 april 2013 is gaan samenleven met X als waren zij gehuwd en dat dientengevolge zijn alimentatieverplichting jegens V van rechtswege is geëindigd (artikel 1:160 BW). V erkent een duurzame affectieve relatie met X te hebben, maar ontkent met hem samen te wonen. In een geval waarin niet aan het samenwoningsvereiste wordt voldaan, volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat niet tot het oordeel kan worden gekomen dat sprake is van een samenleven als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. In casu is dus niet aan de cumulatieve vereisten van artikel 1:160 BW voldaan, aldus V, die er op wijst dat zij en X ieder hun eigen woning hebben.

REP 2016/456 - Sign. - Invloed inkomsten jongmeerderjarige op kosten levensonderhoud en studie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7362)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1996 dochter D wordt geboren. In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Sindsdien heeft D haar hoofdverblijfplaats bij V. De door M aan V verschuldigde kinderalimentatie voor D is in 2014 – in verband met haar meerderjarigheid – op grond van artikel 1:395b lid 1 BW van rechtswege omgezet in een door M aan D verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. De rechtbank heeft deze onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 27 per maand met ingang van januari 2015 en met ingang van september 2015 op € 103 per maand. D gaat in hoger beroep.

REP 2016/458 - Sign. - Vrouw moet binnen drie jaar in eigen levensonderhoud voorzien (Gerechtshof Den Haag 14 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2737)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2015 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft een door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld, welke betalingsverplichting eindigt op 1 december 2015. V gaat in hoger beroep. Volgens M heeft V zich onvoldoende ingespannen om een baan te krijgen. V heeft tijdens haar studie en tijdens het huwelijk altijd gewerkt. De arbeidsovereenkomst met haar broer heeft zij beëindigd met het oog op een zo hoog mogelijke partneralimentatie, aldus M. V stelt vanwege haar lichamelijke (eczeem) en psychische klachten nog steeds geen betaalde baan te hebben gevonden. De arbeidsrelatie bij haar broer is met medeweten en instemming van M beëindigd. V heeft verder alleen onbetaald vrijwilligerswerk gedaan, maar moest dit om gezondheidsredenen staken. Zij kan niet in haar eigen levensonderhoud voorzien, aangezien binnen haar vakgebied weinig banen te vinden zijn, hoewel zij zich zeer inspant om een baan te vinden.

REP 2016/459 - Sign. - Partneralimentatie en draagkracht ondernemer (Gerechtshof Den Haag 22 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2197)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2015 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.750 per maand. M gaat in hoger beroep. M stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om partneralimentatie te voldoen en dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de gemiddelde winst over 2011 t/m 2013. Uit de jaarrekening 2015 blijkt dat het jaarinkomen van M is gedaald naar € 16.056. Volgens M is de grote daling van de winst uit onderneming voor het overgrote deel veroorzaakt door de beëindiging van de samenwerkingsrelatie met zijn zakenpartner, hetgeen een direct gevolg van de inmenging van V is. Hierdoor is hij nu zelf verantwoordelijk voor zowel acquisitie als uitvoering van het aangenomen werk, en heeft hij forse investeringen moeten verrichten in materialen en gereedschappen. Daarnaast is sprake van toegenomen concurrentie, waardoor hij, ondanks al zijn inspanningen daartoe, onvoldoende opdrachten kan bemachtigen. V stelt dat rekening moet worden gehouden met het gemiddelde bedrijfsresultaat en wijst erop dat van M verwacht mag worden dat hij zijn verdiencapaciteit aanwendt. M heeft niet gesteld of onderbouwd waarom het slecht gaat met zijn onderneming. M dient aan te tonen dat hij voldoende inspanningen verricht om meer werk te krijgen, aldus V.

REP 2016/460 - Sign. - Reiskosten in het kader van de zorg­regeling behoren niet tot de behoefte van het kind (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6917)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Uit het – in 2007 door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 2003 dochter D geboren. Tot 1 maart 2015 verbleef D bij V, daarna werd zij ingeschreven op het adres van M. Feitelijk verbleef D echter tot augustus 2015 bij V. In die periode was er sprake van co-ouderschap. De rechtbank heeft de door V aan M te betalen kinderalimentatie voor de periode van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 vastgesteld op € 62 per maand. M gaat in hoger beroep. M is van oordeel dat de behoefte van D groter is dan is vastgesteld door de rechtbank. In de periode van 1 maart 2015 tot 1 augustus 2015 heeft M – naast verblijfkosten – € 390 extra betaald aan onder andere de kapper, de telefoon en aan reiskosten. Deze kosten dienen volgens M normaliter door de verzorgende ouder te worden gedragen. M acht het redelijk dat de behoefte van D met deze kosten worden verhoogd.

