Aflevering 8

M en V zijn in 1996 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op enig moment bekoelt hun relatie en vindt V een nieuwe partner. Partijen besluiten gescheiden te gaan leven, ieder in een eigen woning, maar omwille van de financiën en fiscaliteiten

Hof Arnhem-Leeuwarden 10 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7447

M en V zijn in 1989 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. De echtelijke woning is eigendom van V. In 2012 gaan partijen feitelijk uiteen, als V de echtelijke woning verlaat en elders haar intrek neemt.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. De echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom en wordt deels verhuurd aan de ouders van M. In 2009 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn in 1993 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, van wie de oudste inmiddels meerderjarig is. In 2016 gaan partijen feitelijk uiteen.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2017 gaan zij feitelijk uiteen, als V de echtelijke woning verlaat en elders haar intrek neemt. In 2018 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn in 1976 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2017 gaan zij feitelijk uiteen.V verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen haar en M uit te spreken. De rechtbank wijst het verzoek toe.

De auteur bespreekt HR 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:504), waarin de Hoge Raad op ondubbelzinnige wijze aangeeft wat rechtens is in de veelvuldig voorkomende situatie dat door een echtgenoot onder uitsluiting verkregen vermogen via de gemeenschap van

De auteur bespreekt HR 10 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:707), waarin de Hoge Raad oordeelde dat ondanks het feit dat er geen grondslag is voor een vergoedingsrecht van de vrouw voor de door haar gefinancierde verbouwing van de woning van de man, een dergelijk

M en V zijn in april 1996 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen) met elkaar gehuwd. Beiden zijn zelfstandig ondernemer. De huwelijkse voorwaarden omvatten een periodiek verrekenbeding ten aanzien van overgespaarde

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In verband met hun voorgenomen huwelijk ondertekenen zij op 25 maart 2009 een akte van huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting). Tot een huwelijk komt het echter niet.

M en V zijn in 1978 op huwelijkse voorwaarden (gemeenschap van vruchten en inkomsten) met elkaar gehuwd. X (een schuldeiser van M) heeft conservatoir beslag gelegd op een woning en op een perceel grond waarin V een onverdeeld aandeel heeft van 50%.

M en V zijn in 1985 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding ten aanzien van overgespaarde inkomsten) met elkaar gehuwd. De echtelijke woning is eigendom van de vader van M, die het aan partijen

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. V is eerder met X gehuwd geweest, op wie zij een vordering heeft van € 47.363. In 2017 wordt het (kinderloos gebleven) huwelijk tussen M en V door echtscheiding ontbonden.

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. Beiden hebben uit eerdere huwelijken vijf kinderen. In 1982 kopen M en V gezamenlijk een woning (gefinancierd middels een gezamenlijke hypotheek), waarin zij gaan samenwonen.

M en V zijn in 1999 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. M is zelfstandig ondernemer. Hij oefent zijn bedrijf uit in [BV], waar hij een rekening-courantschuld heeft.

Het huwelijk tussen M en V, waaruit drie kinderen zijn geboren, is in 1993 door echtscheiding ontbonden. Vervolgens krijgt M een relatie met X, die uit een eerder huwelijk twee kinderen heeft.

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 2003 gaan zij met elkaar samenwonen. In 2004 kopen zij een woning (hierna: woning 1). Kort daarop verbreken partijen hun relatie.

M en V zijn in 2003 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. Art. 14 van de door notaris N opgestelde huwelijkse voorwaarden luidt: ‘Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden, dan wel indien tussen

M en V zijn in 1985 op huwelijkse voorwaarden (beperkte gemeenschap van goederen) met elkaar gehuwd. M is dga van [Holding BV]. De aandelen van deze vennootschap vallen in de huwelijksgoederengemeenschap.

M en V zijn in 2010 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. V is zelfstandig ondernemer en exploiteert een eenmanszaak. In 2018 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V krijgen in 1999 een affectieve relatie met elkaar. M is zelfstandig ondernemer. V verricht onbezoldigde werkzaamheden in het bedrijf van M. In 2004 gaan partijen met elkaar samenwonen, in 2009 trouwen zij op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting).

