Aflevering 5

Gepubliceerd op 27 juli 2017

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2017/262 - Sign. - Wijziging voorlopige voorziening echtelijke huurwoning (Rechtbank Amsterdam 5 april 2017, C/13/624588 FA RK 17-1276, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn met elkaar gehuwd. In het kader van hun voorgenomen echtscheiding heeft de rechtbank bij beschikking van 18 maart 2015, bij wijze van voorlopige voorziening, bepaald dat M voorlopig het uitsluitend gebruik van de echtelijke huurwoning toekomt. In de echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2016 is bepaald dat V huurder is van deze woning, tegen welke beschikking M tevergeefs in hoger beroep gaat: het hof bekrachtigt op 29 oktober 2016 de beschikking van de rechtbank. M gaat in cassatie. Intussen is de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers ingeschreven en woont M nog altijd in de echtelijke huurwoning. V verzoekt de rechtbank om, overeenkomstig de beschikking van 17 februari 2016, te bepalen dat zij bij uitsluiting gerechtigd is tot de huurwoning, dan wel (ex artikel 824 lid 2 Rv) de voorlopige voorziening van 18 maart 2015 in dier voege te wijzigen. M stelt dat de beslissing van de Hoge Raad moet worden afgewacht en verwijst naar artikel 824 lid 1 Rv.

REP 2017/263 - Sign. - Kostenveroordeling wegens nodeloos ingesteld hoger beroep (Gerechtshof Amsterdam 23 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1933)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2016 door echtscheiding is ontbonden. Aan de echtscheidingsbeschikking (d.d. 13 april 2016) is, conform het verzoek van partijen, het door M en V getekende echtscheidingsconvenant gehecht (waarin zij de afwikkeling van hun huwelijksgoederenregime hebben vastgelegd), met de bepaling dat de inhoud daarvan deel uitmaakt van de beschikking. Op 8 juli 2016 roept V, door middel van een door een deurwaarder aan M betekende ‘mededeling buitengerechtelijke vernietiging’, vernietiging in van het echtscheidingsconvenant op grond van dwaling en misbruik van recht. M gaat niet akkoord, waarop V hoger beroep aantekent tegen de echtscheidingsbeschikking. V verzoekt het hof (1) de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat het aangehechte convenant deel uitmaakt van de beschikking en (2) partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

REP 2017/264 - Sign. - Pensioenverrekening 30 jaar na einde huwelijk (Rechtbank Midden-Nederland 3 mei 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:1921)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 1967 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 1986 door echtscheiding is ontbonden. De verdeling van de door M tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten is nimmer ter sprake gekomen. In 2009 heeft M de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op 15 februari 2016 maakt V, bij brief van haar advocaat, alsnog aanspraak op verrekening van de waarde van de pensioenrechten van M.

REP 2017/265 - Sign. - Gebruiksvergoeding gezamenlijke woning (Rechtbank Amsterdam 7 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4006)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
In 2008 krijgen M en V een affectieve relatie met elkaar. In 2011 kopen zij gezamenlijk een woning, waarin zij gaan samenwonen, en sluiten zij een notarieel samenlevingscontract. Op 2 september 2014 verbreken partijen hun relatie, als V de woning verlaat en elders haar intrek neemt. M woont nog altijd in de woning, die nog niet is verdeeld of verkocht. V verzoekt de rechtbank een door M aan haar te betalen gebruiksvergoeding voor de woning vast te stellen over de periode september 2014 tot en met de datum van de feitelijke verdeling van de woning, welke gebruiksvergoeding gelijk dient te worden gesteld aan de helft van de lasten verbonden aan de woning over deze periode. Volgens M kan een gebruiksvergoeding niet met terugwerkende kracht worden vastgesteld.

REP 2017/266 - Sign. - Afstorten ‘in privé’ of als DGA? (Gerechtshof Amsterdam 16 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1846)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 1997 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, verrekening van overgespaarde inkomsten) met elkaar gehuwd. In 2005 wijzigen zij hun huwelijkse voorwaarden. Artikel 9 van de nieuwe huwelijkse voorwaarden bepaalt dat partijen, in geval van echtscheiding, de tijdens het huwelijk opgebouwde rechten op ouderdomspensioen zullen vereven conform de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Tevens staat in artikel 9: ‘Indien sprake is van een pensioen in eigen beheer (...) is een echtgenoot die meer dan een marginale zeggenschap heeft in de pensioenuitvoerder verplicht te bewerkstelligen dat eventuele pensioenaanspraken van de andere echtgenoot door middel van waarde-overdracht worden ondergebracht bij een professionele verzekeringsmaatschappij (...), tenzij de redelijkheid en billijkheid zich tegen die overdracht verzetten.’ In 2009 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

REP 2017/267 - Sign. - Wederzijds contactverbod en gebod om naaktfoto’s ex te vernietigen (Voorzieningenrechter Rechtbank Overijssel 21 juni 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2536)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Het huwelijk tussen m en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. Sindsdien hebben zich diverse incidenten tussen partijen voorgedaan, resulterend in diverse aangiften wegens vernieling, (psychische) mishandeling en smaad/laster. M vordert in kort geding dat V wordt verboden e-mails, berichten en foto’s naar hem te sturen, op straffe van een dwangsom. V vordert op haar beurt (1) een contactverbod van M gedurende twee jaar, (2) veroordeling van M om alle in zijn bezit zijnde naaktfoto’s van V te vernietigen en (3) een verbod van M om naaktfoto’s van V op welke wijze dan ook te verspreiden, een en ander op straffe van een dwangsom.