REP 2016/461 - Sign. - Aantal kinderen in bijstandsgezinnen groeit (CBS)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
In 2015 woonden er in Nederland meer kinderen in bijstandsgezinnen dan een jaar eerder: 226.000 tegen 223.000. Dat is een stijging van 1,3%. Het aantal bijstandsgezinnen met een of meer kinderen bleef in die periode ongeveer gelijk; gemiddeld zijn ze dus kinderrijker geworden. Deze ontwikkeling is vooral toe te schrijven aan de toename van het aantal kinderen van Syrische herkomst.

REP 2016/462 - Sign. - Divorce Challenge moet kinderen beschermen bij scheiding (Ministerie van Veiligheid en Justitie)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) heeft op 6 september de Divorce Challenge gestart met de lancering van de website www.divorcechallenge.nl. Het doel van de Challenge is het aantal vechtscheidingen terug te dringen en de negatieve gevolgen voor kinderen te verminderen. Op de website kunnen mensen ideeën tegen vechtscheidingen indienen. Professionals, sociale vernieuwers, en ervaringsdeskundigen kunnen de komende drie maanden voorstellen doen. Het is tegelijkertijd een oproep om over de grenzen van het eigen vakgebied heen te kijken en de samenwerking te zoeken, bijvoorbeeld tussen juristen en hulpverleners. De Divorce Challenge is een nieuwe manier om de kennis, kracht en ervaring van alle partijen te benutten en vloeit voort uit een motie van PvdA-kamerlid Recourt.

REP 2016/463 - Sign. - Ouders mogen doodgeboren kind registreren (ANP)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Ouders krijgen de mogelijkheid om een doodgeboren kindje te registreren in de gemeentelijke basisregistratie (BRP). Dat hebben ministers Plasterk (Binnenlandse Zaken) en Van der Steur (Veiligheid en Justitie) op 19 september toegezegd. De registratie is op vrijwillige basis. Ouders krijgen de keuze, ook met terugwerkende kracht, of hun doodgeboren kind in de basisregistratie wordt opgenomen. Ouders kunnen nu al een speciale akte laten opmaken bij de burgerlijke stand voor een doodgeboren kind. Met de nieuwe afspraken wordt een geboorteakte mogelijk.

REP 2016/464 - Sign. - Vechtscheidingen kunnen verslechteren door sociaal netwerk ouders (VU Amsterdam)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
In gezinnen waar conflicten blijvend escaleren, hebben kinderen weinig aan een behandeling bij een psycholoog voor de gevolgen ervan. Het is juist van belang dat de ouders veranderen en elkaar proberen te vergeven. Daarbij is het essentieel dat hun familie, vrienden, advocaten, buren en hulpverleners minder negatief zijn over die andere ouder. Dit blijkt uit het promotieonderzoek van klinisch psycholoog Margreet Visser, die op 16 september promoveerde aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

REP 2016/466 - Sign. - Rechtbank Den Haag legt ‘family life’ tussen grootouders en kleinkind zeer ruim uit (Rechtbank Den Haag 16 augustus 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:9618)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is (de nu nog minderjarige) zoon Z geboren. Toen Z 16 maanden oud was, is V door de politie aangehouden wegens een drugsdelict. Zij is daarna niet meer bij de verzorging en opvoeding van Z betrokken geweest. Z heeft toen een aantal maanden bij de ouders van M (hierna: de grootouders) gewoond, die hem verzorgden en opvoedden. Daarna is Z in het gezin van M gaan wonen. Tot zijn zesde levensjaar heeft Z geregeld (zomer)vakanties en weekenden bij de grootouders doorgebracht. Daarna is de relatie tussen M en de grootouders verslechterd en is het contact tussen Z en de grootouders ongeveer 4,5 jaar verbroken geweest. Daarna is het contact enigszins hersteld. In de zomervakantie van 2014 heeft Z drie weken bij de grootouders gelogeerd, waarna het contact opnieuw is verbroken. In de kerstvakantie van 2015 is Z een aantal malen buiten medeweten van M bij de grootouders op bezoek geweest.