Een vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud wordt met ingang van 1 januari 2020 van rechtswege verhoogd met 2,5%, tenzij de wettelijke indexering is uitgesloten. Voor 2019 bedroeg de wettelijke indexering 2,0%.

De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het bericht dat het fiscale voordeel van de aftrek van partneralimentatie de komende jaren wordt verlaagd en dat daardoor mensen in de problemen kunnen komen.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren (in 1999 zoon Z en in 2003 dochter D), over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2011 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In 2009 beëindigen partijen hun relatie.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2018 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen.

M en V krijgen in 2004 een affectieve relatie met elkaar. Uit die relatie wordt in 2006 zoon Z geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2008 wordt de relatie verbroken.

M en V zijn in 2010 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding) met elkaar gehuwd. In het kader van hun voorgenomen echtscheiding ondertekenen partijen op 24 augustus 2018 een door een mediator

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren: dochter D en zoon Z. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2018 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn in 2011 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. Inmiddels is er een echtscheidingsprocedure aanhangig. In december 2018 heeft de rechtbank de kinderen aan V toevertrouwd en het uitsluitend gebruik

Het huwelijk tussen M en V is in 2016 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie, overeenkomstig de door partijen in hun echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken, vastgesteld op € 910 per maand.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. M heeft uit een eerdere relatie (de inmiddels jongmeerderjarige) dochter D, aan wie hij € 200 per maand betaalt voor

M en V zijn in 1987 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. M werkt in loondienst, maar zit sinds december 2016 ziek thuis. In september 2018 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2014 beëindigen partijen hun relatie. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 27 maart 2019

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn vijf (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2009 beëindigen partijen hun relatie.

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2012 kind K geboren. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. K heeft het hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie, overeenkomstig de door partijen in hun

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In het kader van hun voorgenomen echtscheiding ondertekenen partijen op 20 januari 2011 een vaststellingsovereenkomst, waarin zij overeenkomen dat M jaarlijks aan V een kinderalimentatie

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren. In 2010 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2012 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Het huwelijk tussen M en V is in 1994 ontbonden door echtscheiding. Het hof heeft in 2009 de door M aan V te betalen partneralimentatie laatstelijk vastgesteld op € 2.370 per maand.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie kinderen (waarvan twee thans nog minderjarig) geboren. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2009 kind K geboren. In 2011 beëindigen partijen hun relatie. K heeft het hoofdverblijf bij V. M is inmiddels getrouwd met X.V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen kinderalimentatie vast

M en V zijn in 2001 met elkaar gehuwd. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 812 per maand.

M en V zijn in 1990 met elkaar gehuwd. In 2011 gaan zij feitelijk uiteen, in 2012 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 458 per maand.

M en V zijn in 1994 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. In april 2016 gaan partijen feitelijk uiteen, als M de echtelijke woning verlaat en elders zijn intrek neemt.

De Raad voor de Kinderbescherming is er in het eerste kwartaal van dit jaar niet in geslaagd de wachtlijst in te korten. In januari wachtten bijna 2.800 kinderen gemiddeld 30 dagen op een onderzoek bij de Raad.

Zo’n 90% van de volwassenen vindt het belangrijk dat er voldoende inkomen is om een toekomstig gezin te onderhouden, en dat de partners een vaste relatie hebben en samenwonen. Ruim 70% vindt een afgeronde opleiding en een vaste baan belangrijk, en ongeveer

Het aantal jongeren dat jeugdzorg krijgt, stijgt sinds 2015. In de eerste helft van dat jaar kregen 319.000 jongeren (tot 23 jaar) jeugdzorg. In de eerste helft van 2018 waren het er bijna 361.

M en V hebben twee kinderen: de in 2014 geboren dochter D en de in 2015 geboren zoon Z. Het gezin woont in [A]. Nadat partijen uiteen zijn gegaan, verhuist V naar [B]. De kinderen wonen bij M.

