Parket bij de Hoge Raad, 29-06-2012, BU5630, 11/00860
Parket bij de Hoge Raad, 29-06-2012, BU5630, 11/00860
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 juni 2012
- Datum publicatie
- 29 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2012:BU5630
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU5630
- Zaaknummer
- 11/00860
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in cassatie, hoedanigheid procespartij. Tussenarrest, art. 401a Rv. Belang bij vordering en verweer, art. 3:302 en 303 BW. Ontvankelijkheid in hoger beroep, verlies van hoedanigheid tijdens instantie.
Conclusie
Zaaknr. 11/00860
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 6 april 2012
Conclusie inzake:
1. [Eiser 1], in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company
2. [Eiser 2]
3. de rechtspersoon naar het recht van de Russische federatie OOO Promneftstroy
4. Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2])
tegen
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerder 2]
3. Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2])
Het gaat in deze conclusie om het eerste onderdeel van het principale cassatieberoep (het procesbelang van [verweerders]) en het eerste onderdeel van de beide incidentele cassatieberoepen (de ontvankelijkheid van [eiser 1] in appel). In mijn conclusie van 18 november 2011 heb ik de relevante feiten en het procesverloop(1) vermeld, waarvan ik ook thans uitga. Ik handhaaf voorts de wijze waarop ik partijen in die conclusie heb aangeduid.
1. Bespreking van onderdeel 1 van het principale cassatiemiddel
1.1 Onderdeel I van het principale cassatiemiddel is gericht tegen rechtsoverweging 3.2.1 van het arrest van 19 oktober 2010, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
"3.2.1 De vordering dat voor recht zal worden verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is, stellen [verweerders], die pretenderen (nog altijd) bestuurders van die vennootschap te zijn, onmiskenbaar in als onmiddellijk rechthebbende bij de rechtsverhouding waaromtrent het declaratoir wordt verlangd. Zij hebben daarbij dus voldoende belang in de zin van art. 3:302 BW. Met hetgeen zij overigens vorderen stellen [verweerders] niet slechts, zoals [eisers] kennelijk veronderstellen, aan de orde of zij al dan niet terecht zijn ontslagen, maar beogen zij de nietigheid te doen vaststellen van een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon waarvan zij bestuurders beweren te zijn. Mede met het oog op het bepaalde in de art. 2:9, 2:239 en 2:240 BW hebben [verweerders] in die gepretendeerde hoedanigheid een zelfstandig belang bij het ongedaan maken van nietige besluiten van een (ander) orgaan van de rechtspersoon. Daarbij moet ook bedacht worden dat de beslissing op hun in dit geding ingestelde vorderingen voor [verweerders] van belang kan zijn in geval zij in volgende procedures zouden worden aangesproken op hetgeen zij na 11 augustus 2006 (het onder 2.4.2 genoemde aandeelhoudersbesluit), al dan niet bevoegd, als bestuurders van Yukos Finance hebben verricht of juist nagelaten. In zoverre hebben zij bij hun vorderingen ook voldoende belang als bedoeld in art. 3:303 BW. Daarbij komt bovendien dat ook Yukos Finance (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]) als procespartij optreedt, en als rechtspersoon een zelfstandig belang heeft bij het ongedaan maken van besluiten die ten onrechte in haar naam genomen zouden zijn. De grief faalt."
1.2 Blijkens de daaraan voorafgaande rechtsoverweging 3.2 heeft het hof in de bestreden rechtsoverweging de eerste grief van [eisers] beoordeeld:
"3.2 [Eisers] stellen met hun eerste grief dat de vorderingen van [verweerders] moeten worden afgewezen omdat zij daarbij geen belang hebben. Voor zover [verweerders] beogen hun ontslag als bestuurders van Yukos Finance aan te vechten, spreken zij de verkeerde (rechts)persoon aan, en overigens hebben zij niet duidelijk gemaakt welk financieel of ander belang zij hebben bij het voortduren van hun bestuurderschap, aldus [eisers] "
1.3 Deze eerste grief is door [eiser 1] en [eiser 2] bij memorie van grieven van 10 juli 2008 aangevoerd en luidt: "Ten onrechte heeft de rechtbank verzuimd vast te stellen dat [verweerders] geen althans onvoldoende belang hadden bij de door hen gevraagde voorzieningen."
[Eiser 1] en [eiser 2] hebben daartoe betoogd(2) dat zij in eerste aanleg het verweer hadden gevoerd dat [verweerders] om diverse redenen geen voldoende belang hadden bij hun vorderingen, althans niet een processueel voldoende belang, nu art. 3:303 BW vereist dat het belang van de eisende partij voldoende moet zijn om een rechtsvordering te rechtvaardigen.