REP 2016/467 - Sign. - Vader vreest aanslagen in Turkije en trekt toestemming voor vakantie in (Voorzieningenrechter Rechtbank Limburg 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:6838)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. V heeft een vakantie geboekt voor haar en de kinderen naar Izmir (Turkije). In eerste instantie verleent M zijn toestemming hiervoor, maar twee weken voor het geplande vertrek trekt hij zijn toestemming in. Volgens hem is Turkije een onveilig land. In kort geding verzoekt V de voorzieningenrechter haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar Izmir op vakantie te gaan.

REP 2016/468 - Sign. - Beëindiging gezag vader over 17-jarige dochter na overlijden moeder (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 augustus 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3554)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Uit het huwelijk tussen M en V wordt in 1999 dochter D geboren. In 2013 gaan M en V feitelijk uiteen. Op 15 april 2015 wordt het huwelijk ontbonden door het overlijden van V, waarna M wordt belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over D. In september van dat jaar wordt D onder toezicht gesteld van de GI en in een netwerkpleeggezin geplaatst.

REP 2016/470 - Sign. - Gezagswijziging en adoptie na laagtechnologisch draagmoederschap (Rechtbank Rotterdam 15 september 2016, C/10/502865 / FA RK 16-4496, niet gepubliceerd)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 2010 met elkaar gehuwd. In verband met hun onvervulde kinderwens zoeken zij contact met draagmoeder X. Door middel van laagtechnologisch draagmoederschap (kunstmatige inseminatie van X met een zaadcel van M) is X zwanger geworden. In 2016 bevalt X van zoon Z, waarover zij van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. M heeft Z erkend. Z woont sedert zijn geboorte in het gezin van M en V. M verzoekt de rechtbank om hem te belasten met het ouderlijk gezag over Z en X daaruit te ontslaan. V verzoekt de rechtbank de adoptie door haar van Z uit te spreken.

REP 2016/471 - Sign. - Verzoek van moeder om omgangsregeling vader en kind afgewezen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4505)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Uit de kortstondige affaire tussen M en V is in 2014 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. V verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen M en D vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep. M voert aan dat hij geen enkel contact met D wil. Gedwongen omgang is volgens hem niet in het belang van D. M acht zichzelf totaal ongeschikt voor omgang en ervaart negatieve gevoelens als hij aan D en V denkt. M stelt dat hij psychische problemen heeft en instabiel is. Volgens V is een (al dan niet begeleide) omgangsregeling tussen M en D wel degelijk in het belang van D. V stelt dat M psychisch niet zo instabiel is als hij doet voorkomen en dat er geen reden is om het omgangsrecht van D te ontzeggen. Het is in het belang van D om zich zo snel mogelijk aan M te hechten. M dient zijn verantwoordelijkheid te nemen en zijn best te doen om er voor D te zijn, aldus V.

REP 2016/472 - Sign. - D66 wil ‘leefvormneutrale’ erf- en schenkbelasting (KNB)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Op 26 augustus presenteerde D66 haar concept-verkiezingsprogramma. Daarin staat dat de partij wil dat de erf- en schenkbelasting ‘leefvormneutraal’ wordt. Als het aan de democraten ligt, worden de tarieven en vrijstellingen voor de erf- en schenkbelasting drastisch gemoderniseerd. ‘D66 wil dat iedereen vrij is zelf te bepalen aan wie hij zijn erfenis nalaat’, aldus lobbyiste Tessa Maas bij de presentatie van het verkiezingsprogramma. ‘Mensen bepalen zelf wie hen dierbaar zijn. D66 wil dat de overheid hier geen waardeoordeel over uitspreekt. Op dit moment is het erf- en schenkrecht niet leefvormneutraal. Mensen zonder partner en kinderen kunnen hun erfenis niet fiscaal voordelig nalaten. D66 wil dat mensen zonder partner of kinderen gelijk behandeld worden’.

REP 2016/473 - Sign. - 39% van de mensen heeft zich vergist in de financiële gevolgen van een scheiding (Nationale Nederlanden)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Nationale-Nederlanden deed in augustus onderzoek onder 598 gescheiden mensen in Nederland. Hieruit bleek dat 80% van de mensen die geen extern advies had ingewonnen, hier achteraf spijt van had. Van de ondervraagden geeft 39% aan zich vergist te hebben in de financiële gevolgen van een scheiding. 40% heeft na de scheiding zelfs het gevoel niet meer het leven te kunnen leiden zoals zij dat zouden willen. 91% vindt specialistische hulp bij een scheiding dan ook altijd aan te raden.