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2016 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Kort na de geboorte van D beëindigen partijen hun relatie.

M en V (beiden van Chinese afkomst) hebben twee nu nog minderjarige kinderen, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank beide kinderen onder toezicht van de GI te stellen.

V oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit over haar in 2006 geboren zoon Z. Sinds januari 2016 staat Z onder toezicht van de GI en is hij uit huis (bij pleegmoeder X) geplaatst.De GI verzoekt de kinderrechter om (op grond van art.

M en V (beiden van Poolse nationaliteit) zijn met elkaar gehuwd. Begin 2002 bevalt V in Polen van dochter D. Kort na de geboorte (1) wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden, (2) treedt V in het huwelijk met X en (3) vestigen zij en D zich in Nederland.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Inmiddels is het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen (die respectievelijk 11 en 8 jaar oud zijn) hebben hun hoofdverblijfplaats

Uit de affectieve relatie van M en V wordt in 2007 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. In 2009 beëindigen partijen hun relatie.

V1 en V2 leren elkaar in 2007 kennen en krijgen een hechte relatie met elkaar. Zij zien elkaar dagelijks, doen samen (of voor elkaar) boodschappen, eten geregeld samen, ondernemen uitstapjes, gaan samen op vakantie en vieren gezamenlijk verjaar- en feestdagen.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is (de nu nog minderjarige) dochter D geboren. V heeft uit een eerdere relatie zoon Z, die onderdeel uitmaakt van het gezin. M en V oefenen over beide kinderen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2015 zoon Z geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig gezag uitoefent. Het gezin woont in [A]. In 2017 beëindigen partijen hun relatie.

M en V (beiden van Poolse nationaliteit) zijn in 2014 in Polen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A], dat midden in de bible belt ligt.

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 2003 zoon Z geboren. Z heeft een (zeer) laag IQ en autistische gedragskenmerken. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij M.

M en V zijn met elkaar gehuwd. In 2010 bevalt V, na een zwangerschap van 22 weken, van een tweeling. Die zelfde dag overlijden de kinderen. M en V verzoeken de rechtbank (op grond van art.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. V heeft uit een eerdere relatie (met X) nog drie kinderen, waarvan de twee jongsten

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2014 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. In 2017 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2005 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2008 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V, die inmiddels in X een nieuwe partner heeft gevonden.

De verdeling van pensioenen voor partners die gaan scheiden, wordt gemoderniseerd. Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en minister Dekker (Rechtsbescherming) hebben het wetsvoorstel Verdeling van pensioen bij scheidingen 2021 afgelopen

Op initiatief van Tweede Kamerleden Pieter Omtzigt (CDA) en Helma Lodders (VVD) is medio september een wetsvoorstel over het kindgebonden budget gewijzigd. Aanspraken op nabetalingen van het kindgebonden budget over de jaren 2013-2017 zijn hierdoor vrijgesteld

Staatssecretaris Menno Snel (Financiën) heeft op Prinsjesdag het pakket Belastingplan 2020 ingediend bij de Tweede Kamer. Hierin staat ook een voorstel met betrekking tot de erfbelasting.

Van alle geregistreerd samenwonende stellen, inclusief gehuwden, hebben mannenkoppels het hoogste gezamenlijke inkomen uit werk of onderneming (het zogeheten primaire inkomen). Hun gemiddelde bruto-jaarinkomen is € 15.

De beloningen in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren worden volgend jaar gewijzigd. De Regeling bevat de beloningen voor de werkzaamheden van deze wettelijke vertegenwoordigers.

Een nieuw online platform, de Schuldenwijzer (www.schuldenwijzer.nl), moet het voor mensen makkelijker maken om inzicht te krijgen in hun actuele schuldenpositie. Burgers kunnen er met hun DigiD inloggen om beslagleggingen in te zien.

Op 1 oktober 2019 hadden bijna 70.000 consumenten een betalingsachterstand van minimaal drie maanden op hun hypotheek. Dit is een afname van ongeveer 12,5% ten opzichte van een jaar eerder.