1.4 Alvorens op het onderdeel in te gaan, stel ik voorop dat ik in mijn conclusie van 18 november 2011 heb uiteengezet dat [eiser 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep wegens het ontbreken van procesbevoegdheid en dat [eiser 2] niet in zijn cassatieberoep tegen het arrest van 19 oktober 2010 kan worden ontvangen omdat dit arrest ten opzichte van hem geen einduitspraakcomponent bevat en hij geen verlof heeft tot het instellen van tussentijds cassatieberoep.
De niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] in hun cassatieberoep brengt mee dat de bespreking van onderdeel 1 van het principale cassatieberoep alleen Promneftstroy c.s. (dat zijn Promneftstroy en Yukos Finance zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]) kan betreffen en dat de door het onderdeel bestreden rechtsoverweging van het hof slechts kan worden beoordeeld aan de hand van hetgeen Promneftstroy c.s. (en, uiteraard, [verweerders]) in appel hebben betoogd.
1.5 Zoals in mijn conclusie van 18 november 2011 onder 1.11 en 1.15-1.17 vermeld, hebben Promneftstroy c.s. het hof bij akte van 6 maart 2008(3) primair verzocht tot toelating als tussenkomende partijen en subsidiair tot toelating als gevoegde partijen in het hoger beroep van [eiser 1] en [eiser 2] tegen [verweerder 1], [verweerder 2] en Yukos Finance.
Nadat het hof Promneftstroy c.s. bij arrest in de incidenten van 24 februari 2009 had toegestaan tussen te komen en de zaak naar de rol had verwezen voor het nemen van een memorie van grieven, hebben Promneftstroy c.s. bij memorie van grieven van 7 april 2009(4) twaalf grieven tegen het vonnis van de rechtbank geformuleerd en - kort gezegd - gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, de vorderingen van [verweerders], ook voor zover zij die in hoger beroep wensen te vermeerderen, alsnog zullen worden afgewezen, voor recht zal worden verklaard, ten eerste dat het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en ten tweede dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is, een en ander met veroordeling van [verweerders] in de kosten van het hoger beroep en uitvoerbaar bij voorraad(5).
1.6 [Verweerders] hebben bij "memorie van antwoord tevens houdende vermeerdering van eis en voorzoveel nodig incidenteel appel" de door Promneftstroy c.s. aangevoerde grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof voor recht zal verklaren dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (petitum onder d), dat het hof Promneftstroy zal gebieden onmiddellijk en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten (petitum onder e), dat het Promneftstroy zal worden verboden enig recht uit te (doen) oefenen met betrekking tot de aandelen Yukos (petitum onder f) en dat het hof de vorderingen van Promneftstroy c.s. zal afwijzen (petitum onder h).
1.7 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel tevens houdende akte uitlating producties van 20 oktober 2009(6) hebben Promneftstroy c.s. uitvoerig(7) betoogd dat [verweerders] een voldoende belang in de zin van art. 3:303 BW missen, zowel met betrekking tot de in appel voor het eerst tegen Promneftstroy c.s. gerichte vorderingen, als bij hun verweer tegen de vorderingen die Promneftstroy c.s. als in hoger beroep tussenkomende partij heeft ingesteld(8). Zij hebben er daarbij op gewezen dat de rechter juist bij vorderingen strekkende tot een verklaring voor recht en algemeen geformuleerde verboden en geboden - zelfs ambtshalve - moet toezien op deze eis van een 'voldoende eigen belang' en voorts dat bij de toetsing aan het belangvereiste van art. 3:303 BW nog niet de vraag naar het uiteindelijke gelijk van een partij speelt(9).