REP 2016/476 - Sign. - De invoering van de beperkte gemeenschap van goederen vanuit fiscaal perspectief (T.C. Hoogwout, ftV – fiscaal tijdschrift Vermogen 2016/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
De Tweede Kamer heeft op 19 april 2016 ingestemd met het initiatiefwetsvoorstel tot beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen. Dit wetsvoorstel beoogt de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken en het voorhuwelijkse vermogen, giften en erfenissen daarbuiten te laten. Alleen wat de echtgenoten tijdens het huwelijk verwerven, moet aan hen beiden toekomen. Bestaat tussen echtgenoten een discussie aan wie van hen beiden een goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dit goed aangemerkt als een gemeenschapsgoed. Onder de nieuwe beperkte gemeenschap van goederen zullen eveneens de goederen vallen die al vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtelieden gezamenlijk toebehoorden.

REP 2016/477 - Sign. - De overgangsregeling bij de verhoogde schenkvrijstelling; een ander voorstel (C.M.J.F. van Gorp, FBN – Fiscale Berichten voor het Notariaat 2016/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
De wetgever heeft ons verrast met een vernieuwde verhoogde schenkvrijstelling van € 100.000 per 2017, inclusief een buitengewoon ingewikkelde overgangsregeling. Met deze overgangsregeling moet worden bereikt ‘dat eenieder de mogelijkheid krijgt of heeft gehad om vrij van schenkbelasting te schenken tot € 100.000 voor de eigen woning’. De auteur vraagt zich af of met de huidige overgangsregeling dit doel wel wordt bereikt. Zij zet de regeling uiteen en komt met een alternatief.

REP 2016/479 - Sign. - Geen afkoop van alimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 juli 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5539)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (inmiddels meerderjarige) kinderen zijn geboren: zoon Z en dochter D. In 1994 sluiten M en V twee kapitaalverzekeringen af, beide met een gegarandeerd eindkapitaal (op 1 februari 2014) van € 22.729, te weten (1) een kapitaalverzekering, waarbij M verzekerde is en Z zowel begunstigde als verzekeringnemer, en (2) een kapitaalverzekering, waarbij M verzekerde is en D zowel begunstigde als verzekeringnemer. In 2008 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Bij de boedelscheiding wordt aan M kapitaalverzekering (1) toebedeeld en aan V kapitaalverzekering (2). In zijn IB-aangifte 2011 heeft M een bedrag van € 27.197 aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (alimentatie). Van dit bedrag heeft € 22.729 betrekking op kapitaalverzekering (1).

REP 2016/480 - Sign. - Navordering en boete voor niet aangeven van ontvangen partneralimentatie (Gerechtshof Den Haag 20 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2140)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Het huwelijk tussen M en V, waaruit drie kinderen zijn geboren, is in 2008 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 300 per kind per maand, en de door hem te betalen partneralimentatie op € 1.500 per maand. In haar IB-aangiften 2008 en 2009 heeft V telkens als door haar ontvangen partneralimentatie een bedrag van € 18.000 opgenomen. In haar aangifte voor het jaar 2010 neemt zij een bedrag van € 3.000 aan partneralimentatie-inkomsten op. De belastinginspecteur vraagt de bankafschriften van V op. Daaruit blijkt dat zij in 2010 in totaal € 26.600 aan partner- en kinderalimentatie van M overgemaakt heeft gekregen. De inspecteur legt vervolgens aan V een navorderingsaanslag met een vergrijpboete van 25% op. V is het daar niet mee eens.

REP 2016/481 - Sign. - Schenking aan partner valt onder natuurlijke verbintenis (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 14 juni 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3739)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd. In 2001 wordt V opgenomen in een verzorgingstehuis. Een jaar later gaat M samenwonen met X. Zowel in december 2011 als in januari 2012 heeft M € 150.000 aan X overgemaakt. Voor de rechtbank is in geschil of hierbij de schenkingsvrijstelling van artikel 33 sub 12 SW (nakoming van een natuurlijke verbintenis) van toepassing is.

