TAP 2012, afl. 6 - Sign. - Van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst op 67 jaar is objectief gerechtvaardigd
Aflevering 6, gepubliceerd op 01-09-2012 In Zweden mag een werkgever de arbeidsovereenkomst van een werknemer beëindigen op de enkele grond dat deze laatste de leeftijd van 67 heeft bereikt (de zogenaamde 67-jaarregel). Deze regeling houdt geen rekening met de hoogte van het ouderdomspensioen dat de belanghebbende uiteindelijk ontvangt. De verwijzende rechter vraagt zich af of de 67-jaarregel in het licht van Europese jurisprudentie nog wel geoorloofd is. De Zweedse regering voert aan dat de 67-jaarregel in de eerste plaats beoogt om voor werknemers vernederende beëindigingen van hun arbeidsovereenkomst wegens hun gevorderde leeftijd te vermijden, in de tweede plaats, een aanpassing van de pensioenregelingen die is gebaseerd op het levensinkomenbeginsel mogelijk te maken, in de derde plaats, belemmeringen weg te nemen voor degenen die na hun 65ste verjaardag willen werken, in de vierde plaats, de demografische evoluties te volgen en in te spelen op het risico van krapte op de arbeidsmarkt en in de vijfde plaats, een recht en geen verplichting om tot 67 te werken in te voeren, in die zin dat het dienstverband na de leeftijd van 65 jaar kan worden voortgezet. De vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd zou eveneens de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt vergemakkelijken. Dergelijke doelstellingen moeten volgens het hof in beginsel worden aangemerkt als een ‘in het kader van de nationale wetgeving objectie[ve] en redelijk[e]’ rechtvaardiging, zoals bedoeld in art. 6, lid 1, van richtlijn 2000/78. Gelet op de ruime beoordelingsmarge waarover de lidstaten en de sociale partners beschikken, lijkt het het hof niet onredelijk dat zij menen dat een maatregel zoals de 67-jaarregel passend kan zijn om de hiervoor genoemde doelstellingen te bereiken. Het verbod op leeftijdsdiscriminatie moet volgens het hof worden gezien tegen de achtergrond van het recht om te werken ex art. 15 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Bijgevolg dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de deelneming van oudere werknemers aan het beroepsleven en daarmee aan het economische, culturele en sociale leven. Teneinde te onderzoeken of de 67-jaarregel verder gaat dan noodzakelijk is en op excessieve wijze afbreuk doet aan de belangen van werknemers die de leeftijd van 67 jaar bereiken, dient deze maatregel in zijn eigen regelingscontext te worden geplaatst en moet rekening worden gehouden zowel met het nadeel dat daaraan kleeft voor de betrokken personen als met het voordeel daarvan voor de samenleving in het algemeen en voor de individuen waaruit zij bestaat. Alle belangen afwegende, komt het hof tot de slotsom dat niet op goede gronden staande kan worden gehouden dat Richtlijn 2000/78 zich verzet tegen de 67-jaarregel.