Ten betoge dat [verweerders] belang missen, hebben Promneftstroy c.s. - samengevat - aangevoerd dat:
- het enige directe slachtoffer van de door [verweerders] gestelde schending van fundamentele rechten, Yukos Oil, al in november 2007 heeft opgehouden te bestaan; voor de aldus verdwenen belangen van Yukos Oil kunnen zij alleen daarom al niet meer opkomen. Zij stellen ook geen titel op grond waarvan zij zouden mogen opkomen voor de beweerde crediteurs en voormalige aandeelhouders(10);
- de aandelen Yukos Finance nooit aan [verweerders] zelf hebben toebehoord en dat een bevoegdelijk verleende volmacht of last om in dezen namens Yukos Oil op te treden door hen nooit is gesteld(11);
- de evenredigheidseis van 3:303 BW er aan in de weg staat dat het beroep op schending van fundamentele rechten of 'onteigening' van Yukos Oil tegen Promneftstroy wordt gericht, nu zij slechts koper van de aandelen is(12);
- de ontbinding van Yukos Oil een 'fait accompli' is dat niet meer kan worden teruggedraaid(13);
- [verweerders] niet stellen op te komen voor een eigen belang(14);
- Yukos Finance niet zelf (als vennootschap) betrokken is als handelende of benadeelde partij bij de transactie tussen Promneftstroy en [eiser 1](15);
- [verweerders] geen voldoende belang hebben bij hun bezwaar tegen [eiser 1]s gebruik van Yukos Oil's stemrecht, dat onder meer tot hun ontslag als bestuurder heeft geleid(16);
- bestuurders van een vennootschap niet zelf een voldoende en rechtmatig belang hebben bij verzet tegen het optreden van een nieuwe aandeelhouder vanwege de wijze waarop zij die aandelen heeft verkregen en/of haar rechten daaruit wil benutten(17);
- hun ontslag niet gemotiveerd was met enig voor [verweerders] 'oneervol' argument, terwijl hun feitelijke werkzaamheden door dit ontslag geen relevante wijziging hebben ondergaan(18);
- Yukos Finance in beide instanties niets heeft gesteld over een eigen rechtens relevant belang bij haar verzet tegen de erkenning van Promneftstroy als haar aandeelhouder. Een vennootschap kan slechts oordelen en handelen door haar organen en niet zelf bepalen wie die organen beheersen en haar beleid bepalen(19).
1.8 [Verweerders] zijn in hun nadere memorie ingegaan op het belangvereiste(20) en hebben met betrekking tot hun belang bij de gevorderde verklaring voor recht dat de besluiten om [verweerder 1 en 2] als bestuurder te ontslaan nietig zijn, gesteld dat:
(i) zij er belang bij hebben dat wordt vastgesteld dat zij nog steeds bestuurders zijn (dat bepaalt immers hun eigen rechtspositie);
(ii) indien zij bestuurders zijn gebleven zij zijn gehouden de hun opgedragen taak naar behoren te vervullen (art. 2:9 BW) en zij bovendien aansprakelijkheidsrisico's lopen als zij die taak niet naar behoren vervullen (zij wijzen daarbij op de verplichtingen voor bestuurders van een BV voortvloeiend uit art. 2:10, 239, 240, 248 en 394 BW);
(iii) indien zij bestuurders zijn, zij er belang bij hebben dat vastgesteld wordt dat [eiser 1] geen andere bestuurders naast hen kon benoemen;
(iv) indien zij nog bestuurders zijn, zij het vennootschappelijk belang en de belangen van stakeholders in Yukos Finance hebben na te streven;
(v) zij ook als bestuurders van Yukos Finance en als zaakwaarnemers een taak en een verantwoordelijkheid hebben om het vermogen van Yukos Oil Company ten goede te laten komen aan respectievelijk haar crediteuren en aandeelhouders;
(vi) uit het voorgaande volgt dat [verweerder 1 en 2] als bestuurders van de drie Nederlandse entiteiten er belang bij hebben zich te verzetten tegen de aandelenverkrijging door Promneftstroy;
(vii) het te dezen niet om een vernietigbaar, maar om een nietig ontslagbesluit gaat, en ook als het wel om een vernietigbaar ontslagbesluit zou gaan, [verweerder 1 en 2] nog steeds voldoende belang zouden hebben omdat het om hun ontslag gaat.
Met betrekking tot het belang van Yukos Finance hebben [verweerders] voorts gesteld dat het grootste deel van de vorderingen de besluiten van de aandeelhoudersvergadering van Yukos Finance zelf betreft en dat de rechtspersoon vanzelfsprekend zelf belang heeft bij de vaststelling van de nietigheid of geldigheid van haar besluiten.
Hun belang bij een beslissing op de voorvraag of Promneftstroy de aandelen in Yukos Finance heeft verkregen is erin gelegen, aldus [verweerders], dat in rechte wordt vastgesteld of Promneftstroy als gevolg van de beweerdelijke aandelenverwerving aandeelhoudersbesluiten kan nemen, zoals de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders.
Juridisch kader (art. 3:302 en 3:303 BW)
1.9 Art. 3:302 BW bepaalt dat de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uitspreekt. Volgens de toelichting valt niet in het algemeen te zeggen wanneer een persoon "onmiddellijk betrokken" is bij een rechtsverhouding(21).