REP 2017/268 - Sign. - Vrouw is beduidend te ver gegaan in haar strijd om de woning te behouden (Rechtbank Limburg 26 april 2017, C/03/233415/FA RK 17-1097, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
In het kader van hun echtscheiding twisten M en V over de vraag wie van hen voorlopig gebruik mag maken van de echtelijke woning. Op dit moment woont V in de woning, samen met haar nieuwe partner X. Zowel M als V verzoeken de rechtbank, bij wijze van voorlopige voorziening, hem/haar het voorlopig gebruik van de woning toe te kennen.

REP 2017/272 - Sign. - Hof over draagplicht gezamenlijke schuld bij koude uitsluiting (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2176)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in juli 2010 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. In november van dat jaar gaan zij gezamenlijk (hoofdelijke aansprakelijkheid) een lening aan bij DNV Bank van € 17.000. Van dat bedrag gebruiken partijen € 13.707 om een eerder krediet (ten name van M) af te lossen. Het restant (€ 3.293) wordt gestort op de en/of-rekening van partijen. In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. V vordert (1) een verklaring voor recht dat het krediet bij DNV Bank volledig voor rekening van M komt (2) veroordeling van M dat hij bewerkstelligt dat V wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor het krediet. De rechtbank oordeelt dat het krediet partijen ieder voor de helft aangaat, zodat zij in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft daarvoor draagplichtig zijn. V gaat in hoger beroep.

REP 2017/273 - Sign. - Over uitsluitingsclausules en vergoedingsrechten (Rechtbank Gelderland 17 maart 2017, o.a. C/05/269842/ES RK 14-627, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 2002 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. De echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom. In 2011 gaan partijen feitelijk uiteen. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Partijen zijn het erover eens dat M meerdere schenkingen van zijn vader heeft ontvangen. Zij twisten over de vraag of op de schenkingen een uitsluitingsclausule van toepassing is en in hoeverre deze gelden zijn aangewend ten gunste van de gemeenschappelijke woning.

REP 2017/274 - Sign. - Achterstallige partneralimentatie (voor gewezen echtgenote) geen verknochte schuld (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1643)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 2008 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Voor M is dit het tweede huwelijk: eerder was hij gehuwd met X, jegens wie hij ook alimentatieplichtig is. In 2015 wordt het huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten over de vraag of de schuld van M aan achterstallige partneralimentatie voor X (ten bedrage van € 40.000) ieder bij helfte gedragen dient te worden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. V gaat in hoger beroep. Volgens haar is de alimentatieschuld aan M verknocht. Daarnaast beroept zij zich op de redelijkheid en billijkheid.

REP 2017/275 - Sign. - Vervalbeding huwelijkse voorwaarden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden 26 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:542)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 1992 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van elke gemeenschap van goederen) met elkaar gehuwd. Artikel 3 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden luidt: ‘De kosten van de huishouding (…) komen ten laste van de inkomens van de echtgenoten, naar evenredigheid daarvan.’ Artikel 3 lid 4 luidt: ‘Indien in de kosten van de huishouding niet overeenkomstig het vorenstaande werd bijgedragen, kan telkens na afloop van het kalenderjaar verrekening worden gevorderd; dit recht vervalt twee jaar na afloop van dat jaar.’ Artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden bevat een verrekenbeding ten aanzien overgespaarde inkomsten. Lid 3 van dat artikel luidt: ‘Verrekening kan niet worden gevorderd over de periode nadat partijen duurzaam geen gemeenschappelijke huishouding meer voeren, noch over een periode gelegen na het aanhangig maken van een procedure tot (...) echtscheiding.’ In augustus 2011 gaan partijen feitelijk uiteen. Op 13 april 2015 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. V stelt dat zij gedurende het huwelijk meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe zij op grond van de huwelijkse voorwaarden verplicht was. Zij vordert (1) dat M rekening en verantwoording aflegt over de door hem gedurende het huwelijk betaalde kosten van de huishouding en (2) terugbetaling door M van het door haar teveel betaalde. M beroept zich op het vervalbeding van artikel 3 lid 4, hetgeen volgens V naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) onaanvaardbaar is.