Een directeur-grootaandeelhouder kan ervoor kiezen om zijn gehele vermogen na te laten aan een goededoelenstichting. Het is raadzaam om vooraf goed naar de fiscale gevolgen te kijken.

De op grond van art. 35e SW vereiste voortzettingsperiode van vijf jaar na een vererving of schenking van ondernemingsvermogen (het voortzettingsvereiste) leidt soms tot onbedoelde en/of onverwachte effecten bij de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit

De auteur gaat in op de verhouding tussen het privaatrecht en fiscaalrecht in het licht van de Successiewet. Een interessant en onverminderd actueel onderwerp.

In de Successiewet is met betrekking tot de erflater respectievelijk de schenker de bezitseis opgenomen. Daarnaast zijn in een delegatiebepaling enige situaties geregeld, op grond waarvan de bezitsperiode van bijvoorbeeld de ondernemer, na inbreng van

De auteur onderzoekt wat de redenen zijn geweest voor de invoering van genoemde vrijstelling in 2010, wat de redenen waren om deze vrijstelling tijdelijk te verhogen (2013-2014) en waarom de verhoging vanaf 2017 structureel is geworden.

Indien partners samen een woning in eigendom verkrijgen en een van de partners al een eigenwoningverleden heeft, is mogelijk sprake van nadelige fiscale gevolgen doordat een deel van de eigenwoninglening in Box 3 terechtkomt en de verschuldigde rente

Tussen Z en de belastinginspecteur is een geschil ontstaan over de vraag of de rente over een lening die Z ten behoeve van zijn eigen woning bij zijn moeder (V) heeft afgesloten, aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting.

In zijn IB-aangifte 2012 neemt M een bedrag van € 234 in aftrek als ‘kosten eigen woning’. Dat bedrag omvat de kosten van juridisch advies (advocaatkosten) in verband met het ontslag uit de hypothecaire hoofdelijke aansprakelijkheid van zijn ex-partner.

M en V zijn met elkaar gehuwd. De (met hypotheek bezwaarde) echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom. In 2011 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant komen partijen overeen (1) dat geen van hen aanspraak

De auteur gaat in op de vraag of de in de bestaande praktijk gehanteerde termijn van zes maanden na de huwelijkssluiting ook kan worden aangehouden in het kader van het eerste huwelijksdomicilie en de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten

M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Ierse nationaliteit) zijn in 1990 in Ierland met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk worden drie kinderen geboren. Het gezin woont in eerste instantie in het Nederlandse [A], maar vestigt zich in 2001 in Ierland.

M en V (beiden van zowel Nederlandse als Turkse nationaliteit, beiden woonachtig in Nederland) zijn in 2003 in Turkije met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren.

De auteur bespreekt twee uitspraken van Rechtbank Den Haag: die van 2 juli 2018 (ECLI:NL:BDHA:2018:7849) en die van 18 september 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:13811). In beide gevallen werd machtiging gevraagd voor de verwerping van een nalatenschap opengevallen

M en V zijn met elkaar gehuwd. In 2017 doorlopen zij, in het kader van hun voorgenomen echtscheiding, een mediation-traject. V beschuldigt M van verkrachting tijdens het huwelijk. M ontkent dit en heeft de beide mediators als getuigen opgeroepen.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V en staan sinds december 2015 onder

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar en wonen sinds 2004 met elkaar samen. Uit een eerdere relatie heeft M twee (inmiddels meerderjarige) kinderen. In november 2017 overlijdt M, met achterlating van zijn beide kinderen als zijn enige erfgenamen.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. De (met hypotheek bezwaarde) echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom. In 2011 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2019 kind K geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In juni 2019 wordt K onder toezicht van de GI gesteld en uit huis (in een pleeggezin) geplaatst.

M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft in mei 2019 de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Partijen twisten over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden, meer specifiek over het daarin opgenomen finale verrekenbeding.

