TAP 2012, afl. 7 - Sign. - OR blijft na concessieovergang niet als afzonderlijke OR bestaan
Aflevering 7, gepubliceerd op 01-10-2012 Novio is onderdeel van de Connexxiongroep. De concessie voor het busvervoer in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen is per 13 december 2009 gegund aan Novio. Voor een nieuwe concessie, die eind 2012 ingaat, besluit Connexxion Holding niet ‘met’ Novio, maar ‘met’ Hermes (een andere dochtervennootschap van Connexxion Holding) op deze concessie in te schrijven. De Ondernemingskamer (OK) oordeelde op 10 mei 2011 dat Connexxion Holding in redelijkheid niet tot dit besluit heeft kunnen komen, maar liet het besluit in stand (LJN BQ4821, «JAR» 2011/167). De concessie is aan Hermes gegund. De OR Novio wendt zich nu tot de Kantonrechter Utrecht. Hij stelt zich op het standpunt dat bij de overgang van de concessie op 9 december 2012 sprake was van overgang van onderneming in de zin van art. 7:662 BW, dat de OR Novio op gelijke voet als OR Hermes betrokken moet worden bij de besluitvorming ter voorbereiding van de concessieovergang, en dat OR Novio daarna blijft voortbestaan totdat binnen Hermes OR-verkiezingen zijn gehouden. De OR Novio heeft een nalevingsvordering op grond van art. 36 WOR ingediend. De kantonrechter oordeelt dat de niet-ontvankelijkheidsverweren van Connexxion Holding en Hermes falen. Uit de wijze waarop in het Connexxion-concern de bevoegd- en verantwoordelijkheden tussen Connexxion Holding enerzijds en de vennootschappen Novio en Hermes anderzijds zijn verdeeld, volgt dat de moedervennootschap stelselmatig een zodanig overheersende zeggenschap over haar (klein)dochtervennootschappen uitoefent dat zij als hun medeondernemer moet worden aangemerkt. Er is in dit geval geen reden om de figuur van het medeondernemerschap te beperken tot uitsluitend het in de WOR gewaarborgde advies- en instemmingsrecht. Ook het verweer dat geen bemiddeling van de bedrijfscommissie zou zijn gevraagd, slaagt niet. Inhoudelijk wijst de kantonrechter het verzoek van de OR Novio echter af. Het beroep van de OR No-vio op een overeenkomst uit 2006 waaruit blijkt dat het de bedoeling was om de onderneming van Novio, en daarmee haar OR, zelfstandig te laten voortbestaan en deze niet in die van Hermes te integreren, slaagt niet. Dat Connexxion Holding hierop later is teruggekomen, staat haar vrij. Het beroep op de uitspraak van de OK van 10 mei 2011 kan de OR Novio evenmin baten, omdat de OK het aangevallen besluit in stand liet. Ten slotte faalt het beroep van de OR Novio op art. 6 lid 1 van Richtlijn 2001/23/EG (de Richtlijn). Bij de uitleg van art. 6 lid 1, eerste alinea van de Richtlijn is de uitspraak van het Hof van Justitie EU (het hof) van 29 juli 2010 («JAR» 2010/217) richtinggevend. Daarin is uitgemaakt dat de woorden ‘als eenheid blijft bestaan’ van art. 6 lid 1, eerste alinea van de Richtlijn, niet synoniem zijn aan de woorden ‘economische eenheid die haar identiteit behoudt’als bedoeld in art. 1 lid 1, onder b van de Richtlijn. Omdat het in de zaak die tot genoemde uitspraak van het hof heeft geleid ging om een situatie van ‘backsourcing’, ging het hof vervolgens na of de verantwoordelijken van de overgegane entiteit na de overgang in beginsel dezelfde organisatorische bevoegdheden hebben binnen de organisatiestructuur van de overnemer als die ze vóór de overgang bezaten binnen de organisatiestructuur van de overdrager. In dit geval beschikte Novio voorafgaand aan de concessieovergang niet over een geheel van organisatorische bevoegdheden, zoals door het hof bedoeld. Op dit punt heeft de OR Novio niet aan zijn stelplicht voldaan, aldus de kantonrechter. De organisatorische bevoegdheden van Novio en Hermes waren in belangrijke mate geïntegreerd, hetgeen past bij de strategische beslissing om Novio op den duur niet langer als zelfstandige onderneming binnen de Connexxion-groep te handhaven. De OR Novio heeft voorts een beroep gedaan op de vierde alinea van art. 6 lid 1 van de Richtlijn. Deze bepaalt dat indien de onderneming niet als eenheid blijft bestaan, de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de bij de overgang betrokken werknemers naar behoren vertegenwoordigd blijven gedurende de periode die noodzakelijk is voor de totstandkoming van de nieuwe samenstelling van de werknemersvertegenwoordiging volgens de nationale wetgeving of praktijk. Er zijn verschillende voorzieningen denkbaar die dit kunnen waarborgen. Daarvan is de door de OR Hermes voorstelde uitbreiding van het aantal leden van zijn raad er één. Het is aan de wetgever om, indien alsnog reden zou worden gezien voor een aanpassing van de WOR op dit punt, een afweging en een keuze te maken. De burgerlijke rechter ? hoe ‘lenig’ in zijn uitleg ook ? heeft, ook bij een richtlijnconforme interpretatie van het nationale recht, de grondwettelijke taakverdeling tussen wetgeving en rechtspraak te respecteren, aldus de kantonrechter. De kantonrechter wijst het verzoek af.