REP 2017/276 - Sign. - Bepalen draagkracht kinderalimentatie (Gerechtshof Amsterdam 11 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1257)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2012 dochter D geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 beëindigen partijen hun relatie. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V, die bij haar moeder inwoont. M woont samen met zijn nieuwe partner X. V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek toe en bepaalt de kinderalimentatie op € 356 per maand. M gaat in hoger beroep. Volgens hem dient het verzoek van V te worden afgewezen. Hij heeft inmiddels een andere baan met een aanzienlijk lager salaris, zodat het hem aan draagkracht ontbreekt, zo betoogt hij. V stelt dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van M. Het hof acht die stelling onvoldoende onderbouwd. Gebleken is dat sprake was van een tijdelijke arbeidsovereenkomst die van rechtswege zou eindigen. M heeft verklaard dat de arbeidsovereenkomst in 2016 niet werd verlengd omdat er geen werk meer voor hem was. Hij heeft vervolgens in dezelfde maand nog een andere baan gevonden. Het hof houdt daarom rekening met het inkomen van M zoals dat blijkt uit zijn jaaropgaven 2016.

REP 2017/279 - Sign. - HR bevestigt nogmaals: behoedzaamheid vereist bij wijziging alimentatie met terugwerkende kracht (Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:871)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Het huwelijk tussen M en V is in 2015 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.170 per maand. Bij beschikking van 31 mei 2016 heeft het hof bepaald dat M met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (zijnde 11 februari 2015) een partneralimentatie dient te betalen van € 528 per maand, waarbij het hof aan V een terugbetalingsverplichting heeft opgelegd. In cassatie klaagt V dat het hof heeft miskend dat het gehouden was om aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, ambtshalve en kenbaar te onderzoeken of een terugbetalingsverplichting ten laste van V in redelijkheid van haar kan worden gevergd, nu het de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie heeft gewijzigd met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum.

REP 2017/280 - Sign. - Geslaagd beroep op artikel 1:160 BW en kostenveroordeling (Rechtbank Den Haag 19 mei 2017, C/09/520991/FA RK 16-8293, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 2004 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2008 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.335 per maand. Inmiddels heeft V in X een nieuwe partner gevonden. M verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen partneralimentatie met ingang van 1 september 2016 op nihil te stellen, aangezien V en X sedert die datum met elkaar samenwonen als waren zij gehuwd (artikel 1:160 BW). M stelt dat V al ruim vijf jaar een relatie heeft met X, met wie zij op 17 maart 2016 een woning heeft gekocht, die op 1 september 2016 aan hen is geleverd. Daarnaast gaan V en X meerdere malen per jaar met elkaar op vakantie, delen zij hun sociale leven met elkaar en doen zij over en weer boodschappen voor elkaar. Hieruit blijkt volgens M dat sprake is van een relatie waarin V en X elkaar wederzijds verzorgen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. V erkent dat zij en X een duurzame affectieve relatie met elkaar hebben, maar voert aan dat zij pas in januari 2017 zijn gaan samenwonen. Voor die tijd was er volgens haar geen sprake van wederzijdse verzorging, noch van een gemeenschappelijke huishouding.

REP 2017/281 - Sign. - Geen wijziging kinderalimentatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:760)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2010 dochter D geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2011 verbreken partijen hun relatie en samenleving. D heeft haar hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 720 per maand. M gaat in hoger beroep.

REP 2017/282 - Sign. - Herbeoordeling partneralimentatie (Rechtbank Amsterdam 5 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2463)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 1992 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2010 door echtscheiding is ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 6.500 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie op nihil te stellen, dan wel de duur ervan te limiteren. Volgens M is sprake van gewijzigde omstandigheden (artikel 1:401 lid 1 BW), te weten: het komen te vervallen van de lotsverbondenheid tussen partijen, zijn afgenomen draagkracht (ten gevolge van de verkoop van zijn onderneming) en het feit dat V inmiddels in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.

REP 2017/283 - Sign. - Onvoldoende draagkracht voor kinderalimentatie (Gerechtshof Den Haag 7 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2017:1612)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is één (nu nog minderjarig) kind geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige is bij V. M ontvangt een bijstandsuitkering. V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 25 per maand. De rechtbank wijst het verzoek af, daartoe overwegende dat een bijstandsuitkering (uitkering krachtens de Participatiewet) niet kan worden aangemerkt als inkomen. V gaat in hoger beroep. Volgens haar dient, overeenkomstig de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, te worden uitgegaan van een minimum draagkracht van € 25 per maand.

