Aflevering 1

Als het aan minister Sander Dekker (Rechtsbescherming) ligt, komt er straks sneller een einde aan huwelijkse gevangenschap: de wet wordt duidelijker en het wordt voor de rechter makkelijker om in één procedure zowel de echtscheiding als de ontbinding

M en V zijn in 2004 met elkaar gehuwd. Inmiddels is een echtscheidingsprocedure aanhangig. In dat kader verzoekt V de rechtbank om – bij wijze van voorlopige voorziening – te bepalen dat zij met uitsluiting van M gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke

M en V zijn in 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2018 gaan zij feitelijk uiteen. V verzoekt de rechtbank de scheiding van tafel en bed tussen partijen uit te spreken.

M en V zijn in 2010 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 6 april 2016 (ingeschreven in het huwelijksgoederenregister op 21 oktober 2016) heeft de rechtbank de scheiding van tafel en bed uitgesproken.

M en V verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat zij op 15 mei 1998 in Iran met elkaar gehuwd zijn en dat uit hun huwelijk (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren.

Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF) heeft een aanbeveling gedaan hoe onder de verordening om te gaan met echtparen die niet direct bij de huwelijkssluiting, maar pas later bij elkaar zijn gaan wonen.

Bij samenwoners die een woning in eigendom verkrijgen, komt het regelmatig voor dat de ene partner meer bijdraagt in de financiering van de woning dan de andere partner. De meeste samenlevingsovereenkomsten bevatten voor die situatie een clausule waardoor

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 26 september 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is nog altijd niet verdeeld.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn kinderen geboren. De (met hypotheek bezwaarde) echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn omstreeks 1995 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2019 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.In hoger beroep twisten partijen over de door M aan V te betalen partneralimentatie en over de vraag of de advocaatkosten,

M en V zijn in 1991 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 1993 door echtscheiding wordt ontbonden. In april 1997 erft M een perceel grond in Suriname van zijn overleden ouders. In augustus 1997 trouwt hij in gemeenschap van goederen met X.

M en V zijn in 1992 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding ten aanzien van overgespaarde inkomsten, finaal ‘alsof’ verrekenbeding) met elkaar gehuwd.

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar en wonen sinds september 2004 met elkaar samen. Op 25 juli 2005 ondertekenen zij de volgende onderhandse overeenkomst: ‘Verklaren hierbij dat [M] vanaf september 2004 tot en met heden bij [V] een schuld

M (van Duitse nationaliteit) en V (van Spaanse nationaliteit) zijn in 1999 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2014 gaan zij feitelijk uiteen, in 2015 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn in 1995 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. art. 8 van de huwelijkse voorwaarden omvat een periodiek verrekenbeding ten aanzien van overgespaarde inkomsten. Ingevolge art.

De Wet herziening partneralimentatie is op 1 januari 2020 in werking getreden. Wat betekent dat voor de praktijk?

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2013 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In september 2016 beëindigen partijen hun relatie.

Het huwelijk tussen M en V is in 2011 door echtscheiding ontbonden. Het hof heeft, in hoger beroep, de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.000 bruto per maand.

M en V zijn op huwelijkse voorwaarden (finaal verrekenbeding) met elkaar gehuwd. Beiden zijn zelfstandig ondernemer: V oefent haar onderneming uit in [eenmanszaak]. M in [BV]. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren.

M en V zijn in 2001 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de echtelijke woning.

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar, waaruit twee (nu nog minderjarige) kinderen zijn geboren. In 2007 beëindigen partijen hun relatie. Op 15 juli 2008 ondertekenen zij een vaststellingsovereenkomst, waarin zij overeenkomen dat M aan V een

M en V zijn in 2007 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2017 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2019 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn vier (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2018 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij M, die zelfstandig ondernemer is.