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

V1 en V2 zijn in 2004 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Een gemeente heeft het verzoek van X om planschadevergoeding toe te kennen afgewezen. Het bezwaarschrift van X tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Nadat X is overleden, heeft een adviseur tegen de afwijzing van het bezwaar bij de rechtbank beroep

D66 wil wetgeving die het voor nabestaanden mogelijk maakt om toegang te krijgen tot de social media-accounts van een overledene. Volgens Tweede Kamerlid Monica den Boer ontbreekt het nu aan duidelijke regels voor digitale nalatenschappen.

Om uit een making te erven, moet men bestaan ten tijde van het overlijden van de erflater, hetgeen bij een lastbevoordeling ten behoeve van één of meer personen niet hoeft. In dit artikel wordt deze bestaanseis tegen het licht gehouden.

In dit artikel wordt ingegaan op de problematiek van de toerekening na het overlijden van de inbrenger in het licht van recente jurisprudentie.

In dit artikel wordt de omvang van de legitieme portie onder de loep genomen als de opeisbaarheid van een legaat is uitgesteld om bedrijfseconomische redenen. Het gaat dan om het zogenoemde ‘bedrijfsopvolgingslegaat’ (art.

De auteur vraagt aandacht voor de problemen die in de notariële praktijk (zullen gaan) ontstaan doordat de tweetrapsregeling niet bekend is – of wordt – op het moment dat de bezwaarde overlijdt.

Tegen boedelnotaris N is een tuchtrechtelijke klacht ingediend. Hem wordt onder meer verweten dat hij de ene executeur er niet van op de hoogte heeft gebracht dat de andere executeur een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag had ingediend.

X is benoemd tot executeur in de nalatenschap van M. Hij heeft een verzoek ingediend bij de rechtbank om – op grond van art. 4:204 lid 1 sub a dan wel sub b BW – een vereffenaar te benoemen.

M en V zijn geregistreerd partners van elkaar. Uit dat partnerschap zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In november 2017 overlijdt V. Op haar nalatenschap is de wettelijke verdeling (art.

In 2012 overlijdt M. Tot zijn nalatenschap behoort een onroerende zaak. In zijn testament heeft M (1) zijn dochter D tot erfgename benoemd en (2) zijn broer B benoemd tot executeur.

V heeft geen kinderen en is nimmer gehuwd of als partner geregistreerd geweest. In 2018 overlijdt zij. In haar laatste testament, dat in 2008 is opgemaakt, heeft zij drie personen tot erfgenaam benoemd.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn vijf kinderen geboren. In 2003 overlijdt V. Zij heeft een ouderlijke bedoelverdelingstestament, op grond waarvan M alle goederen van de nalatenschap verkrijgt en de kinderen een rentedragende vordering op hem ter grootte

Uit het – door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren, onder wie zoon Z. In 1986 hertrouwt M in gemeenschap van goederen met X. In 1997 overlijdt de vader van M (hierna te noemen: grootvader).

M en V zijn met elkaar gehuwd. V heeft uit een eerder huwelijk één kind (dochter D). In 2012 overlijdt V. Zij heeft een ouderlijke boedelverdeling-testament gemaakt ten behoeve van M.

Het CBS verwacht dat de levensverwachting op 65-jarige leeftijd 20,75 jaar zal zijn in 2025. Beleidsmakers gebruiken dit cijfer om de toekomstige AOW-leeftijd vast te stellen. De levensverwachting van 65-jarigen neemt al sinds 1950 toe.

V woont samen met haar 26-jarige zoon Z in een sociale huurwoning. Z heeft het syndroom van Down en functioneert cognitief op kleuterniveau. V is curator van Z. Om te vermijden dat bij haar overlijden Z moet verhuizen, verzoekt V de woningstichting om

Wijzigingen partneralimentatie per 2020: civiel juridisch en fiscaal

‘Ouderverstoting’; het hele spectrum van contactverlies van een kind met een ouder na scheiding, bezien vanuit sociaalwetenschappelijk oogpunt.