REP 2017/285 - Sign. - Aanwenden ontslagvergoeding (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:761)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Het huwelijk tussen M en V is in 2012 door echtscheiding ontbonden, waarbij de rechtbank de door M aan V te betalen partneralimentatie heeft vastgesteld. M is inmiddels hertrouwd met X en verzoekt de rechtbank de door hem aan V te betalen partneralimentatie op nihil vast te stellen. M beroept zich op gewijzigde omstandigheden (artikel 1:401 lid 1 BW): hij is in 2015 zijn baan verloren. Weliswaar heeft hij inmiddels een andere dienstbetrekking gevonden, maar die genereert een aanzienlijk lager inkomen, aldus M. De rechtbank wijst het verzoek af. In hoger beroep staat de vraag centraal of M de door de hem in 2015 ontvangen ontslagvergoeding (ad € 117.690 bruto) had dienen aan te wenden om zijn inkomensachteruitgang op te vangen. V betoogt van wel. M stelt dat het bedrag grotendeels is opgegaan aan de noodzakelijke verbouwing van zijn huis en de al even noodzakelijke aanschaf van een andere auto.

REP 2017/286 - Sign. - Geen verbreking lotsverbondenheid door tijdsverloop (Gerechtshof Den Haag 31 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1698)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld. V heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden. M verzoekt de rechtbank de door hem te betalen partneralimentatie met ingang van 1 september 2011 op nihil te stellen, aangezien V sedert die datum met X samenwoont als ware zij gehuwd (artikel 1:160 BW). De rechtbank wijst het verzoek af. M gaat in hoger beroep.

REP 2017/287 - Sign. - Uitleg echtscheidingsconvenant (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4297)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Het huwelijk tussen M en V is in 2010 door echtscheiding ontbonden. In artikel 1 van hun echtscheidingsconvenant, dat tot stand is gekomen onder begeleiding van een gecertificeerd mediator, hebben partijen de door M aan V te betalen partneralimentatie voorlopig vastgesteld op € 4.656 per jaar, met ingang van 1 januari 2010 te voldoen in maandelijkse termijnen van € 388. M is per 1 juli 2011 gestopt met het betalen van de overeengekomen alimentatie. Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 1 van hun echtscheidingsconvenant. M stelt zich op het standpunt dat het bij het opstellen van het convenant enkel en alleen de bedoeling van partijen is geweest dat M maximaal anderhalf jaar zou bijdragen in de eigenaarslasten van de voormalig echtelijke woning. Daarom is hij per 1 juli 2011 gestopt met betalen. In het convenant is het etiket ‘partneralimentatie’ uitsluitend gebruikt omdat dit op dat moment voor beide partijen fiscaal het meest gunstig was. V betwist de stellingen van M en beroept zich op de letterlijke tekst van het convenant. Volgens haar loopt de voorlopig overeengekomen partneralimentatie onverminderd door.

REP 2017/288 - Sign. - Alimentatie: over pensioenpremietoelage en compensatieregeling (Rechtbank Noord-Holland 26 april 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3818)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. In het kader van de op handen zijnde echtscheiding verzoekt V de rechtbank de door M aan haar te betalen partner- en kinderalimentatie vast te stellen. Partijen zijn verdeeld over het in aanmerking te nemen inkomen van de man. Volgens de inkomensverklaring 2016 van de werkgever van M bedraagt zijn bruto jaarsalaris € 132.226, ontvangt hij € 10.578 bruto vakantietoeslag en € 11.018 eindejaarsuitkering (in totaal € 153.823). Daarnaast wordt een bedrag van € 78.216 ‘(pensioenpremie-)toelagen’ genoemd. De vraag is in hoeverre de pensioenpremietoelage in de draagkrachtberekening moet worden verwerkt.

REP 2017/289 - Sign. - Vrouw mag vertrouwelijk mediationverslag overleggen (Gerechtshof Den Haag 17 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1718)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren. In 2012 gaan partijen feitelijk uiteen. In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. In hun ouderschapsplan, door hen ondertekend in januari 2014, zijn partijen overeengekomen dat de behoefte van de kinderen € 500 per maand per kind bedraagt, op basis van eind 2012 geschatte uitgaven uit de goede inkomensjaren tot en met 2007. Verder hebben zij vastgesteld dat op het moment van ondertekening van het ouderschapsplan, geen van hen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen. V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 december 2015 vast te stellen op € 182,50 per kind per maand. De rechtbank stelt de door M te betalen kinderalimentatie vast op € 75 per kind per maand. V gaat in hoger beroep. V stelt dat de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van de minderjarigen ten onrechte is uitgegaan van de inkomsten van partijen in 2012, nu partijen in dat jaar feitelijk uit elkaar zijn gegaan. V verwijst naar het verslag van een op 9 januari 2013 gehouden bespreking van partijen met de mediator. Hieruit volgt volgens V dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke normen ter zake, op grond waarvan geaccepteerd moet worden dat niet het inkomen van het jaar 2012 moet worden aangehouden, maar het inkomen over de jaren 2009 tot en met 2011. Partijen zijn volledig en uitgebreid voorgelicht over de wijze van vaststelling van de behoefte van de minderjarigen en er is bewust een ander bedrag vastgesteld. M is van mening dat het hof aan de grieven van V voorbij moet gaan omdat ze zijn gebaseerd op het mediationverslag dat V in strijd met de goede procesorde heeft overgelegd en waarmee zij de geheimhoudingsplicht, die geldt tijdens een mediationtraject, heeft geschonden.

