TAP 2020/34 - Sign. - HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1858. Overgang van onderneming. Rechtspositie (oud)vrachtvliegers Martinair na opzegging Ringvaartakkoord
Aflevering 1, gepubliceerd op 20-02-2020 Deze langlopende procedure, aangespannen door de (ex-)piloten van Martinair Cargo (MAC), ziet op de vraag of de piloten als gevolg van overgang van onderneming ex art 7:662 e.v. BW van rechtswege in dienst zijn getreden bij KLM. Nadat KLM eind 2008 enig aandeelhouder is geworden zijn MAC en de vrachtdivisie van KLM langzaam commercieel en operationeel geïntegreerd. Er is vervolgens met de vakverenigingen het Ringvaartakkoord gesloten (cao), waarbij alle vliegers van MAC in de gelegenheid werden gesteld per uiterlijk 1 januari 2014 bij KLM in dienst te treden. Echter, als er een procedure gestart zou worden waarbij een beroep op overgang van onderneming zou worden gedaan, stond het partijen vrij het Ringvaartakkoord op te zeggen. Dat is vervolgens gebeurd. Volgens de piloten is er sprake van overgang van onderneming; KLM heeft volgens hen als onderneming (en niet als aandeelhouder) de feitelijke exploitatie van de vrachtactiviteiten van MAC ter hand genomen en dit is gepaard gegaan met identiteitsbehoud. Rechtbank (in 2016) en hof (in 2018) hebben de vorderingen van de piloten afgewezen. Er zou geen sprake zijn van overgang van onderneming. De A-G heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad vernietigt echter het arrest van het hof om de volgende redenen: (1) het hof heeft ten onrechte niet gerespondeerd op het betoog van de werknemers dat het KLM is die de feitelijke zeggenschap heeft over de vliegtuigen van MAC en dat KLM die vliegtuigen in feite exploiteert als onderdeel van haar onderneming. Nu dit betoog van belang kan zijn voor de beantwoording van de vraag of de exploitatie van de onderneming in feite door KLM wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen en daarmee of sprake is van een overgang van de onderneming, had het hof de juistheid ervan moeten onderzoeken en daarop gemotiveerd moeten beslissen, (2) het oordeel van het hof dat de werknemers niet wezenlijk hebben betwist dat KLM op geen enkele bestemming is gaan vliegen waarop MAC gestopt is, is onbegrijpelijk in het licht van de stellingen en producties van de werknemers, (3) het oordeel van het hof dat het onderscheid tussen het door KLM en het door MAC verzorgde vrachtvervoer eerder aanleiding vormt te concluderen tot de afwezigheid van een overgang van onderneming, dan tot de aanwezigheid daarvan, geeft onvoldoende inzicht in de door het hof gevolgde gedachtegang, nu de werknemers juist het tegenovergestelde betoogd hebben en (4) de oordelen van het hof dat MAC als zelfstandige entiteit in de markt aanwezig is gebleven, dat klanten afzonderlijk met MAC kunnen contracteren en dat luchtvaartmaatschappijen dat ook regelmatig gedaan hebben, zijn zonder nadere motivering onbegrijpelijk in het licht van de door het hof niet onjuist bevonden stellingen van de werknemers dat sprake is van exploitatie van MAC door KLM, respectievelijk dat MAC commercieel geheel afhankelijk is van KLM. Na verwijzing zal opnieuw aan de hand van de feitelijke omstandigheden moeten worden onderzocht of een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden.