Aflevering 8

Gepubliceerd op 16 december 2016

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2016/496 - Sign. - Benadeling voor meer dan een kwart (Rechtbank Midden-Nederland 14 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:4892)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 2008 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2012 door echtscheiding is ontbonden. Op 2 mei 2012 hebben zij een echtscheidingsconvenant getekend, waarin partijen zijn overeengekomen dat de gezamenlijke woning aan M wordt toebedeeld, mits hij de financiering rond krijgt. Indien M het huis niet kan financieren, dan zal de woning aan een derde verkocht worden. Nu M de financiering niet rond krijgt, dient de woning verkocht te worden. In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat zowel de over- als de onderwaarde voor rekening van M komt. Duidelijk is geworden dat bij verkoop de onderwaarde ± € 37.500 zal bedragen. M verzoekt de rechtbank het echtscheidingsconvenant te wijzigen op grond van artikel 3:196 BW (benadeling voor meer dan een kwart).

REP 2016/497 - Sign. - Hoe om te gaan met hypothecaire schuld na einde relatie? (Rechtbank Overijssel 19 oktober 2016, C/08/187831 / HA ZA 16-261, niet gepubliceerd)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar en wonen samen in het huis van V. Op 30 november 2006 tekenen zij een samenlevingsovereenkomst. Datzelfde jaar verhogen partijen de op de woning rustende hypotheek, voor welke hypotheekschuld zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. In 2009 verbreken partijen hun relatie. M gaat elders wonen, V blijft in haar eigen woning. Zij geniet een arbeidsongeschiktheidsuitkering. M vordert medewerking door V aan zijn ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening door middel van onderhandse verkoop en levering van de woning door V.

REP 2016/498 - Sign. - Bijdrageplicht kosten gemeenschappelijke huishouding was al vóór echtscheiding geëindigd (Gerechtshof Den Haag 5 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3124)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. Zij twisten onder meer over de vraag of V moet bijdragen in de huur over de periode na haar vertrek uit de huurwoning tot aan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank beantwoordde die vraag bevestigend, maar het hof oordeelt anders. De huwelijkse voorwaarden van M en V bevat de volgende bepaling: ‘De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen.’ Het hof begrijpt deze bepaling aldus dat zolang er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, de kosten van die gemeenschappelijke huishouding door beide partijen moeten worden gedragen, naar evenredigheid van hun inkomen. Zodra er geen gemeenschappelijke huishouding meer bestaat, is die draagplicht komen te vervallen. Naar het oordeel van het hof zijn M en V derhalve – met een schriftelijke overeenkomst in de zin van artikel 1:84 lid 3 BW – afgeweken van het bepaalde in artikel 1:84 lid 1 BW, dat van toepassing blijft zolang het huwelijk niet is ontbonden. Nu de regeling in de huwelijkse voorwaarden zich beperkt tot een gemeenschappelijke huishouding, brengt een uitleg naar redelijkheid met zich dat bij beëindiging van deze gemeenschappelijke huishouding ieder van partijen vanaf dat tijdstip zijn/haar eigen kosten van de huishouding moet voldoen en partijen over een weer geen fourneer- en draagplicht meer hebben. Nu V vanaf oktober 2014 niet meer in de voormalige echtelijke huurwoning woonachtig was en partijen na die datum niet meer de intentie hadden om met elkaar verder te leven, is er naar het oordeel van het hof vanaf die datum dan ook geen sprake meer van een gemeenschappelijke huishouding.

REP 2016/499 - Sign. - Ex-samenwoners en gemeenschappelijke hypotheek (Rechtbank Gelderland 3 augustus 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4938)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 2002 gaan zij met elkaar samenwonen in de woning van V, die zij dat jaar voor 9999/10000 gedeelte in eigendom heeft verkregen. Het resterende 1/10000 onverdeeld aandeel is eigendom van haar vader. Voor de aankoop van de woning zijn M en V een hypothecaire geldlening aangegaan, waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. In 2009 tekenen partijen een notarieel samenlevingscontract. Daarin staat: ‘Partijen verklaarden dat bij beëindiging van hun samenwoning, bij overlijden van de vrouw en bij verkoop van de woning, de meerwaarde van haar aandeel (...) in de woning (...) tussen partijen bij helften wordt gedeeld. (...) Deze bepaling beschouwen partijen als voldoening van een dringende verplichting van moraal en fatsoen, aangezien de man mede hoofdelijk aansprakelijk wordt voor de hypothecaire geldlening en de daaruit voortvloeiende lasten meebetaalt. (...)’ In 2014 gaan partijen uiteen. V blijft (samen met de zoon van partijen) in de woning wonen. M verhuist naar elders en verzoekt V ervoor zorg te dragen dat hij wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek. Als het ontslag uitblijft, betrekt M V in rechte.