REP 2017/290 - Sign. - Meerderjarige kan beroep doen op bepaling uit het echtscheidingsconvenant van haar ouders (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2547)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Uit het huwelijk tussen M en V is in 1994 dochter D geboren. Het huwelijk is in 1997 door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld. In hun echtscheidingsconvenant (artikel 1 sub e) zijn M en V het volgende overeengekomen: ‘Wanneer [D] ouder is dan 18 jaar en nog behoefte heeft aan alimentatie in de zin van de wet, loopt de alimentatieverplichting van de man door tot aan de 21-jarige leeftijd van [D] (...). Wanneer [D] na het bereiken van de 21-jarige leeftijd een opleiding/studie volgt en alsdan niet, althans niet geheel zelf in haar kosten van levensonderhoud en/of studie kan voorzien, verplichten partijen zich ten opzichte van elkaar inzage te geven in de hoogte van ieders inkomen en vervolgens naar evenredigheid bij te dragen in de kosten van levensonderhoud c.q. studie van [D]’. Na het voltooien van haar mbo-opleiding, start D in 2014 met een vierjarige vervolgopleiding op hbo-niveau. In 2015 bereikt zij de 21-jarige leeftijd. M stopt daarop met het voldoen van een maandelijkse bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie. D verzoekt de rechtbank te bepalen dat M het echtscheidingsconvenant dient na te komen en een bedrag van € 648,81 per maand dient te voldoen aan D in verband met de kosten van haar levensonderhoud en/of studie. De rechtbank wijst het verzoek toe. M gaat in hoger beroep. Partijen verschillen van mening over de vraag of artikel 1 sub e van het echtscheidingsconvenant aldus moet worden uitgelegd dat M in de huidige omstandigheden ook na het 21e levensjaar van D op grond van genoemde bepaling in het convenant gehouden is tot betaling van een maandelijkse onderhoudsbijdrage aan D.

REP 2017/291 - Sign. - Lotsverbondenheid verbroken door aanhoudend grievend gedrag (Rechtbank Limburg 9 mei 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:4198)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 2001 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk in 2003 dochter D is geboren. In 2008 gaan partijen feitelijk uiteen. In 2010 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijf bij M. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 995,75 per maand. M verzoekt de rechtbank de door hem partneralimentatie te beëindigen of te matigen op grond van het (inmiddels) ontbreken van de lotsverbondenheid. Volgens M kan het ernstig grievende wangedrag van V (bestaande uit de al jarenlang voortdurende treiterijen, agressie en bedreigingen, laster en onder meer psychische geweldplegingen jegens D, M, zijn familie en zijn omgeving, alsmede de bewuste beschadigingen van D, M én van hun relatie) niet worden gezien als gebruikelijke emoties in een vechtscheiding. Hier is sprake van voortdurende ernstige wrok en welbewust, op beschadigen van in het bijzonder M gericht, handelen van V, aldus M. V erkent dat er communicatieproblemen zijn ontstaan tussen haar en M, maar betwist dat sprake is van wangedrag harerzijds. Lotsverbondenheid is volgens V een vaststaand gegeven, alleen al vanwege het feit dat partijen gezamenlijk een dochter hebben. Dat partijen verwikkeld zijn in jarenlange procedures, maakt niet dat daardoor de lotsverbondenheid wordt verbroken.

REP 2017/292 - Sign. - Cijfers voornemen afstand ter adoptie 2016 (Fiom)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
In 2016 hadden in Nederland zestig vrouwen een voornemen tot afstand ter adoptie. Zeventien van hen deden daadwerkelijk afstand. Voor 28 moeders bleek er meer mogelijk dan zij aanvankelijk dachten: zij gingen toch zelf voor hun kind zorgen. Acht kozen voor een pleegplaatsing, waarbij zij contact met hun kind konden houden. Dat blijkt uit het Fiom-rapport Voornemens afstand ter adoptie in Nederland 2016.

REP 2017/293 - Sign. - Tweede Kamer stemt in met wetsvoorstel Clausuleren recht op contact of omgang na partnerdoding (Eerste Kamer)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Op 16 mei heeft de Tweede Kamer met algemene stemmen het wetsvoorstel Clausuleren recht op contact of omgang na partnerdoding (34518) aangenomen. Het wetsvoorstel regelt in Boek 1 BW dat in het geval van (vermoedelijke) partnerdoding de kinderrechter, op basis van een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, altijd oordeelt of contact of omgang in het belang van het kind is. Op dit moment oordeelt de kinderrechter in zaken waarin partnerdoding speelde alleen als er een juridische procedure is gestart. Het oordeel van de kinderrechter over de omgangsregeling bij partnerdoding geldt voor (maximaal) twee jaar. In die periode kan de veroordeelde ouder de rechter niet vragen om de beslissing te herzien. Dit moet het kind rust bieden.

REP 2017/294 - Sign. - Hof heeft brief bijzondere curator terecht buiten beschouwing gelaten (Hoge Raad 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:869)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. Op 18 januari 2013 erkent M het (nog ongeboren) kind van V. Inmiddels is de relatie tussen M en V geëindigd. In 2013 verzoekt M de rechtbank de door hem gedane erkenning te vernietigen wegens dwaling. De rechtbank benoemt in eerste instantie een bijzondere curator en wijst later het verzoek van M af. M gaat in hoger beroep.

REP 2017/295 - Sign. - Behoorde kleindochter feitelijk tot het gezin van haar grootouders? (Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:756)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
D is in 1990 in Turkije geboren. Haar biologische ouders zijn M en V. De geboorteaangifte van D is gedaan door haar grootvader, die daarbij heeft vermeld dat hij de vader is van D en dat zijn echtgenote de moeder is van D. V heeft zich op 21 september 1990 in Nederland laten inschrijven. Op 16 oktober 1995 heeft een rechtbank in Turkije vastgesteld dat niet grootvader en grootmoeder, maar M en V de ouders van D zijn. D is daarop onder de naam van M en V in het Turkse bevolkingsregister geregistreerd. Aan de grootouders is op 18 oktober 1995 het Nederlanderschap verleend, aan V op 13 maart 1996. D stond van 12 augustus 1991 tot 20 februari 2013 ingeschreven in Nederland. Op 3 januari 2013 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de gemeente Amersfoort kenbaar gemaakt dat D niet heeft gedeeld in de naturalisatiebesluiten van haar grootouders, noch in die van V. Redengevend achtte de staatssecretaris dat de grootouders nimmer de juridische ouders van D zijn geweest in de zin van artikel 1 sub c en d RWN. De oudergegevens van D zijn daarop aangepast in de GBA, waardoor eveneens is verwijderd dat D de Nederlandse nationaliteit heeft. D verzoekt op de voet van artikel 17 lid 1 RWN dat wordt vastgesteld dat zij in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank wijst het verzoek toe. De Staat gaat in cassatie gaat.

REP 2017/296 - Sign. - Voorwaardelijke vervangende toestemming verhuizing naar Engeland (Rechtbank Den Haag 1 februari 2017, C/09/512682/FA RK 16-4470, niet gepubliceerd)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Litouwse nationaliteit) hebben een affectieve relatie met elkaar, waaruit in 2012 zoon Z wordt geboren. Het gezin woont op dat moment in Engeland. Nadat partijen naar Nederland zijn verhuisd, verbreken zij in 2015 hun relatie. Z woont bij V. M verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat hij en V gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over Z. Op haar beurt verzoekt V de rechtbank (1) de hoofdverblijfplaats van Z bij haar te bepalen en (2) haar vervangende toestemming te verlenen om met Z terug naar Londen te verhuizen.

REP 2017/297 - Sign. - Moeder via kort geding verplicht dochter huwelijk vader te laten bijwonen (Voorzieningenrechter Rechtbank Gelderland 14 juni 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3166)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is de nu dertienjarige dochter D geboren over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V, maar verblijft om de week een weekend bij M. M heeft inmiddels in X een nieuwe partner gevonden, met wie hij in 2014 in het burgerrechtelijk huwelijk is getreden. Nu wil hij met X ook een kerkelijk huwelijk sluiten. V weigert echter D hierbij aanwezig te laten zijn. M verzoekt V via een kort geding op straffe van een dwangsom van € 15.000 toestemming te geven D aanwezig te laten zijn. M wil graag dat D de kerkelijke trouwdag met alle activiteiten bijwoont. V stelt dat zij dit weekend al een hotel in Amsterdam heeft geboekt voor D en haarzelf en dit niet kosteloos kan annuleren. V wil M tegemoet komen als hij de annuleringskosten van € 393,95 vergoedt. Deze tegemoetkoming bestaat dan uit het aanwezig laten zijn van D bij de festiviteiten vanaf vrijdagmiddag na school tot 22.00 uur in de avond. Hierdoor kan D volgens M echter bij een groot deel van de festiviteiten niet aanwezig zijn, waaronder de kerkelijke inzegening van het huwelijk zelf. V heeft ter zitting aangegeven het belangrijk te vinden dat D overdag naar school gaat, aangezien het niet heel goed gaat op school en zij binnenkort proefwerkweek heeft.

REP 2017/298 - Sign. - Family life tussen grootouders en kleinkind niet door enkel tijdsverloop verbroken (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4262)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Uit het huwelijk tussen M en V is in 2011 zoon Z geboren. M is in 2015 overleden en sindsdien oefent V alleen het ouderlijk gezag uit over Z. De ouders van M (hierna: de grootouders) verzoeken de rechtbank een omgangsregeling tussen hen en Z vast te stellen. De rechtbank wijst het verzoek toe. V gaat in hoger beroep. In de tussentijd houdt zij zich niet aan de opgelegde regeling.