In zijn arrest van 22 januari 1993(22) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een verklaring voor recht slechts kan worden uitgesproken op vordering van één van de bij een bepaalde rechtsverhouding onmiddellijk betrokkenen en enkel kan dienen tot het op jegens andere bij de rechtsverhouding betrokkenen bindende wijze vaststellen van de rechtsverhouding of het preciseren van haar inhoud.
Indien de rechtsverhouding waarop de gevorderde verklaring voor recht betrekking heeft tussen partij A en B geldt en een van die partijen geen partij is in het geding waarin de verklaring voor recht wordt gevorderd, kan die gevorderde verklaring dus niet strekken tot op bindende wijze vaststellen van het bestaan van de rechtsverhouding of het preciseren van haar inhoud jegens de bij die rechtsverhouding betrokkenen.
1.10 De eis van onmiddellijke betrokkenheid sluit in ieder geval ongevraagde bemoeienis van derden uit, terwijl de eis van een rechtsverhouding meebrengt dat aan de verklaring enig rechtsgevolg moet kunnen worden verbonden(23). Een enkel ideëel belang kan derhalve niet gelden als voldoende belang voor een vordering tot verklaring voor recht(24).
1.11 Art. 3:303 BW bepaalt dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
De wetgever heeft er op gewezen dat de in art. 3:302 BW bedoelde categorie van personen niet samenvalt met de in art. 3:303 BW bedoelde personen. Iemand die belang heeft bij de rechtsvordering is niet steeds een onmiddellijk betrokkene bij de rechtsverhouding als bedoeld in art. 3:302 BW, terwijl omgekeerd een onmiddellijk bij de rechtsverhouding betrokken persoon niettemin geen belang kan hebben bij het instellen van de rechtsvordering(25). Of zoals mijn ambtgenoot Langemeijer in zijn conclusie vóór HR 9 oktober 1998 (onder 2.9) het heeft omschreven:
"wie aan de rechter verzoekt in een verklaring voor recht vast te leggen wat tussen hem en zijn contractspartner rechtens geldt in een toekomstige of anderszins denkbeeldige situatie, kan heel wel voldoen aan de eis van onmiddellijke betrokkenheid en bovendien aan de eis dat de verklaring rechtsgevolg heeft: zodra de bedoelde toestand intreedt is de wederpartij immers aan die vaststelling gebonden. Toch is daarmee niet gegeven dat de eisende partij een reëel belang heeft bij de gevraagde vaststelling zolang die denkbeeldige situatie nog geen werkelijkheid is geworden. Umsonst wordt niet geprocedeerd."
1.12 In de parlementaire geschiedenis op art. 3:303 BW is over het belangvereiste onder meer het volgende opgemerkt(26):
"Ook deze regel is niet met zoveel woorden in de huidige wetgeving opgenomen en ook hier heeft de rechtspraak niettemin zich steeds naar deze regel gedragen. Point d'intérêt, point d'action. Ook bij het gebruik maken van rechtsmiddelen tegen een vonnis of verweermiddelen tegen een eis wordt de regel algemeen toegepast. (...)
Om te kunnen uitmaken of aan de eiser de rechtsvordering op deze grond moet worden ontzegd, moet de rechter niet alleen nagaan of de eiser enig belang bij de vordering heeft, maar ook, of dit belang voldoende is om een procedure te rechtvaardigen, In het algemeen mag voldoende belang voor de eiser worden verondersteld. Slechts bij uitzondering zal de eiser moeten bewijzen, dat hij voldoende belang heeft. Tot die uitzonderingen behoort de rechtsvordering tot verklaring van recht en als die bedoeld in artikel 1 lid 2. Ook voor het tegenwoordige recht zal men dat moeten aannemen. Er is geen reden waarom het in het ontwerp anders zou moeten zijn."
1.13 Uit dit citaat blijkt dat niet al te snel mag worden geconcludeerd dat het belang als bedoeld in art. 3:303 BW ontbreekt. Ook Ras is deze mening toegedaan. In zijn noot onder HR 17 september 1993, LJN ZC1058 (NJ 1994, 118) merkt hij het volgende op:
"Ik proef in dit arrest dat de Hoge Raad vindt dat de "zonder voldoende belang"- bepaling van art. 3:303 met terughoudendheid moet worden gehanteerd. Dit lijkt mij juist. Het afsnijden van een vordering is, gelet op de geschetste gevolgen, een ingrijpend middel. Het is ook onjuist het belang op een goudschaaltje te wegen." (27)
1.14 Samengevat is voor de ontvankelijkheid van een vordering tot verklaring voor recht vereist dat eiser een concreet belang in de zin van art. 3:303 BW bij die vordering heeft en dient voor toewijzing van een dergelijke vordering daarnaast te zijn voldaan aan art. 3:302 BW waarin is bepaald dat de verklaring slechts wordt gegeven op vordering van een bij de rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon(28). Wanneer een verklaring voor recht wordt gevorderd, moet de eiser zijn belang bij het declaratoir aantonen(29). De Hoge Raad heeft deze eis aldus uitgewerkt dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn gesteld of gebleken die het wenselijk maken dat de aanspraken van eiser door een verklaring voor recht worden veiliggesteld(30).
