TAP 2016/242 - Sign. - Instemmingsrecht ondernemingsraad over pensioen verder uitgebreid (P.G. Vestering, TAO 2016, nr. 2, p. 51-59)
Aflevering 5, gepubliceerd op 22-07-2016 In deze bijdrage bespreekt Vestering het wetsvoorstel inzake de wijziging van het instemmingsrecht van de ondernemingsraad (OR) bij de arbeidsvoorwaarde pensioen. Dit wetsvoorstel regelt, kort gezegd, dat de OR voortaan instemmingsrecht heeft ten aanzien van besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van regelingen betreffende een pensioenovereenkomst, ongeacht de pensioenuitvoerder. Dit instemmingsrecht omvat ook regelingen in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover deze invloed hebben op de pensioenovereenkomst. De auteur zet allereerst vraagtekens bij het uitgangspunt dat ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen, volgens de wetgever een secundaire arbeidsvoorwaarde, steeds een instemmingsrecht geldt. Hij merkt op dat de OR met het instemmingsrecht in de praktijk een vetorecht kan krijgen omdat vervangende toestemming niet snel zal worden gegeven wanneer de OR en de ondernemer het niet eens zijn over de pensioenregeling. Het standpunt van de OR zal in een dergelijk geval immers niet snel onredelijker zijn dan dat van de ondernemer. Daarna stipt Vestering enkele complicaties van het wetsvoorstel aan. Zo kan instemming van de OR alsnog omzeild worden wanneer het pensioenfonds een wijzigingsmogelijkheid in het pensioenreglement heeft en deze in de pensioenovereenkomst is geïncorporeerd (de zogeheten ‘fondsenroute’). Een andere mogelijke complicatie is de uitbreiding van het instemmingsrecht tot de uitvoeringsovereenkomst. De OR krijgt instemmingsrecht met betrekking tot regelingen in de uitvoeringsovereenkomst die van invloed kunnen zijn op de pensioenovereenkomst, waarvan volgens de wetgever snel sprake is. Ook wijst Vestering op de mogelijke overlappende medezeggenschap. Nu door dit wetsvoorstel praktisch de gehele uitvoeringsovereenkomst aan de OR moet worden voorgelegd, zal dit op onderdelen overlappen met het vereiste van voorafgaand advies door het verantwoordings- of belanghebbendenorgaan binnen pensioenfondsen. Dit is problematisch omdat de OR rekening dient te houden met werknemersbelangen, terwijl het pensioenfonds ook rekening dient te houden met pensioengerechtigden en ex-deelnemers. Tot slot stipt de auteur nog een andere onduidelijkheid aan, namelijk de gevolgen van de ingeroepen nietigheid van een besluit tegenover een derde, in dit geval de pensioenuitvoerder.