REP 2016/482 - Sign. - Rechtbank acht zich bevoegd, ondanks dat overlegbeding werd overgeslagen (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5035)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
De samenwoonrelatie tussen M en V is verbroken. V vordert voor de rechtbank dat de gemeenschappelijke goederen worden verdeeld. M vordert op zijn beurt dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, dan wel V niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering, omdat partijen in hun samenlevingsovereenkomst hebben bepaald dat zij eerst in onderling overleg de goederen zullen waarderen en dat bij het ontbreken van overeenstemming de waardering geschiedt door een deskundige die wordt aangewezen door een notaris. Volgens M heeft V dit afgesproken voortraject niet gevolgd, maar zich direct tot een advocaat gewend.

REP 2016/485 - Sign. - De Verordening Huwelijksvermogensstelsels 2016. Belangrijke wijzigingen voor de echtscheidingspraktijk (M.H. ten Wolde, EB – Tijdschrift voor Scheidingsrecht 2016/9)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
Op 28 juli jl. is de Europese Verordening Huwelijksvermogensstelsels in werking getreden. De verordening is met ingang van 29 januari 2019 van toepassing en zal vanaf dat moment een belangrijke rol gaan spelen bij huwelijksvermogensstelsels met een grensoverschrijdend karakter, waaronder de vereffening van vermogen bij echtscheiding. Dit artikel biedt een overzicht van de belangrijkste wijzigingen die de verordening brengt.

REP 2016/486 - Sign. - Wijziging nationaliteit kan tot gevolg hebben dat ook huwelijksvermogensrecht wijzigt (Rechtbank Overijssel 11 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:3219)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd. Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. V woont sinds 1979 in Nederland en verkreeg op 28 oktober 1997 de Nederlandse nationaliteit. M is vanaf 14 oktober 1999 woonachtig in Nederland en heeft sinds 14 juni 2004 de Nederlandse nationaliteit. Vanaf het moment dat M zich in Nederland vestigde, hebben partijen met elkaar samengewoond. V verzoekt de rechtbank (1) tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en (2) de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen.

REP 2016/488 - Sign. - Ontslag executeur wegens gewichtige reden (Rechtbank Den Haag sector kanton 2 september 2016, 4944349 EJ VERZ 16-84643, niet gepubliceerd)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen (zoon Z en dochter D) zijn geboren. V heeft uit een eerder huwelijk dochter D2. In 2004 overlijdt M. In zijn testament heeft hij (1) Z en D benoemd tot zijn enige erfgenamen en (2) Z benoemd tot executeur. Tot de nalatenschap van M behoort de echtelijke woning, waarin V blijft wonen. V overlijdt in 2013. In haar testament heeft zij (1) Z, D en D2 benoemd tot haar enige erfgenamen en (2) Z benoemd tot executeur. De nalatenschappen van M en V zijn nog altijd niet verdeeld. De echtelijke woning is nog niet verkocht en er zijn geen boedelbeschrijvingen opgemaakt. D en D2 verzoeken de kantonrechter om Z te ontslaan als executeur in de nalatenschap van M. Volgens hen schiet Z ernstig tekort in zijn taak als executeur en bestaat er een aanzienlijk wantrouwen jegens hem, waardoor sprake van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 4:149 lid 2 BW.

REP 2016/489 - Sign. - Ex-partner had recht op levensverzekeringsuitkering; geen quasi-legaat (Rechtbank Noord-Nederland 2 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:881)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V wonen samen en hebben – beiden als verzekeringnemers – onder één polisnummer een overlijdensrisicoverzekering afgesloten ten gunste van de ander. Nadat hun relatie was verbroken, is M overleden, waardoor V een verzekeringsuitkering van € 150.000 heeft ontvangen. Thans maakt D (de dochter van M uit een eerdere relatie) aanspraak op de uitkering. Volgens haar is de eerste begunstiging van V in de polis vervallen, omdat de ratio daarvan (te weten dat V als partner verzorgd wordt achtergelaten) niet meer geldt door de beëindiging van de samenwoning. Daardoor is de tweede begunstiging op het polisblad van toepassing, ofwel de begunstiging ten behoeve van D. V betoogt dat zij en M er ten tijde van het verbreken van de relatie bewust voor hebben gekozen om de verzekering te handhaven zolang hun woning te koop stond, in verband met de aanzienlijke financiële risico’s die kleefden aan dit gemeenschappelijke goed.