1.15 Het hof heeft in rechtsoverweging 3.2.1 bij de beoordeling van de gevorderde verklaringen voor recht zowel aan het voorschrift van art. 3:302 BW als aan dat van art. 3:303 BW getoetst. Gelet op het hiervoor geschetste juridisch kader geeft deze beoordeling niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
1.16 Hoewel niet met zoveel woorden gemotiveerd, ligt in het oordeel van het hof een weging van het door [verweerders] aangevoerde belang en de door Promneftstroy daartegen aangevoerde stellingen besloten. Het hof heeft in de eerste volzin gerespondeerd op de stelling van Promneftstroy c.s. dat de rechter juist bij vorderingen strekkende tot een verklaring voor recht en algemeen geformuleerde verboden en geboden - zelfs ambtshalve - moet toezien op de eis van een 'voldoende eigen belang'(31). Het hof oordeelt dat de pretense bestuurders van een vennootschap (i.c.: [verweerder 1 en 2]) onmiddellijk betrokkenen in de zin van art. 3:302 BW zijn bij de overdracht van de aandelen van die vennootschap (de rechtsverhouding waaromtrent het declaratoir wordt verlangd).
1.17 Het hof heeft vervolgens - in zoverre in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat [verweerders] niet slechts aan de orde wensen te stellen of zij al dan niet terecht zijn ontslagen - hun belang bij de verklaring voor recht dat zij ten onrechte zijn ontslagen is m.i. evident -, maar beogen de nietigheid te doen vaststellen van een besluit van (een orgaan van) de rechtspersoon waarvan zij bestuurders beweren te zijn en voorts dat zij mede met het oog op het bepaalde in de art. 2:9, 2:239 en 2:240 BW in die gepretendeerde hoedanigheid (curs. W-G) een zelfstandig belang hebben bij het ongedaan maken van nietige besluiten van een (ander) orgaan van de rechtspersoon. Daartoe heeft het hof doorslaggevend gewicht toegekend aan de hiervoor onder 1.8 onder (ii) geciteerde stelling van [verweerders]
Ten slotte heeft het hof de stelling van Promneftstroy c.s. dat het belang van Yukos Finance ontbreekt (zie hiervoor onder 1.7) verworpen in zijn oordeel dat Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]) als rechtspersoon een zelfstandig belang heeft bij het ongedaan maken van besluiten die ten onrechte in haar naam zouden zijn genomen.
1.18 Het hof heeft aldus met betrekking tot alle verweerders in cassatie beoordeeld of voldoende belang bij de gevorderde verklaringen voor recht bestaat en heeft daarbij de argumenten uit het partijdebat genoemd die het doorslaggevend achtte. Het hof was daarbij niet gehouden op alle argumenten van partijen in te gaan.
Subonderdeel 1A, dat klaagt over de wijze waarop het hof het verweer van Promneftstroy c.s. dat [verweerders] geen belang hebben bij de door hen gevorderde verklaringen voor recht heeft beoordeeld, stuit hierop af.
1.19 Subonderdeel 1B betreft de spiegelbeeldige vorderingen van Promneftstroy c.s. dat voor recht zal worden verklaard dat (i) het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en (ii) de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is. Het subonderdeel klaagt dat het hof onjuist althans niet kenbaar heeft geoordeeld over de stelling van Promneftstroy c.s. dat [verweerders] geen belang hebben bij hun verweer tegen deze vordering van Promneftstroy c.s.
1.20 Uit de hiervoor onder 1.12 geciteerde parlementaire toelichting blijkt dat het belangvereiste van art. 3:303 BW eveneens ziet op het voeren van verweer. Ook hier geldt echter dat het belangvereiste - gezien zijn vergaande strekking: uitsluiting van de toegang tot de rechter - met terughoudendheid moet worden toegepast. Het recht op verweer zal partijen niet licht mogen worden ontzegd.