REP 2016/500 - Sign. - Finaal verrekenbeding bij overlijden gold niet omdat relatie al was geëindigd (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 oktober 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4755)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
De huwelijkse voorwaarden van M en V bevatten een finaal verrekenbeding dat alleen geldt ‘indien het huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van één van de echtgenoten’. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit, maar voordat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven, overlijdt V. Daardoor is het huwelijk niet door echtscheiding, maar door het overlijden van V ontbonden. M en de executeur van de nalatenschap van V twisten over de vraag of M recht heeft op nakoming van het finaal verrekenbeding. Volgens de executeur moeten de huwelijkse voorwaarden zodanig worden uitgelegd dat het finaal verrekenbeding alleen van toepassing is indien tussen M en V ten tijde van het overlijden een affectieve relatie bestond, hetgeen al geruime tijd niet meer het geval was. M stelt dat de huwelijkse voorwaarden duidelijk zijn; hij en V hadden kunnen afspreken dat er geen verrekening plaats zou vinden als een van hen een echtscheidingsprocedure was begonnen, maar hebben dat doelbewust – in hun volle bewustzijn – niet gedaan.

REP 2016/501 - Sign. - Man heeft niet bewezen dat hij heeft geïnvesteerd in verbruiksgoederen (Rechtbank Den Haag 18 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12518)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2016 door echtscheiding is ontbonden. In het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden twisten partijen over de vraag (1) of bij M een vergoedingsrecht als bedoeld in artikel 1:87 BW is ontstaan omdat hij tijdens het huwelijk bepaalde uitgaven heeft gedaan, en (2) wie van hen eigenaar is van de paarden.

REP 2016/502 - Sign. - Ontslagvergoeding in eigen stamrecht-BV niet verknocht (Gerechtshof Amsterdam 27 september 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3901)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten over de vraag of het stamrecht dat M bij zijn eigen BV heeft bedongen toen zijn ontslagvergoeding daarin werd ondergebracht, behoort tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. In tegenstelling tot de rechtbank oordeelt het hof dat het stamrecht niet aan M is verknocht.

REP 2016/503 - Sign. - Afwikkeling huwelijkse voorwaarden conform mondelinge overeenstemming (Rechtbank Den Haag 29 september 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:11792)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting met zowel een periodiek als een – in geval van echtscheiding – finaal verrekenbeding) met elkaar gehuwd. In het kader van hun voorgenomen echtscheiding twisten partijen over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. Volgens M zijn partijen op 28 november 2015 in goed overleg gezamenlijk de wijze van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen en is die overeenstemming opgenomen in het door V opgemaakte concept-echtscheidingsconvenant. M betoogt dat in de onderhandelingen tussen partijen, voorafgaand aan het concept-convenant, alle relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn gekomen en dat derhalve sprake is van een gave en volledige overeenkomst tussen partijen. Hij wenst dan ook nakoming van die overeenkomst. V betwist de stellingen van M. Volgens haar is van overeenstemming geen sprake en dient thans uitvoering te worden gegeven aan het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden.

REP 2016/504 - Sign. - Wijziging huwelijkse voorwaarden was paulianeus (Rechtbank Rotterdam 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8027)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel. In verband met financiële problemen wijzigen zij in 2014 hun huwelijkse voorwaarden naar een koude uitsluiting. De inboedel wordt V toegedeeld zonder dat M daarvoor een vergoeding ontvangt. Thans vordert een schuldeiser van M voor de rechtbank dat de huwelijkse voorwaarden worden vernietigd op grond van artikel 3:45 BW (actio pauliana) omdat hij hierdoor is benadeeld. De schuldeiser betoogt dat tot de inboedel waardevolle zaken behoorden, waarop hij zich had kunnen verhalen. V voert aan dat al in 2013 een afspraak met de notaris was gemaakt om de huwelijkse voorwaarden te wijzigen. M en V verkeerden in financiële problemen en de familie van V wilde hen helpen, mits V de inboedel zou krijgen.