REP 2017/299 - Sign. - Twee nationaliteiten, twee landen: welk recht is van toepassing? (Gerechtshof Amsterdam 16 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1855)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M (van Duitse nationaliteit) en V (van Colombiaanse nationaliteit) hebben een affectieve relatie met elkaar, waaruit medio 2009 dochter D (van Duitse nationaliteit) wordt geboren. Het gezin woont op dat moment in Spanje. M heeft D in Spanje erkend. In het najaar van 2009 verhuist het gezin naar Nederland. In 2015 beëindigen M en V hun relatie. De hoofdverblijfplaats van D is bij V. M verzoekt een verklaring voor recht dat hij van rechtswege – tezamen met V – belast is met het ouderlijk gezag over D. De rechtbank wijst het verzoek toe. V gaat in hoger beroep.

REP 2017/300 - Sign. - Het enkele feit dat vader in detentie zit, is geen reden voor beëindiging gezamenlijk gezag (Gerechtshof Den Haag 24 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1498)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2013 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. M zit gedetineerd. V verzoekt de rechtbank haar te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen. De rechtbank wijst het verzoek toe. M gaat in hoger beroep, stellende dat enige grond voor wijziging van het gezag ontbreekt. Het verzoek van V is uitsluitend gebaseerd op haar angst dat M onbereikbaar zou zijn wanneer voor belangrijke beslissingen zijn instemming wordt gevraagd. Deze angst mist volgens M feitelijke grondslag: hij heeft nooit zijn toestemming geweigerd of trajecten tegengewerkt. Het ontbreken van een goede communicatie tussen ouders brengt niet zonder meer met zich dat het in het belang van het kind is om het gezag aan een van de ouders toe te kennen, aldus M, die wijst op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om het gezamenlijk gezag in stand te laten. Het is niet de intentie van M zich op intensieve wijze met de dagelijkse opvoeding en verzorging van de kinderen te gaan bemoeien, dat gaat ook niet nu hij in detentie zit. Hij heeft zich steeds terughoudend opgesteld en is voornemens dit te blijven doen. V stelt dat zij en M een ernstig verstoorde relatie hebben; van vertrouwen of communicatie is geen sprake. Bij een gedwongen uitoefening van het gezamenlijk gezag zullen de kinderen klem of verloren raken. Dit is daarom ook niet in hun belang en praktisch ook onuitvoerbaar. Gelet op zijn detentie, is M niet bereikbaar als dat met spoed nodig is. V heeft PTSS als gevolg van het huiselijk geweld tijdens het huwelijk. Na de procedure in eerste aanleg zijn haar angst en onzekerheid weer toegenomen. Als de bestreden beschikking wordt vernietigd en M en V weer gezamenlijk het gezag uitoefenen, zou dat betekenen dat V steeds geconfronteerd wordt met M, wat tot een terugval zou kunnen leiden. Een uitgeklede vorm van gezag is niet geïndiceerd, nu de wetgever een dergelijke vorm van gezag niet heeft beoogd. Ten slotte heeft V ter zitting nog aangevoerd dat zij zich zorgen maakt dat, mocht er iets met haar gebeuren, de minderjarigen automatisch bij M terecht zouden komen als hij ook met het gezag is belast.

REP 2017/301 - Sign. - Handelwijze Raad en OM op onderdelen onrechtmatig jegens ongeruste moeder: Staat aansprakelijk (Gerechtshof Amsterdam 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1725)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk (de nu nog minderjarige) zoon Z is geboren. In 2010 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Tussen M en V is een co-ouderschapsregeling van kracht. In 2011 wordt V door de rechtbank belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z, welke beschikking in hoger beroep door het hof (in 2012) wordt vernietigd en waarbij het hof M belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over Z.

REP 2017/302 - Sign. - Het Successiebesluit van 18 oktober 2016: over een slingerpad naar boven, maar de top is nog niet bereikt! (P. Blokland, ftV – civiel en fiscaal tijdschrift Vermogen 2017/5)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Het Successiebesluit van 18 oktober 2016 (BLKB2016/130M, Stcrt. 57602) vervangt het besluit van 4 april 2012 (BLKB2012/103M) en codificeert met name een aantal toezeggingen op het vlak van artikel 9 en 10 Successiewet 1956 die in het kader van de herziening van de Successiewet zijn gedaan. In deze bijdrage wordt ingegaan op de nieuwe onderdelen die het besluit bevat, waarbij, zoals de titel al doet vermoeden, een aantal kritische kanttekeningen wordt geplaatst.

REP 2017/303 - Sign. - Co-ouder heeft geen recht op alleenstaande-ouderkorting (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 april 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3021)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. In 2008 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Tussen M en v is een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij de kinderen bij beide ouders evenveel verblijven. De kinderen zijn in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres van M.