REP 2016/490 - Sign. - Geen onrechtmatige daad door opnamen kredietrekening (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7317)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd. In 2005 hebben zij een doorlopend krediet van € 15.000 afgesloten bij ABN AMRO Bank. In de kredietovereenkomst is bepaald dat de aan de bank verschuldigde bedragen ineens opeisbaar zijn indien partijen tenminste 2 maanden achterblijven met de betaling van de maandtermijn. In september 2007 gaan partijen feitelijk uiteen. Het debetsaldo van het doorlopend krediet (in de vorm van een en/of-rekening) bedraagt op dat moment € 14.000. Partijen houden het doorlopend krediet aan. In 2008 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. Na het uiteengaan van partijen worden bedragen opgenomen van bedoelde en/of-rekening, waardoor er een niet toelaatbaar debetsaldo ontstaat. Als partijen een periode niet hebben voldaan aan hun betalingsverplichting, vordert de bank de volledige hoofdsom van partijen. De rechtbank veroordeelt M tot betaling aan de bank van € 7.500. M spreekt V aan op grond van onrechtmatige daad, en vordert betaling van haar aan hem van een bedrag van € 7.000. Volgens M heeft V onrechtmatig jegens hem gehandeld door zonder overleg opnamen tot een totaalbedrag van € 18.000 te doen. Daarnaast heeft zij hem geen inzicht verschaft in hetgeen met de en/of-rekening is gebeurd. V erkent dat zij geld heeft opgenomen van de desbetreffende rekening, mede om haar nieuwe woning mee te verkrijgen.

REP 2016/491 - Sign. - Maritaal beslag op aandelen en bankrekeningen BV (Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam 16 maart 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:5864)

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016
M en V zijn in 1987 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In juli 2015 dient M een verzoekschrift tot echtscheiding in. De echtscheiding is nog niet uitgesproken. In februari 2016 heeft V – ex artikel 768 Rv – maritaal beslag gelegd op (1) de aandelen van M in [BV] en (2) de bankrekeningen van [BV]. M vordert in kort geding opheffing van de beslagen.

REP 2016/492 - Art. - Afschaffen pensioen in eigen beheer compliceert echtscheidingen!

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016 geschreven door Leene-Hoedemaeker MPLA, Drs. I.E.
Op Prinsjesdag is het belastingplan 2017 openbaar gemaakt. Onderdeel van dit belastingplan is het wetsvoorstel ‘Uitfaseren van het Pensioen in Eigen Beheer’ voor de directeur-grootaandeelhouder van staatssecretaris van Financiën Wiebes. Dit wetsvoorstel moet per 1 januari 2017 van kracht worden. Afkopen, omzetten of handhaven. In dit artikel zal ik ingaan op het wetsvoorstel en de gevolgen voor dga’s en hun partner met een lopende echtscheiding. Tevens besteed ik aandacht aan oude echtscheidingen. Wiebes zelf gaat zeer beperkt in op de gevolgen. Met dit artikel krijgt u richtlijnen om in de aanloop naar de wetswijziging per 1 januari 2017 om te gaan met lopende echtscheidingen. Deze richtlijnen zijn deels ook toepasbaar op oude echtscheidingen.

REP 2016/493 - Art. - Verdeling kosten van de kinderen bij co-ouderschap: wie betaalt de rekening?

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016 geschreven door Jonker, mr. M.
Door een toenemend aantal ouders dat kiest voor een co-ouderschapsregeling staan advocaten en mediators steeds vaker voor de vraag hoe zij de kinderalimentatie het beste kunnen berekenen in deze gevallen. Uit onderzoek blijkt dat er in hoofdlijnen twee werkwijzen zijn te onderscheiden. De eerste werkwijze kenmerkt zich door een strikte hantering van de alimentatienormen. Bij de tweede werkwijze, die door het merendeel van de respondenten wordt toegepast, staan de werkelijke kosten centraal. Deze groep heeft echter weinig houvast. Het verdient aanbeveling om op basis van het Rapport alimentatienormen richtlijnen en rekenregels te ontwikkelen voor co-ouderschap, met name voor de bepaling van de verblijfskosten, de verblijfsoverstijgende kosten, de verdeling van zorg en voor de verschillende wijzen van betaling.

REP 2016/494 - Art. - Wet tegengaan huwelijksdwang

Aflevering 7, gepubliceerd op 11-11-2016 geschreven door Frohn, mr. E.N.
Op 5 december 2015 is de Wet tegengaan huwelijksdwang in werking getreden. Voor het IPR is vooral de wijziging van de erkenningsregel voor het huwelijk van belang. In deze bijdrage wordt aandacht gegeven aan de openbare orde in artikel 10:32 BW.