Zoals ook in het cassatiemiddel wordt vooropgesteld, zijn de door [verweerders] en Promneftstroy c.s. gevorderde verklaringen voor recht elkaars spiegelbeeld. Het verweer dat [verweerders] voeren tegen de vorderingen van Promneftstroy c.s. ziet derhalve ook op hun eigen vorderingen. Met het belang bij hun vorderingen is het belang bij hun verweer tegen de vorderingen van Promneftstroy c.s. derhalve gegeven. Het hof behoefde mitsdien niet meer met zoveel woorden in te gaan op bovengenoemde stelling van Promneftstroy c.s. Subonderdeel 1B faalt derhalve.
1.21 Het vorenstaande leidt ertoe dat [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk zijn in het principaal cassatieberoep en dat het principaal cassatieberoep voor het overige, voor zover thans aan de orde, dient te worden verworpen.
2. Bespreking van de onderdelen 1 van de incidentele cassatieberoepen
2.1 Onderdeel 1 van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 2 en 3](32) is gericht tegen rechtsoverweging 4.1.1 van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009 en de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.1.1 van het arrest van 19 oktober 2010 van dat hof. De desbetreffende rechtsoverwegingen luiden als volgt:
"4.1.1 Ontslag van instantie
[Verweerders] zijn in hoger beroep gedagvaard door [eiser 1], in zijn toenmalige hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil, tegen de roldatum 21 februari 2008. Op die roldatum heeft zich een procureur voor [eiser 1] gesteld.
Daarmee is artikel 123 Rv niet meer aan de orde. Of en in hoeverre het einde van het faillissement van Yukos Oil gevolgen heeft voor de procespositie (ontvankelijkheid) van [eiser 1], dient in de hoofdzaak te worden beslist."
"Procespositie [eiser 1]
3.1 [Verweerders] vorderen in incidenteel appel (petitum onder a) dat [eiser 1] ontslag van instantie zal worden verleend, althans [eiser 1] in diens appel niet-ontvankelijk zal worden verklaard, althans zijn vorderingen bij gebrek aan belang zullen worden afgewezen. [verweerders] leggen aan die vordering ten grondslag dat [eiser 1] de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde inmiddels heeft verloren. In het verlengde daarvan vorderen [verweerders] dat eveneens zal worden bepaald dat Promneftstroy c.s. in het door een non-existente procespartij aanhangig gemaakte hoger beroep niet kunnen optreden.
3.1.1 Het hof stelt vast dat [eiser 1] de hoedanigheid waarin hij in eerste aanleg procedeerde heeft verloren bij het (doen) inschrijven van het onder 2.3.11 bedoelde beëindigingsvonnis, derhalve op 21 november 2007. Het exploot waarmee [eiser 1] tegen de bestreden uitspraak hoger beroep instelde en aldus de zaak met zaaknummer 200.002.097/01 aanhangig maakte, is betekend op 15 november 2007. [Eiser 1] heeft het geding in hoger beroep derhalve aanhangig gemaakt toen hij nog over de hoedanigheid beschikte waarin hij in eerste aanleg heeft geprocedeerd en waarin hij is veroordeeld. Daarom kan [eiser 1] in dit appel worden ontvangen. De omstandigheid dat hij deze hoedanigheid kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren voert niet tot een ander oordeel, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk wordt."
2.2 Het onderdeel bevat vier subonderdelen.
Subonderdeel 1.1 klaagt dat het hof (in rov. 4.1.1) heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het door [verweerder 2 en 3] verzochte ontslag van instantie te weigeren op de grond dat zich voor [eiser 1] (tijdig) een procureur heeft gesteld. Het subonderdeel betoogt daartoe dat een met de tekst van art. 123 Rv. en de eisen van een efficiënte rechtspleging strokende uitleg van dit artikel meebrengt dat als een appellant ten tijde van het aanbrengen van de appeldagvaarding niet meer bestaat, aan de geïntimeerde op diens verzoek ontslag van instantie wordt verleend.
