TAP 2017/219 - Sign. - Aanvullende afspraken tussen APMTR en vakbonden. Strijd met artikel 12 WCAO? Toepassing artikel 6:248 lid 2 BW (Rb. Rotterdam 14 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:2838)
Aflevering 5, gepubliceerd op 05-07-2017 Tussen verschillende containerterminalwerkgevers en FNV en CNV heeft in 2015 op vrijwillige basis overleg over een sectoraal werkgelegenheidsplan plaatsgevonden. Dit vrijwillige overleg dreigde op enig moment op niets uit te lopen. In de tussentijd was veel onrust in de haven ontstaan en in het bijzonder bij zuster-containerterminalwerkgevers APMTR en APMT MVII. APMTR is, om de rust binnen haar bedrijf terug te laten keren, zelf een werkgelegenheidsplan overeengekomen met haar ondernemingsraad en heeft in navolging hiervan haar werknemers een aanvulling op hun arbeidsovereenkomsten aangeboden. Ongeveer 85% van de werknemers heeft hiermee ingestemd. De aanvullingen op de arbeidsovereenkomsten zien op vier punten: (i) een werkgelegenheidsgarantie tot medio 2020, (ii) een schadeloosstelling bij boventalligheid tot medio 2021 op basis van de kantonrechtersformule 2008 met C=2, (iii) een vergoeding bij het eind van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, (iv) en een ‘Senioren Fit-regeling’. De vakbonden hebben in kort geding aangevoerd dat de aanvullende arbeidsvoorwaarden in strijd met de bedrijfs-cao van APMTR zouden zijn, omdat deze cao een standaardkarakter zou hebben en hebben daarom geëist dat APMTR de aangeboden aanvullingen zou intrekken. De voorzieningenrechter heeft, kort samengevat, geoordeeld dat weliswaar sprake is van een standaard-cao, maar dat deze niet uitputtend is. De vorderingen van de vakbonden zijn daarom in kort geding afgewezen. De vakbonden zijn hierop een bodemprocedure gestart. De vraag die in dat kader aan de kantonrechter is voorgelegd, is of APMTR met het afspreken van het werkgelegenheidsakkoord met haar ondernemingsraad en het aanbieden van de aanvulling op de arbeidsovereenkomsten aan haar werknemers in strijd heeft gehandeld met de bedrijfs-cao. De kantonrechter stelt vast dat artikel 2 en 6 van de bedrijfs-cao niet als minimumbepaling hebben te gelden en dat daaruit het standaardkarakter logischerwijs volgt. Vervolgens komt de kantonrechter in navolging van de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de bedrijfs-cao geen uitputtende arbeidsvoorwaardenregeling behelst. Dit zou ook niet voor de hand liggen, omdat dat in de weg zou staan aan het afspreken van noodzakelijke arbeidsvoorwaarden die niet in de cao zijn geregeld. Niet in geschil is dat de beëindigingsvergoeding bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in het geheel niet in de cao is geregeld, zodat op dat punt sowieso geen sprake kan zijn van strijdigheid met de cao. In de onderwerpen werkgelegenheidsgarantie en schadeloosstelling voorziet de cao wel. Bij de aanvulling heeft APMTR een uitbreiding van de werkgelegenheidsgarantie aangeboden en een daarmee samenhangende aanpassing van de schadeloosstelling bij boventalligheid. Deze verruiming valt binnen de looptijd van de cao. Een en ander leidt tot het oordeel dat beide onderwerpen voor zover van toepassing gedurende de looptijd van de cao in beginsel in strijd zijn met de cao. Hetzelfde geldt voor de Senioren Fit-regeling. APMTR heeft vervolgens betoogd dat het buiten toepassing laten van het werkgelegenheidsakkoord en de aanvulling op de arbeidsovereenkomst leidt tot een resultaat dat op de voet van artikel 6:248 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hiertoe wordt onder meer aangedragen dat de werknemers zich in een situatie bevonden waarin op sectorniveau onduidelijk was of en wanneer afspraken tot stand zouden komen, dat dit tot onrust leidde, dat de ondernemingsraad APMTR pas heeft benaderd toen bleek dat de vakbonden niet bereid waren op bedrijfsniveau met APMTR afspraken te maken, dat de afspraken uiteindelijk tot gevolg hebben dat de rechtspositie van de werknemers wordt verbeterd ten opzichte van de cao, dat de uitbreiding van de Senioren Fit-regeling in lijn is met het sectorale Werkzekerheidsakkoord dat later is bereikt en dat inmiddels bijna 85% van de werknemers heeft ingestemd met de aanvulling op hun arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt dit betoog van APMTR en komt tot het oordeel dat het buiten toepassing laten van het werkgelegenheidsakkoord en de aanvullingen op de individuele arbeidsovereenkomsten van APMTR tot een resultaat zou leiden dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vorderingen van de vakbonden worden daarom afgewezen.