REP 2017/304 - Sign. - Mag verweerder in cassatie in geding verschijnen nadat conclusie A-G is genomen? (Hoge Raad 9 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1066)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 1992 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2013 door echtscheiding is ontbonden. M stelt beroep in cassatie in tegen de beschikking van het hof inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De griffier stuurt V een afschrift van het verzoekschrift aan V, waarop haar advocaat uitstel verzoekt teneinde te beoordelen of een verweerschrift zal worden ingediend. Het verzochte uitstel wordt verleend. Op 27 september 2016 laat de advocaat van V weten dat geen verweerschrift zal worden ingediend. Op 3 februari 2017 heeft de Advocaat-Generaal zijn conclusie in de onderhavige zaak genomen. Een week later bericht de advocaat van V dat die conclusie hem aanleiding geeft alsnog namens V in het geding te verschijnen teneinde op de voet van artikel 44 lid 3 Rv op die conclusie te reageren. De advocaat van M maakt hiertegen bezwaar. Volgens hem is het verzoek van de advocaat van V in strijd met de eisen van een goede procesorde. De advocaat van V handhaaft zijn verzoek.

REP 2017/305 - Sign. - HR bevestigt: GI kan verzoek doen met betrekking tot omgangsregeling (Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
V heeft twee (nu nog minderjarige) kinderen. In 2012 wordt zij ontheven uit het ouderlijk gezag. Sindsdien berust de voogdij bij de GI en is er tussen V en de kinderen een beperkte omgangsregeling van kracht. V verzoekt de rechtbank (1) in het ouderlijk gezag over de kinderen te worden hersteld en (2) uitbreiding van de omgangsregeling. De rechtbank wijst de verzoeken af. In hoger beroep ontzegt het hof, op verzoek van de GI, V de omgang met haar kinderen voor de duur van zes maanden.

REP 2017/309 - Sign. - De afwikkeling van een nalatenschap indien men bekend is met het bestaan van een kind dat door de erflater is verwekt (L.M. de Hoog, JBN – Juridische Berichten voor het Notariaat 2017/6)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
Een kind dat na het overlijden van zijn verwekker diens vaderschap gerechtelijk laat vaststellen, komt ingevolge artikel 1:207 lid 5 BW met terugwerkende kracht in familierechtelijke betrekking tot hem te staan. Dat kan tot gevolg hebben dat het kind een erfrechtelijke aanspraak ter zake van de nalatenschap van zijn vader kan doen gelden. Hof Den Haag 27 september 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:3434) geeft aanleiding om enkele aandachtspunten op te werpen ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap.

REP 2017/310 - Sign. - Geldlening en Turks recht (Gerechtshof Amsterdam 16 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1851)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V (beiden van Turkse komaf) zijn in 1986 in Turkije met elkaar gehuwd. In 2016 is het huwelijk door echtscheiding ontbonden, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Turks recht. De door M aangegane geldlening van € 15.000 dient volgens de rechtbank door M gedragen te worden. M gaat in hoger beroep. Volgens hem dient de schuld door beide partijen, ieder bij helfte, te worden gedragen, zodat hij een vordering van € 7.500 op V heeft.

REP 2017/312 - Sign. - Over schenkingsbeloften en het herroepen van gedane schenkingen (Gerechtshof Den Haag 17 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1494)

Aflevering 5, gepubliceerd op 27-07-2017
M en V zijn in 1996 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. M heeft uit een eerder huwelijk vier kinderen, V heeft uit een eerder huwelijk één kind. In 2010 tekenen partijen een vaststellingsovereenkomst. Artikel 4 daarvan luidt: ‘Partijen wensen nadrukkelijk tussen elkaar vast te leggen dat de man bij een eventuele toekomstige schenking aan zijn kinderen hij de vrouw tegelijkertijd een schenking van een gelijk bedrag zal voldoen. Dit geldt andersom ook: wanneer de vrouw een schenking van de man ontvangt, zullen zijn kinderen tegelijkertijd een schenking van een gelijk bedrag ontvangen.’ In 2013 gaan partijen feitelijk uiteen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. V vordert de rechtbank M te veroordelen tot betaling aan haar van € 43.725. Volgens V heeft M tussen 2010 en 2014 diverse schenkingen aan zijn kinderen gedaan. Op grond van artikel 4 van voormelde vaststellingsovereenkomst is M verplicht een gelijk bedrag aan haar te schenken. De rechtbank wijst het verzoek toe. In hoger beroep stelt M dat de schenkingen aan zijn kinderen herroepbaar waren en ook door hem herroepen zijn. Dit stond hem vrij. Daarmee is er niets uit zijn vermogen gevloeid en heeft V geen aanspraak op enig bedrag uit dien hoofde. Bovendien, zo stelt M, heeft V diverse schenkingen aan haar zoon gedaan, waarmee zij uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst gehouden was schenkingen tot een gelijk bedrag aan zijn vier kinderen te doen.