TAP 2015/102 - Sign. - De doorstart in faillissement en het debiet van ‘662’ (Verburg, L.G., Tijdschrift Financiering, Zekerheden en Insolventierechtpraktijk, «FIP» 2014(8)/361)
Aflevering 2, gepubliceerd op 24-03-2015 Verburg gaat in deze bijdrage, in het verlengde van de bijdrage van Beltzer in hetzelfde tijdschrift, in op de vraag of op een na de faillietverklaring van de vervreemder geëffectueerde doorstart de regeling van de overgang van onderneming (‘662’) van toepassing is. Hij bespreekt in dat kader een viertal argumenten: (1) het argument dat het doel van de Nederlandse faillissementsprocedure verschuift, (2) het argument dat de Abels-leer inmiddels zou zijn verlaten, (3) het argument dat de pre-pack het zwaartepunt van de overname naar voren haalt en maakt dat deze plaatsvindt voorafgaand aan de faillietverklaring en (4) het argument dat in Engeland de pre-pack binnen het bereik van de regels rondom overgang van onderneming valt. Geen van de argumenten slagen volgens Verburg. Verburg concludeert dat de Nederlandse faillissementsprocedure onverkort onder de uitzondering van art. 5 lid 1 van de richtlijn valt en dat het tijdstip van de overdracht na de faillietverklaringen valt. Ten aanzien van het eerste argument merkt Verburg op dat het doel en de strekking van de Faillissementswet primair gericht zijn op liquidatie. Hoewel maatschappelijke belangen, waaronder de continuïteit van de onderneming en de werkgelegenheid, een rol mogen hebben, verandert de faillissementsprocedure als zodanig niet van doel. In Abels werd beslist dat 662 in faillissement buiten toepassing blijft in de wetenschap dat de faillissementsprocedure zich als gevolg van dit oordeel zou blijven lenen voor de doorstart in faillissement. Zou het gebruik van een faillissementsprocedure in plaats van het formele feit van de faillietverklaring de toegang tot 662 bepalen, dan had het oordeel in Abels heel anders moeten luiden, aldus Verburg. Het tweede argument berust volgens Verburg op een verkeerde lezing van de jurisprudentie. Art. 5 lid 1 van de richtlijn spreekt over faillissementsprocedures en ‘soortgelijke procedures met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie’. De regels inzake faillissement en overeenkomstige procedures zijn in de diverse lidstaten echter zeer verschillend van aard. Hierin diende het Hof van Justitie een weg te vinden. In Dethier/Dassy ging het om een gerechtelijke vereffening en in Europièces om een vrijwillige vereffening. Deze procedures kennen verschillen met de faillissementsprocedure die noopten tot een (bredere) toetsing van de aard van de soortgelijkheid. Dat is wat het Hof van Justitie volgens Verburg in deze twee uitspraken op het netvlies had. In deze arresten treft men op het punt van het uitgezonderd zijn van de faillissementsprocedure zelf, geen nuancering van eerdere jurisprudentie aan, aldus Verburg. Ten aanzien van het derde argument stelt Verburg dat het ‘zwaartepunt van de transactie’ voor de toepassing van 662 nooit bepalend is geweest en voor het bepalen van het moment van de overgang van de onderneming als maatstaf niet bruikbaar is. De maatstaf voor het bepalen van het moment van overname voor toepassing van 662 is te vinden in het Celtec-arrest: het tijdstip waarop de hoedanigheid van de ondernemer, die de betrokken entiteit exploiteert, van de vervreemder op de verkrijger overgaat. Dat tijdstip is objectief vast te stellen. Dit moment valt bij de pre-pack, en meer algemeen bij de doorstart in faillissement, na de faillietverklaring van de betrokken vervreemder. Dan wordt pas getekend en uitvoering gegeven aan wat is afgesproken, aldus Verburg. Tot slot wijst Verburg er ten aanzien van het vierde argument op dat men voorzichtig moet zijn met rechtsvergelijkingen. De lidstaten mogen zelf bepalen of zij gebruikmaken van de uitzondering in art. 5 lid 1 van de richtlijn. Daarnaast geldt dat als er wordt gekeken naar de toepassingswijze in het Verenigd Koninkrijk, men dan niet moet vergeten dat dan ook het Engels ontslagrecht in huis wordt gehaald, wat aanmerkelijk verschilt van ons ontslagrecht. Het argument houdt ook geen rekening met de eigenaardigheden van het Engelse systeem, wat maakt dat het Employment Appeal Tribunal koos voor de absolute approach (TUPE is steeds van toepassing) in plaats van de fact-based approach (TUPE hangt af van doel procedure).