REP 2016/508 - Sign. - Geen onderhoudsplicht stiefouder (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 juli, 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5819)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1997 zoon Z wordt geboren. Het huwelijk wordt in 2003 door echtscheiding ontbonden. V hertrouwt in 2009 met X. In 2013 gaat Z op zichzelf wonen. Z verzoekt de rechtbank een door V en X aan hem te betalen bijdrage in zijn kosten van studie en levensonderhoud vast te stellen. De rechtbank stelt de door V aan Z te betalen onderhoudsbijdrage vast op € 167 per maand. Het verzoek jegens X wijst de rec bank af. Z gaat in hoger beroep. Volgens hem is – op grond van artikel 1:395a BW – ook X onderhoudsplichtig jegens hem.

REP 2016/509 - Sign. - Man mag opgenomen gesprek laten horen als bewijs dat vrouw samenleeft in de zin van artikel 1:160 BW (Gerechtshof Den Haag 14 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2752)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 1 september 2011 op nihil te stellen, aangezien V sedert die datum met X samenwoont als ware zij gehuwd (artikel 1:160 BW). De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep stelt M – onder verwijzing naar de door hem overgelegde rechercherapporten en een dvd met een door hem opgenomen gesprek met de dochter van V – dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij er niet in is geslaagd om aan te tonen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:160 BW.

REP 2016/510 - Sign. - Geschil over kinderalimentatie (Rechtbank Gelderland 26 september 2016, 298867 FZ RK 16-623, niet gepubliceerd)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren. Twee kinderen wonen bij V, één kind woont bij M. Partijen twisten over de kinderalimentatie. M stelt dat partijen in het ouderschapsplan in artikel 7 een afspraak hebben gemaakt waarin staat dat de kinderbijslag op een gezamenlijke kindr­ekening zal worden gestort en dat partijen dat bedrag zullen aanvullen tot € 400 per maand. V stelt dat de kinderalimentatie berekend moeten worden aan de hand van de wettelijke maatstaven, te weten behoefte en draagkracht. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of artikel 7 van het ouderschapsplan gewijzigd kan en mag worden.

REP 2016/511 - Sign. - Minimumbijdrage van € 25 bij bijstandsuitkering in strijd met artikel 1:397 lid 1 BW (Gerechtshof Den Haag 31 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2571)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij M. M verzoekt de rechtbank de door V aan hem te betalen kinderalimentatie vast te stellen op de minimumbijdrage van € 25 per kind per maand. De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

REP 2016/512 - Sign. - Gebruikers- en eigenaarslasten echtelijke woning, geen anticipatie op Wetsvoorstel herziening partneralimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6963)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 1996 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 21 juli 2014 gaan partijen feitelijk uiteen, als M de echtelijke woning verlaat en elders gaat wonen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. V heeft op 27 oktober 2015 de voormalige echtelijke woning verlaten. Op 30 december 2015 is de woning aan M toebedeeld.

REP 2016/513 - Sign. - HR: ook vóór 2015 mocht kindgebonden budget niet in mindering worden gebracht op behoefte kind (Hoge Raad 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2229)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 1992 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren. Het huwelijk is in 2010 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld. De rechtbank heeft later, op verzoek van V, de kinderalimentatie verhoogd. In hoger beroep heeft het hof vervolgens de kinderalimentatie weer verlaagd, overwegende: ‘Voorts dient op de behoefte van de kinderen het voor hen ontvangen kindgebonden budget in mindering te worden gebracht.’ In cassatie klaagt V dat het hof het kindgebonden budget niet in aanmerking had moeten nemen bij het bepalen van de behoefte van de kinderen, maar bij de berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder.

REP 2016/514 - Sign. - HR: bij vaststelling alimentatie voor jongmeerderjarige is behoeftigheid geen vereiste (Hoge Raad 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2234)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 1989 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1996 zoon Z wordt geboren. Het huwelijk wordt in 2010 door echtscheiding ontbonden. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij M. De rechtbank heeft de door V aan M te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van Z vastgesteld. V gaat in hoger beroep. Volgens haar kan Z in zijn eigen levensonderhoud voorzien en heeft hij dus geen behoefte aan een onderhoudsbijdrage harerzijds. Het hof overweegt ‘dat [Z] eind juni 2015 zijn opleiding heeft afgerond, dat hij met ingang van 22 juni 2015 een arbeidsrelatie is aangegaan (...) en dat hij niet solliciteert. Verder [staat vast] dat [Z] niet verder gaat studeren. Het hof is dan ook van oordeel dat [Z] met ingang van 1 juli 2015 redelijkerwijs geheel in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.’ Het hof bepaalt de door V te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 1 juli 2015 op nihil. In cassatie klagen M en Z dat het hof heeft miskend dat op grond van artikel 1:392 lid 2 BW behoeftigheid van jongmeerderjarigen niet is vereist. Het hof had derhalve de behoeftigheid van Z niet ter discussie mogen stellen.

REP 2016/515 - Sign. - Voorhuwelijks alimentatiebeding niet nietig omdat uitkering hoger is dan wet bepaalt (Rechtbank Midden-Nederland 21 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5057)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
In de huwelijkse voorwaarden van M en V staat: ‘Indien het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding, zal het bepaalde in artikelen 1:157 t/m 160 BW omtrent alimentatie niet van overeenkomstige toepassing zijn. [Partijen] komen hierbij uitdrukkelijk overeen dat de man in dat geval bij wijze van alimentatie aan de vrouw zal uitkeren een som in contanten groot € 40.000. (...) Partijen realiseren zich dat deze bepaling ten tijde van de echtscheiding (mogelijk) nietig is.’ In de echtscheidingsprocedure stelt M dat dit beding nietig is op grond van artikel 1:400 lid 2 BW.

REP 2016/517 - Sign. - Grievend gedrag rondom overlijden zoon? (Rechtbank Midden-Nederland 7 oktober 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5420)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 1995 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 1998 zoon Z wordt geboren. Het huwelijk wordt in 2007 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. Op 24 februari 2016 is Z betrokken bij een verkeersongeval. De dag daarna overlijdt hij aan de gevolgen daarvan. M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen partneralimentatie op nihil te stellen. Volgens hem zijn de gedragingen van V rondom het verkeersongeluk en het overlijden van Z dermate grievend jegens hem geweest, dat daardoor de lotsverbondenheid is verbroken en de grondslag van zijn onderhoudsverplichting jegens V is komen te vervallen. M stelt dat V (1) hem niet heeft geïnformeerd over het verkeersongeluk, (2) in het ziekenhuis heeft gezegd dat M geen enkele rol in het leven van Z speelt en (3) de artsen van het ziekenhuis toestemming heeft gegeven om de behandeling van Z te staken zonder dat M daarvan op de hoogte was gesteld, ten gevolge waarvan hij geen afscheid van Z heeft kunnen nemen.

REP 2016/518 - Sign. - Premie lijfrente (pensioenvoorziening) van de man heeft geen voorrang op onderhoudsplicht voor kinderen (Rechtbank Midden-Nederland 31 augustus 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:4708)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 1993 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee kinderen (waaronder de inmiddels 19-jarige dochter D) zijn geboren. In 2013 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 137,50 per kind per maand. V en D verzoeken de rechtbank de door M te betalen onderhoudsbijdrage voor de kinderen te verhogen naar € 327 per kind per maand. M betoogt dat het hem aan draagkracht ontbreekt. Volgens hem moeten de door hem te betalen premies voor lijfrente (€ 45 per maand) en een arbeidsongeschiktheidsverzekering (€ 517 per maand) op zijn netto besteedbaar inkomen in mindering worden gebracht. V en D betwisten de stelling van M. V stelt dat zij zelf geen ruimte heeft om dergelijke voorzieningen te treffen. Rekening houden met deze kosten zou volgens haar dan ook onrechtvaardig zijn. D en V zijn voorts van mening dat de kinderen niet hoeven te lijden onder het pensioen en de arbeidsongeschiktheidsverzekering van M. Daarnaast achten zij de door M gestelde bedragen te hoog.

REP 2016/519 - Sign. - Toeslagen meenemen in berekening draagkracht (Gerechtshof Den Haag 24 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2552)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
In geschil is de door M aan V te betalen kinderalimentatie voor de twee minderjarige kinderen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bij de berekening van de kinderalimentatie het door V te ontvangen kindgebonden budget en de combinatiekorting meegenomen bij de berekening van de draagkracht van V. V acht het niet redelijk dat de rechtbank bij de berekening van haar NBI rekening heeft gehouden met het kindgebonden budget en met de combinatiekorting. V is zich bewust van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, maar meent dat het hof mag besluiten maatwerk toe te passen door die toeslagen buiten beschouwing te laten. V voert daartoe aan dat zij, hoewel zij fulltime werkt, nog steeds ruim minder verdient dan M en dat zij voor het grootste deel de zorg voor de minderjarigen draagt. Om die reden acht V het redelijk en billijk om de toeslagen volledig aan haar te laten toekomen, als tegemoetkoming voor de last die het voor haar en de minderjarigen oplevert.

REP 2016/520 - Sign. - Reserves onderneming niet in draagkracht meegenomen (Gerechtshof Den Haag 14 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2751)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan. De rechtbank heeft (1) de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en (2) bepaald dat M aan V maandelijks € 3.633 aan partneralimentatie dient te voldoen. M gaat in hoger beroep. Volgens hem heeft V onvoldoende aangetoond dat zij niet kan werken vanwege de bij haar vastgestelde diagnose CPTSS. Daarnaast is M van mening dat zijn draagkracht onjuist is berekend. De rechtbank heeft, naast zijn salaris, ook de helft van de gemiddelde winst van zijn onderneming meegenomen in de berekening. Volgens M dient die winst evenwel in de onderneming te blijven voor financiële tegenvallers en toekomstige investeringen.

REP 2016/521 - Sign. - Artikel 1:160 BW: bewijsstukken zijn gemanipuleerd, maar door wie? (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8046)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Het huwelijk tussen M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinder- en partneralimentatie vastgesteld. M verzoekt de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 1 juni 2013 op nihil te stellen, aangezien V sedert die datum samenwoonde met X als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW).

REP 2016/522 - Sign. - Meer vrouwen worden na hun 35e moeder (CBS)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Baby’s hebben steeds vaker een moeder van 35 jaar of ouder. In 2015 werden per duizend 35- tot 40-jarige vrouwen 68 kinderen geboren, in 2000 waren dat er 57. Vaker dan voorheen gaat het daarbij om een eerste kind. In 2015 werden er relatief weinig kinderen geboren, bijna 171.000. Begin deze eeuw waren dat er nog ruim 200.000. De daling komt niet alleen doordat er nu minder vrouwen in de vruchtbare leeftijd zijn, maar ook doordat deze vrouwen minder kinderen krijgen. In 2015 werden er ruim 45 kinderen per 1.000 vrouwen geboren, vijftien jaar geleden waren dat er 52. Jonge vrouwen kregen minder vaak een kind, terwijl 35-plusvrouwen juist naar verhouding meer kinderen kregen. De toename is het grootst bij vrouwen van 35 tot 40 jaar: van 57 kinderen per 1.000 vrouwen in 2000 naar bijna 68 per 1.000 in 2015. Van alle in 2015 geboren kinderen had ruim 24% een 35-plusmoeder.

REP 2016/524 - Sign. - Biologische vader ontvankelijk in omgangsverzoek op grond van artikel 8 EVRM (Gerechtshof Den Haag 31 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2807)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk (de nu nog minderjarige) zoon Z wordt geboren. M heeft Z erkend. Begin 2016 volgt uit een DNA-test dat X de verwekker van Z is. X verzoekt om een omgangsregeling met Z. X stelt dat hij altijd omgang met Z heeft willen hebben, zodat wat hem betreft sprake is van intended family life. Volgens X is door toedoen van V de omgang echter nooit tot stand gekomen. X acht het van belang dat Z te weten komt wie zijn biologische vader is. X respecteert het gezinsleven van V, maar wil Z af en toe zien. X erkent dat hij geen bewijs heeft dat hij tot op heden betrokkenheid bij Z heeft getoond, maar acht het van belang zijn zoon te leren kennen. V betwist dat sprake is van intended family life. X heeft tijdens de zwangerschap, na de bevalling en de jaren daarna geen enkele interesse in Z getoond. Zijn enige interesse betreft de vraag of hij de verwekker van Z is. Voor het geval het hof tot de conclusie komt dat wel sprake is van intended family life, verzoekt V het hof een belangenafweging te maken. V staat te zijner tijd wel open voor statusvoorlichting, maar Z heeft nu een stabiele omgeving, een wettige vader en een halfzus en -broer. De grootouders weten niet dat M niet de biologische vader van Z is. Z is nu ook nog niet gediend bij contactmomenten, omdat daaraan voorafgaand eerst statusvoorlichting plaats zou moeten vinden.