Subonderdeel 1.2 is gericht tegen de oordelen van het hof onder 3.1.1 en klaagt dat [eiser 1] al in hoger beroep niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat (i) [eiser 1] op het tijdstip waarop hij de zaak aanbracht niet meer over de hoedanigheid van curator beschikte en hij dus geen instructies meer kon geven; (ii) het hof heeft miskend dat het de ontvankelijkheid van [eiser 1] diende te beoordelen naar het tijdstip waarop hij daarover (dus in zijn arrest van 19 oktober 2010) besliste en/of dat ook een verlies van hoedanigheid van curator nadat het appel door betekening van de appeldagvaarding aanhangig is gemaakt, in de weg staat aan zijn ontvankelijkheid in hoger beroep; (iii) de kostenveroordeling rechtens geen veroordeling jegens [eiser 1] in privé is, waarmee niet valt in te zien hoe hij belang kan hebben bij een hem in privé niet regarderende veroordeling in proceskosten als curator; (iv) voor zover het hof heeft geoordeeld dat [eiser 1] als voormalig curator in appel is opgevolgd door [eiser 1] in zijn hoedanigheid van voormalig curator of [eiser 1] pro se, dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of dat het hof zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.3 Onderdeel 1 van het incidentele cassatieberoep van [verweerder 1] is gericht tegen - de hiervoor geciteerde - rechtsoverweging 3.1.1 van het arrest van 19 oktober 2010.
Het onderdeel klaagt - voor zover thans van belang - onder a. dat het oordeel rechtens onjuist is omdat [eiser 1] hangende het hoger beroep de hoedanigheid van curator heeft verloren en een niet bestaande procespartij geen procesbevoegdheid heeft en dus niet in een gerechtelijke procedure kan optreden. Daarnaast is, aldus het onderdeel onder b., het oordeel dat [eiser 1] een rechtens te respecteren belang houdt in verband met de proceskostenveroordeling, rechtens onjuist, nu deze kostenveroordeling hem in privé niet raakt en hij in zijn hoedanigheid van curator niet meer bestaat.
2.4 De hiervoor genoemde klachten van de twee incidentele cassatieberoepen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.5 Met betrekking tot de bevoegdheid tot het instellen van appel geldt hetgeen ik onder 3.4 van mijn conclusie van 18 november jl. al heb opgemerkt, te weten dat de bevoegdheid tot het instellen van een rechtsmiddel in beginsel alleen toekomt aan degene die in de vorige instantie procespartij was en dat in het geval een procespartij niet meer bestaat of als de betrekking waarin een partij het geding in de vorige instantie voerde, is opgehouden te bestaan, men als zodanig geen rechtsmiddel meer kan instellen.
2.6 Het beoordelingsmoment is - in de dagvaardingsprocedure - de dag is waarop de appel- of cassatiedagvaarding wordt uitgebracht(33). Tussen partijen staat vast dat het faillissement van Yukos Oil en daarmee het curatorschap van [eiser 1] op 21 november 2007 is beëindigd(34) en dat de appeldagvaarding op 15 november 2007 is betekend(35). Ten tijde van het uitbrengen van de appeldagvaarding was [eiser 1] nog curator. Het oordeel van het hof dat [eiser 1] het geding in hoger beroep aanhangig heeft gemaakt toen hij nog over de hoedanigheid beschikte waarin hij in eerste aanleg heeft geprocedeerd en waarin hij is veroordeeld, is derhalve juist.
2.7 Echter, ook na het instellen van het rechtsmiddel blijft noodzakelijk dat er procesbevoegdheid aan de eisende en verwerende kant bestaat. Voorkomen moet worden dat na een wijziging in de hoedanigheid van een procespartij een vonnis wordt gewezen ten gunste of tegen een niet meer bestaande (rechts)persoon en daarmee over een rechtsverhouding die niet meer bestaat(36).
Doordat het faillissement van Yukos Oil op 21 november 2007 is beëindigd en niet kan worden heropend(37), een failliete rechtspersoon niet kan herleven en een curator, anders dan een gefuseerde vennootschap en formele procespartij, geen rechtsopvolger of materiële voortzetter heeft(38), is de procesbevoegdheid in appel van [eiser 1] na 21 november 2007 opgehouden te bestaan.
2.8 Het hof heeft een en ander weliswaar onderkend maar heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat [eiser 1] zijn hoedanigheid van curator kort na het aanhangig maken van het hoger beroep heeft verloren niet tot een ander oordeel voert, aangezien hij er als gewezen procespartij in elk geval nog een te respecteren belang bij heeft te voorkomen dat het vonnis ten aanzien van de te zijnen laste uitgesproken proceskostenveroordeling onherroepelijk wordt.
Dit oordeel is m.i. onjuist.
Zoals ik in mijn conclusie van 18 november 2011 onder 3.8 e.v. heb besproken, is [eiser 1] in eerste aanleg gedagvaard in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil en heeft hij in deze hoedanigheid ook het hoger beroep ingesteld. Er is geen sprake van een proceskostenveroordeling van [eiser 1] in privé, zodat hij daartegen dan ook niet in privé kan opkomen. Voor zover het hof van oordeel is dat [eiser 1] in privé kan opkomen tegen een proceskostenveroordeling die hem in eerste aanleg in zijn hoedanigheid van curator is opgelegd, geeft zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het hof van oordeel zou zijn dat er omstandigheden zijn die dit anders maken, is zijn oordeel (in het geheel) niet gemotiveerd. Daarenboven geldt dat inmiddels vaststaat dat de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling ten laste van [eiser 1] als curator niet is geïnd en ook niet bij [eiser 1] in privé zal worden geïnd(39).
