TAP 2015/287 - Sign. - Enquêteverzoek patiëntenadviesraad afgewezen: impasse in de medezeggenschap mede door patiënten-adviesraad veroorzaakt (Hof Amsterdam (OK) 3 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2660, ‘Stichting Sint Maartenskliniek’)
Aflevering 6, gepubliceerd op 19-08-2015 De patiëntenadviesraad (PAR) verzoekt een onderzoek naar het vermeende wanbeleid bij de Stichting Sint Maartenskliniek (SMK). De OK wijst dit verzoek tot het gelasten van een enquête en het treffen van onmiddellijke voorzieningen af. De OK overweegt dat tussen de SMK en de PAR een conflict is ontstaan naar aanleiding van een brief van de raad van bestuur (RvB) van 11 februari 2014 over een wijziging van het informatieprotocol. De PAR reageert op dusdanige wijze op deze brief dat hij een juridisering van een verschil van inzicht in de hand heeft gewerkt, waardoor uiteindelijk een onwerkbare situatie is ontstaan. Hieraan is de houding van de SMK mede debet geweest. In het bijzonder heeft de SMK, mogelijk onbedoeld, ten minste de suggestie gewekt het reglement eenzijdig te willen wijzigen en heeft zij die indruk niet voortvarend weggenomen toen de PAR daartegen bezwaar maakte. Toch kan, aldus de OK, niet worden geoordeeld dat het disfunctioneren van de medezeggenschap in dit geval een gegronde reden oplevert om aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de SMK te twijfelen. Hierbij neemt de OK in aanmerking hetgeen zich in de verhouding tussen de SMK en de PAR heeft voorgedaan. De RvB heeft de PAR van informatie voorzien en er zijn adviezen gevraagd en uitgebracht ten aanzien van tal van onderwerpen. Hoewel dit er op het eerste gezicht op duidde dat de medezeggenschap werd vlot getrokken, bleef de PAR klagen over een gebrek aan informatie. Op verzoeken van de RvB om hierover nader van gedachten te wisselen en duidelijk te maken op welke punten de PAR nog informatie behoefde, heeft de PAR niet concreet gereageerd. Opvallend is, aldus de OK, voorts de afwezigheid van een reactie van de PAR op voorstellen van de RvB om een procedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) te volgen, de in de wet aangewezen weg bij geschillen waarnaar in art. 10 lid 1 WMCZ wordt verwezen, of een mediator in te schakelen teneinde met elkaar in gesprek te raken en de samenwerking voor de toekomst gestalte te geven. De OK concludeert dat de PAR onwelwillend is om een bijdrage te leveren aan een werkbare relatie. De stagnatie van de medezeggenschap is dan ook in overwegende mate te wijten aan de onwrikbare houding van (de voorzitter van) de PAR. Onder voormelde omstandigheden, in het bijzonder de initiatieven van de RvB om afspraken over de wijze van samenwerking te maken, waar een goede en effectieve uitvoering van medezeggenschap mee valt en staat, kan die stagnatie niet leiden tot het oordeel dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid van de SMK te twijfelen. Daar komt bij dat de PAR dient te beseffen gebonden te zijn aan het wettelijke kader van de WMCZ en dat hij niet wegens zijn recht om ook ongevraagd advies uit te brengen een ongelimiteerd recht op informatie heeft. De OK oordeelt dat zolang de SMK bereid is om de samenwerking met de PAR vorm te geven, de LCvV of een mediator in te schakelen en de PAR dit alles weigert, er geen gegronde redenen zijn om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken van de SMK te twijfelen. Het enkele feit van een, door alle partijen erkende, ‘impasse’ in de medezeggenschap is hiertoe in dit geval onvoldoende, aldus de OK.