TAP 2016/162 - Sign. - Ontslag op staande voet niet vernietigd. Afwijzing voorwaardelijke ontbinding, omdat het uitgangspunt van de wetgever is dat toetsing van de beslissing in tweede instantie moet plaatsvinden (Ktr. Maastricht 21 januari 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:1790, «JAR» 2016/83)
Aflevering 3, gepubliceerd op 15-04-2016 Werkneemster is sinds 25 april 2011 in dienst van Swarovski, laatstelijk als sales consultant. Werkneemster is verzoekster in de procedure tot vernietiging van het ontslag op staande voet, eist tewerkstelling en doorbetaling van loon. Swarovski verweert zich en dient een voorwaardelijk tegenverzoek in op de e-grond. Werkneemster heeft een klant met haar personeelskorting van 60% een korting van 40% gegeven op een aankoop, waardoor de klant niet € 59,- betaalde maar € 35,40. De kantonrechter oordeelt dat vast is komen te staan dat werkneemster op de hoogte is van de regels betreffende personeelsaankopen. Daarbij komt dat vaststaat dat werkneemster het bedrag van € 23,60 in de kassa heeft gelegd, terwijl zij van de klant € 35,40 heeft ontvangen, het resterend deel, te weten een bedrag van € 11,80, niet aan Swarovski heeft afgedragen, maar zelf heeft behouden. Voldoende is komen vast te staan dat werkneemster in strijd met de bij Swarovski geldende regels een personeelskorting aan een klant heeft verstrekt, niet voldoende geld in de kassa heeft gelegd en € 11,80 zonder recht of titel voor zichzelf heeft gehouden. Dit complex van feiten en omstandigheden levert voldoende grond op voor een ontslag op staande voet. De tegenverzoeken van de werkgever, het onvoorwaardelijk en het voorwaardelijk tegenverzoek, wijst de kantonrechter af. Het onvoorwaardelijk verzoek wordt afgewezen wegens gebrek aan belang. De kantonrechter overweegt dat toewijzing van het voorwaardelijk verzoek het instellen van een rechtsmiddel tegen het oordeel omtrent het ontslag op staande voet illusoir zou maken, terwijl de wetgever in het nieuwe ontslagrecht juist tot uitgangspunt heeft genomen dat alle kantonrechterlijke beslissingen in tweede instantie getoetst kunnen worden. Het meest verstrekkende blijk van dit uitgangspunt is de afschaffing van de non-appellabiliteit van de ontbindingsbeschikking.