Uit het huwelijk tussen M en V is in 1997 een tweeling geboren: zoon Z en dochter D. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden, waarbij de rechtbank de door M te betalen onderhoudsbijdragen voor de inmiddels jongmeerderjarige kinderen vaststelt

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2015 dochter D geboren. In 2016 verbreken partijen hun relatie. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. Tussen haar en M is een omgangsregeling van kracht.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie kinderen geboren. In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft, overeenkomstig de door partijen in hun echtscheidingsconvenant gemaakte

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren (dochters D1 en D2). In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

M en V zijn in 1990 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren. In 2010 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie, overeenkomstig de

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2015 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2017 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2018 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Het huwelijk tussen M en V is in 2017 door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 4.832 per maand. In hoger beroep betoogt M dat de door de rechtbank gehanteerde hofnorm in dit geval

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2005 kind K geboren. M is zelfstandig ondernemer. In 2015 beëindigen partijen hun relatie. K heeft het hoofdverblijf bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 313

M en V zijn in 2009 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. In 2010 raakt M werkloos en krijgt hij een WW-uitkering. In 2016 wordt het partnerschap ontbonden. De rechtbank heeft (conform de door partijen in hun – met tussenkomst van een mediator

M en V zijn in 1987 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2016 gaan zij feitelijk uiteen, in 2017 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 190 per maand.

Het huwelijk tussen M en V is in 2017 door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant, dat met tussenkomst van een mediator tot stand is gekomen, zijn partijen in art. 1.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2014 kind K geboren. In 2018 beëindigen partijen hun relatie. K heeft het hoofdverblijf bij V en heeft geen contact met M.De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld op € 488

M en V zijn in 1994 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Medio 2017 gaan zij feitelijk uiteen, eind 2018 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren: in 2002 zoon Z en in 2003 dochter D. Eind 2017 verbreken partijen hun relatie. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2018 beëindigen partijen hun relatie. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie vastgesteld

Bijstand van de notaris wordt niet verplicht voor meerouderschapsovereenkomsten. Dat zei minister Sander Dekker (Rechtsbescherming) op 14 november 2019 tijdens het Algemeen Overleg Herijking Ouderschap in de Tweede Kamer.

Gezinnen die bij Veilig Thuis zijn gemeld, maken gemiddeld 71 geweldsincidenten per jaar mee. Vier op de tien kinderen houden daar traumatische klachten (waaronder PTSS, depressie en angst) aan over, zo blijkt uit de voorlopige resultaten van onderzoek

In de praktijk van de vrijwillige jeugdzorg is door onheldere beleidskaders niet meer duidelijk of er sprake is van vrijwillige hulp of gedwongen hulp (jeugdbescherming). Het is noodzakelijk dat dit onderscheid weer duidelijk wordt.

Ouders die bij een scheiding de kinderen tegen afspraken in bij de andere ouder weghouden, moeten standaard worden aangepakt door de politie. Dat hebben de SP en D66 begin december aan minister Dekker (Rechtsbescherming) voorgesteld. ‘Het is in het belang van het kind om contact te houden met beide ouders’, aldus SP-Kamerlid Michiel van Nispen tegen De Telegraaf. Volgens hem lukt dat niet als ouders zelf besluiten de gemaakte afspraken niet na te komen. Zo vervreemden zij het kind van de andere ouder. SP en D66 stellen daarom voor dat de politie hierin een belangrijkere rol krijgt. Agenten die met deze gezinnen te maken krijgen, moeten hiervoor extra scholing krijgen. Volgens de SP en D66 komt het te vaak voor dat ouders de gemaakte afspraken bij een scheiding niet nakomen. Ouderverstoting wordt vaak niet herkend, waardoor 15% van de kinderen van gescheiden ouders contact met een van de ouders verliest, aldus de initiatiefnemers. VVD en GroenLinks hebben aangegeven in beginsel positief tegenover het plan te staan.

De regering moet gaan onderzoeken hoe de knelpunten van meerouderschap opgelost kunnen worden, zo blijkt uit een op 17 december 2019 door de Tweede Kamer aangenomen motie. Eerder besloot het kabinet meerouderschap niet wettelijk mogelijk te gaan maken,

In 2018 maakten 264.000 minderjarige kinderen deel uit van een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, net zoveel als het jaar ervoor. Het aantal kinderen in een gezin dat al minstens vier jaar moest rondkomen van een laag inkomen is met bijna

Steeds vaker verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een gezagsbeëindigende maatregel in problematische echtscheidingen. Is hier sprake van onterecht overheidsingrijpen, of is deze ontwikkeling te rechtvaardigen?

Uit het huwelijk tussen M en V zijn vier (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. In 2017 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2018 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2017 kind K geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. M heeft K niet erkend.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2016 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2012 zoon Z geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In 2014 beëindigen partijen hun relatie. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren (in 2004 dochter D en in 2008 zoon Z), over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2011 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

V heeft drie nu nog minderjarige kinderen, onder wie de in 2011 geboren dochter D en de in 2017 geboren zoon Z, over wie zij het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is (de nu nog minderjarige) dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2009 beëindigen partijen hun relatie.

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 2006 zoon Z geboren. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V. Hij staat onder toezicht van de GI en is uit huis (in een pleegezin) geplaatst.

M en V zijn in 2011 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A].

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee kinderen geboren (in 2007 zoon Z en in 2010 dochter D), over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 beëindigen partijen hun relatie.

M en V zijn in 2010 met elkaar getrouwd. Uit het huwelijk wordt in 2012 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. In 2014 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2015 wordt hun huwelijk door echtscheiding

Uit het huwelijk tussen M en V is (de nu nog minderjarige) zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2006 gaan partijen feitelijk uiteen. In verband daarmee ontfermen de in Polen wonende ouders van V zich over Z.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In mei 2018 vertrekt V naar Irak. Datzelfde jaar wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de affectieve relatie tussen M en V (beiden van Servische nationaliteit) wordt in 2012 in Servië kind K geboren. Het gezin woont in Servië. Na het beëindigen van de relatie woont K bij V.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren, onder wie de in 2008 geboren zoon Z. De echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom. Inmiddels zijn partijen in een echtscheidingsprocedure verwikkeld.

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Partijen zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij de kinderen

Volgens de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) staan sommige kleine banken (o.a. Moneyou en LeasePlan Bank) vertegenwoordiging van hun klanten op basis van een levenstestament niet toe.

GroenLinks heeft minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) gevraagd om ook stellen met een notariële samenlevingsovereenkomst gebruik te laten maken van de Wet pensioenverdeling bij scheiding.

In dit artikel worden de gevolgen voor de erf- en schenkbelasting behandeld als een fideï-commissair vermogen door toedoen van de bezwaarde bij de verwachter belandt anders dan door de vervulling van een voorwaarde waarop de bezwaarde geen invloed heeft.

Voor starters is het moeilijk om de woningmarkt te betreden. Een lening bij een particulier, in de regel zijn dat vaak de ouders, kan uitkomst bieden. In dit artikel gaat de auteur in op een zogenoemde familielening en de renteaftrek voor de inkomstenbelasting.

De auteur geeft een overzicht van de stand van zaken over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in geval van preferente aandelen. Getoetst wordt of de wetgever met de gestelde voorwaarden zijn doelstelling om een gefaseerde bedrijfsopvolging

Dit is het eerste deel van een tweeluik over het wetsvoorstel Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021. De auteur kadert het wetsvoorstel in en bespreekt het nieuwe scheidingsregime voor het ouderdomspensioen conform de regels van het wetsvoorstel.

Dit is het laatste deel van een tweeluik over het wetsvoorstel Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021. De auteur bespreekt het partnerpensioen bij scheiding en voor de dga, alsmede het overgangsrecht.

Deze kroniek behandelt uitspraken op het gebied van het fiscale familierecht, die relevant zijn voor de familierechtjurist. Voor hen wordt het fiscale recht steeds belangrijker en bepaald niet eenvoudiger.

De regeling van de inkomensafhankelijke combinatiekorting in de inkomstenbelasting moet soepeler worden toegepast voor co-ouders. Dat adviseert advocaat-generaal (A-G) Niessen de Hoge Raad in zijn conclusie.

V overlijdt in augustus 2015. In de laatste weken van haar leven zijn zorgkosten gemaakt, die haar kinderen (tevens haar enige erfgenamen) na het overlijden uit de onverdeelde boedel hebben betaald.

M en V zijn in 1992 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. Tot de huwelijksgemeenschap behoort een woning. In 2015 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2016 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

In 2012 verkrijgt V een woning, waarvoor zij een hypothecaire lening afsluit. In 2014 overlijdt zij. Enkele dagen voor haar overlijden heeft V al haar hypothecaire verplichtingen voor het gehele jaar in één keer voldaan.

M en V zijn in 1979 op huwelijkse voorwaarden (wettelijk deelgenootschap) met elkaar gehuwd. M is zelfstandig ondernemer. Op 28 september 2009 sluiten partijen een overeenkomst met als titel ‘Verrekening verleden huwelijkse voorwaarden (Verrekening van

In 1996 overlijdt V, met achterlating van haar twee kinderen (zoon Z en dochter D) als haar enige erfgenamen. In haar testament heeft V de volgende bepaling opgenomen: ‘Ik legateer aan ieder van de kinderen van [Z] een onvoorwaardelijke vordering ten

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In januari 2010 worden de kinderen uit huis geplaatst.