REP 2016/525 - Sign. - Doorhaling aantekening gezamenlijk gezag vanwege misbruik DigiD (Gerechtshof Amsterdam 13 september 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3724)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in april 2014 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. M heeft D erkend. D heeft haar hoofdverblijf bij V. Op 22 juli 2014 is in het gezagsregister een aantekening gemaakt dat M en V gezamenlijk met het ouderlijk gezag over D zijn belast. V verzoekt de rechtbank de griffier te gelasten de aantekening betreffende de gezamenlijke gezagsuitoefening in het gezagsregister door te halen. De rechtbank wijst het verzoek af. V gaat in hoger beroep. Volgens V heeft M onder valse voorwendselen haar DigiD-gegevens gevraagd en heeft hij daarmee – zonder dat zij dat wist en zonder haar toestemming – ingelogd op www.rechtspraak.nl en het gezamenlijk gezag over D aangevraagd. M stelt dat de vader van V meerdere malen heeft gedreigd D van partijen af te pakken. Deze dreiging werd door V dusdanig reëel bevonden, dat zij M (via WhatsApp) verzocht het gezamenlijk gezag over D te regelen en hem daarvoor haar DigiD-gegevens verstrekte. M heeft vervolgens aan het verzoek van V gevolg gegeven. Dat V daar thans niet meer achter staat, ligt volgens M in haar risicosfeer.

REP 2016/526 - Sign. - Vervangende toestemming voor verhuizing (Rechtbank Gelderland 6 oktober 2016, C/05/305003 / FZ RK 16-1726 en C/05/305416 / FZ RK 16-1792, niet gepubliceerd)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V, die inmiddels in X een nieuwe partner heeft gevonden. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen van [A] naar [B] te verhuizen. Volgens V heeft zij nooit in [A], een streng-kerkelijke gemeenschap, kunnen aarden en verkeert zij daar sinds de echtscheiding in een sociaal isolement

REP 2016/527 - Sign. - Ongewenst gevolg ontkenning vaderschap (Rechtbank Noord-Nederland 1 maart 2016, C/18/159997 / FA RK 15-2787, niet gepubliceerd)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De juridische vader van M is X. M draagt ook de achternaam van X. Bij beschikking van 31 maart In 2015 heeft de rechtbank de ontkenning van het vaderschap van X gegrond verklaard. In juni 2015 verneemt M dat hij – door de ontkenning van het vaderschap van X – de geslachtsnaam van zijn moeder krijgt, met als gevolg dat zijn kinderen ook een andere geslachtsnaam zullen krijgen. De naamswijziging is door de gemeente nog niet geëffectueerd. M verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij de geslachtsnaam X zal behouden; een naam die hij al 44 jaar draagt en waaronder hij bekend is bij vrienden, bekenden en relaties. Naamswijziging zal grote problemen opleveren, niet in het minst voor zijn bedrijf, waardoor financiële schade niet uitgesloten is. Daar komt bij, zo betoogt M, dat zijn kinderen niet op de hoogte zijn van een eventuele geslachtsnaamswijziging en dat ook V van mening is dat de kinderen de naam X moeten behouden. X stemt in met het verzoek van M. Ook is hij van mening dat de kinderen van M zijn naam mogen blijven dragen.

REP 2016/528 - Sign. - Contactregeling tussen vader en dochter ondanks negatief advies Raad (Rechtbank Noord-Nederland 20 juli 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:4346)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is (de nu nog minderjarige) dochter D geboren, over wie V het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D, die haar hoofdverblijfplaats bij V heeft, is in 2015 onder toezicht gesteld. Sinds 2008 heeft M – vanwege de weigering van V – geen contact meer met D. M verzoekt de rechtbank een omgangsregeling tussen hem en D vast te stellen.

REP 2016/529 - Sign. - Stem 12-jarige dochter belangrijk: verhuizingsverzoek moeder afgewezen (Rechtbank Den Haag 3 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2764)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2004 dochter D geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. D (die door M is erkend) heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. V verzoekt de rechtbank haar vervangende toestemming te verlenen om met D te verhuizen van [A] naar [B]. De rechtbank wijst het verzoek af en bepaalt de hoofdverblijfplaats van D bij M. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/530 - Sign. - Verzoek tot ondertoezichtstelling vanwege ontbreken omgang vader afgewezen (Gerechtshof Amsterdam 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4086)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2007 dochter D wordt geboren. In 2008 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. Tussen D en M is een omgangsregeling van kracht. Omdat M en D sinds december 2014 geen contact meer met elkaar hebben en D dat ook niet wil, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank om D onder toezicht te stellen. De rechtbank willigt het verzoek in. V gaat in hoger beroep.

REP 2016/532 - Sign. - Afstorting pensioenrechten of vestiging hypotheek ten behoeve van ex-echtgenote (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juli 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7633)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V waren op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk door echtscheiding is ontbonden. M is DGA van zijn eigen besloten vennootschap. V vordert dat M de nominale waarde van haar pensioenaanspraken (zijnde een bedrag van € 222.000) afstort bij een externe pensioenverzekeraar, dan wel voor dat bedrag zekerheid stelt ter zake het aan haar toekomende pensioen.

REP 2016/533 - Sign. - Advocaatkosten in echtscheidingsprocedure niet aftrekbaar (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7882)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. Aan zijn advocaat in de echtscheidingsprocedure heeft M in april 2011 een bedrag van € 20.000 betaald. Dit bedrag neemt M in zijn IB-aangifte op als aftrekbare kosten ‘voor verkrijging of behoud van inkomen.’ De belastinginspecteur staat deze aftrek niet toe. M stelt zich op het standpunt dat een woning in eigendom en spaartegoeden naar algemeen aanvaarde maatstaven zijn aan te merken als pensioenvoorzieningen en dat de kosten die hij heeft gemaakt tot inning, verwerving of behoud daarvan daarom dienen te worden gekwalificeerd als aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen.

REP 2016/535 - Sign. - Echtscheiding niet tijdig ingeschreven: gevolgen voor de nevenvoorzieningen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8223)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M en V zijn in 2009 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. Bij beschikking van 26 november 2015 heeft de rechtbank (1) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en (2) beslist op een aantal nevenvoorzieningen, te weten: de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling tussen M en de kinderen, alsmede de door M aan V te betalen kinderalimentatie. Tegen de nevenvoorzieningen gaan zowel M als V in hoger beroep. Het hoger beroep van V en het incidenteel hoger beroep van M zijn uitdrukkelijk niet gericht tegen de echtscheiding zelf. Partijen twisten uitsluitend over de zorgregeling en de kinderalimentatie.

REP 2016/536 - Sign. - Hoger beroep (herstel)beschikking niet-ontvankelijk (Gerechtshof Amsterdam 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4084)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. Bij beschikking van 25 november 2015 heeft de rechtbank de door M aan B te betalen kinderalimentatie vastgesteld. Bij herstelbeschikking van 13 januari 2016 heeft de rechtbank die beschikking verbeterd, door onder andere op te nemen ‘De bijdrage van de man wordt dan € 397 (€ 547 minus € 150), ofwel (afgerond) € 199 per kind per maand’. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu gebleken is dat de beschikking van 25 oktober 2015 een kennelijke, ook voor M en V kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare verschrijving bevat, die beschikking op dit punt verbeterd moest worden. V gaat tegen de herstelbeschikking in hoger beroep.

REP 2016/539 - Sign. - De eerste uitspraak over de Europese Erfrechtverordening in Nederland; stof tot nadenken! (S.H. Heijning en B.F.P. Lhoëst, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/11)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Onlangs werd op www.rechtspraak.nl de eerste uitspraak gepubliceerd waarin een Nederlandse rechter de Europese Erfrechtverordening toepaste. Die eer viel de Rechtbank Rotterdam ten deel. In die zaak komt een aantal aspecten aan de orde die bespreking de moeite waard maakt.