In ECLI:NL:RBNHO:2018:11507 sprak Rechtbank Noord-Holland, in een nalatenschap met internationale aspecten, de nietigheid uit van een testamentaire rechtskeuze voor Engels erfrecht.

Uit het huwelijk tussen M en V is dochter D geboren. In 1995 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V. In 1996 hertrouwt V (die van Nederlandse nationaliteit is) met X (van Oostenrijkse nationaliteit).

In het Centraal Testamentenregister (CTR) van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) kan nu ook worden opgezocht of iemand die nog leeft een testament heeft gemaakt. Voorheen was dit alleen mogelijk als iemand was overleden.

In opdracht van het WODC gaat de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoek doen naar het verminderen van het aantal procedures over alimentatie door vergroting van maatschappelijke acceptatie.

Op grond van art. 1:345 lid 1 onder c BW (jo. art. 1:253k BW) behoeft de wettelijk vertegenwoordiger de machtiging van de kantonrechter om een making of gift, waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aan te nemen.

Notaris N verzoekt de rechtbank om hem op grond van art. 4:204 lid 1 onder a BW te benoemen tot vereffenaar van de nalatenschap, omdat de nalatenschap niet wordt beheerd door een executeur en de erfgenamen de nalatenschap onbeheerd laten.

M en V (beiden van Nederlandse nationaliteit) leren elkaar in 2015 kennen op Bonaire, waar V sinds 2012 woont en waar zij een horecaonderneming exploiteert. Zij krijgen een affectieve relatie met elkaar, waaruit in 2016 dochter D wordt geboren, over wie

De auteur bespreekt het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1838), dat handelt over een zogeheten ‘ik-oma-testament’.

De auteur bespreekt Rechtbank Den Haag 27 februari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:1825), waarin niet de niet-bedrijfsopvolgers zich op schending van hun legitieme portie beriepen, maar juist de bedrijfsopvolger, die vond dat zijn legitieme portie geschonden

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren, onder wie zoon Z. In 2014 overlijdt M. In zijn testament, dat in 1983 is opgemaakt, heeft hij (1) aan V een keuzelegaat tegen

Op 26 maart 2015 brengt M een bezoek aan notaris N voor het opmaken van een testament. Vier dagen later stuurt N hem een concept-akte, waarin vriend X tot enig erfgenaam is benoemd.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie kinderen geboren. Het huwelijk wordt in 1975 door echtscheiding ontbonden. M hertrouwt in gemeenschap van goederen met X, die uit een eerdere relatie dochter D heeft.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie, inmiddels meerderjarige kinderen geboren, onder wie zoon Z en dochter D. In 1998 overlijdt V. In haar testament heeft zij M tot haar enige erfgenaam benoemd.

M en X hebben een affectieve relatie met elkaar. In 1994 maakt M een testament op, waarin hij tot zijn enige erfgename benoemt ‘mevrouw [X], hierna te noemen: partner. Ik maak deze beschikking mede ter nakoming van de op mij rustende verzorgingsverplichting

Grootmoeder V draagt van oorsprong de voornaam [voornaam 1]. In 1997 wordt die naam gewijzigd in [voornaam 2]. Op verzoek van V wordt die naam in maart 2017 gewijzigd in [voornaam 3].

Een analyse van het Nederlandse en Belgische systeem met betrekking tot het afleggen van rekening en verantwoording door de gevolmachtigde én de (on)mogelijkheden tot rechterlijk ingrijpen in geval van misbruik.

De auteur geeft een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot nieuwe en aanhangige wet- en regelgeving op het terrein van het personen-, familie- en jeugd(straf)recht in de periode 24 september 2018 tot 2 september 2019.

Dit overzicht bevat verwijzingen naar wetenschappelijke en vakliteratuur op het gebied van het familie- en jeugdrecht, verschenen in de eerste helft van 2019.

Sinds 2019 worden in Denemarken echtscheidingen digitaal en administratief afgedaan met verplichte scheidingseducatie voor ouders met minderjarige kinderen.

Inwerkingtreding Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst.

Integratieve scheidingsbegeleiding. Terugdringen van psychisch lijden van ouders en kinderen bij scheiding.