REP 2016/542 - Sign. - Het levenstestament en de toestemming van artikel 1:88 BW (J.G. Gräler, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2016/11)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
Veelvuldig maken notarissen levenstestamenten waarin een volmachtgever aan zijn echtgenote de bevoegdheid verleent om (als gevolmachtigde) ‘toestemming te verlenen voor rechtshandelingen zoals bedoeld in artikel 1:88 lid 1 BW’. De vraag die hier aan de orde komt is of het verlenen van toestemming ex artikel 1:88 BW op deze manier kan worden gedelegeerd. De auteur concludeert aan de hand van een kort literatuuronderzoek dat het niet kan.

REP 2016/545 - Sign. - Legitieme porties ten laste van samenwonende partner zijn direct opeisbaar (Rechtbank Den Haag 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:12968)

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016
M heeft uit een eerdere relatie vier kinderen. In 1995 stelt hij een testament op waarin hij (1) zijn nieuwe partner V, met wie hij samenwoont, benoemt tot zijn enige erfgename en (2) aan zowel de kinderen als aan V direct opeisbare legaten toekent. M overlijdt in 2011. Voor de rechtbank is in geschil of de legitieme porties van de kinderen direct opeisbaar zijn.

REP 2016/546 - Art. - Afschaffen PEB een dossier van voortschrijdende inzichten!

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016 geschreven door Drs. I.E. Leene-Hoedemaeker MPLA
In mijn artikel in REP 2016/492 heb ik aangegeven nog terug te komen op de gedeeltelijk verzekerde pensioenregelingen en de compensatieperikelen voor de (ex-)partner. Op 17 november jl. is het wetsvoorstel ‘Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet Uitfaseren pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen)’ aangenomen. Voorafgaand daaraan is in de tussentijd op 12 oktober 2016 een verslag gekomen inzake dit wetsvoorstel. Bij dit verslag hoort een Nota naar aanleiding van het verslag. In deze nota worden diverse vragen van de leden van verschillende fracties en belangenorganisaties beantwoord door staatssecretaris Wiebes van Financiën. Deze hebben mede betrekking op de onderwerpen die in dit artikel aan de orde komen.

REP 2016/547 - Art. - Actualiteiten Familierecht Prinsjesdag 2016

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016 geschreven door Kamp CT CFP, mr. F.H. van der
In deze bijdrage wordt allereerst ingegaan op de belangrijkste wijzigingen ten aanzien van de schijf- en tariefsaanpassingen en heffingskortingen. Deze raken alle de alimentatiepraktijk. Aansluitend treft u enkele actualiteiten inzake de eigen woning, die vooral zien op de verdere verruiming in de ‘ontklemming’ van de aan de woningfinanciering gekoppelde aflosinstrumenten. Tot slot ‘but not least’ treft u enkele belangrijke fiscaal juridische aandachtspunten ten aanzien van het voorstel inzake ‘Uitfasering pensioen in eigen beheer’. Daarbij is het algemeen instemmingsrecht van de ‘(ex-)partner’ een naar de mening van auteur ‘doorgeschoten oplossing’, welke veel onbeantwoorde fiscale vragen oproept.

REP 2016/548 - Art. - Verblijfsco-ouderschap: moeizame weg naar juridisering

Aflevering 8, gepubliceerd op 16-12-2016 geschreven door Nikolina, Dr. N.
Verblijfsco-ouderschap, een verblijfsregeling waarbij het kind of de kinderen hun verblijf min of meer gelijkwaardig verdelen tussen hun gescheiden ouders, is in de laatste twintig jaar zowel in aantallen als in populariteit toegenomen. Een voorheen zeldzame regeling die enkel gebezigd werd door een bijzondere groep ouders (ouders die zeer harmonieus met elkaar bleven omgaan na de scheiding) is uitgegroeid tot een van de meest gangbare verblijfsregelingen in Nederland. De wetgever heeft getracht gezamenlijke uitoefening van ouderlijk gezag en verblijfsco-ouderschap te stimuleren door middel van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding[NOOT: Stb. 2008, 500.] en het verplichtstellen van het ouderschapsplan in 2009. Echter, doordat in de gewijzigde wet gebruikgemaakt wordt van de vage formulering ‘gelijkwaardige verzorging en opvoeding’, is het aan de rechter om duidelijkheid te scheppen.