2.9 Het hof had [eiser 1] mitsdien niet-ontvankelijk moeten verklaren op de grond dat hij hangende de appelprocedure belang bij een uitspraak heeft verloren.
De incidentele cassatieberoepen slagen in zoverre. De overige klachten behoeven om die reden geen behandeling meer. Dit geldt ook voor subonderdeel 1c van het door [verweerder 1] ingestelde incidentele cassatieberoep dat voorwaardelijk is voorgesteld voor het geval [eiser 1] toch een belang aan de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling kan ontlenen en voor subonderdeel 1d van datzelfde incidentele cassatieberoep, dat opkomt tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 3.1.2 dat aangenomen kan worden dat [eiser 1] na ommekomst van de door de rechter bepaalde periode geen andere keus had dan aansturen op formele beëindiging van zijn werkzaamheden als "receiver".
2.10 M.i. kan Uw Raad dit gedeelte van de zaak zelf afdoen door de bestreden arresten in zoverre te vernietigen en [eiser 1] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem als curator ingestelde hoger beroep.
3. Conclusie in het principaal cassatieberoep (onderdeel 1) en de incidentele cassatieberoepen (onderdelen 1)
De conclusie strekt:
in het principaal cassatieberoep: tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] en ten aanzien van Promneftstroy c.s. tot verwerping;
in de incidentele cassatieberoepen: tot vernietiging van de arresten van het gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2009 en 19 oktober 2010 en tot afdoening als onder 2.10 vermeld.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie voor het procesverloop sindsdien de in het griffiedossier opgenomen correspondentie tussen de betrokken raadslieden en de voorzitter van de civiele kamer.
2 Memorie van grieven van [eiser 1] en memorie van grieven van [eiser 2], beide nr. 7. In het A-dossier ontbreken in de mvg van [eiser 2] de eerste 7 pagina's.
3 A-dossier, stuk 16.
4 B-dossier, stuk 33 (ontbreekt in A-dossier).
5 Samenvatting door hof in zijn arrest van 19 oktober 2009, rov. 1, p. 3-4.
6 Hierna aangeduid als mva Promneftstroy c.s.
7 B-dossier, stuk 36 (ontbreekt in A-dossier), nr. 58-106.
8 Mva Promneftstroy c.s., nr. 60.
9 Mva Promneftstroy c.s., nr. 62 en 63.
10 MvA Promneftstroy c.s., nr. 69, 71 laatste zin, 73, 80, 84, 97.
11 MvA Promneftstroy c.s., nr. 72.
12 MvA Promneftstroy c.s., nr. 73, 106.
13 MvA Promneftstroy c.s., nr. 74-82, 90-92, 95, 104.
14 MvA Promneftstroy c.s., nr. 70, 77, 84, 86, 97, 105.
15 MvA Promneftstroy c.s., nr. 86.
16 MvA Promneftstroy c.s., nr. 98.
17 MvA Promneftstroy c.s., nr. 99.
18 MvA Promneftstroy c.s., nr. 100.
19 MvA Promneftstroy c.s., nr. 101.
20 Nadere Memorie [verweerders] d.d. 19 januari 2010, nr. 60 e.v.
21 TM, C.J. van Zeben, J.W. du Pon, M.M. Olthof, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Boek 3: Vermogensrecht in het algemeen, 1981 (hierna: PG NBW Boek 3), p. 915; Vermogensrecht (A.W. Jongbloed) art. 302, aant. 6.
22 LJN ZC0833 (NJ 1994, 734 m.nt. C.J.H. Brunner).
23 A-G Langemeijer in zijn conclusie vóór HR 9 oktober 1998, LJN ZC2735 (NJ 1998, 853), onder 2.5.
24 HR 3 januari 1992, LJN ZC0464 (NJ 1994, 627).
25 TM, PG NBW Boek 3, p. 915.
26 PG NBW Boek 3, p. 915.
27 Zie ook A-G Vranken in zijn conclusie vóór HR 20 januari 1995, LJN ZC1620 (NJ 1995, 273). Hij verwijst daartoe naar de volgende uitspraken: HR 19 maart 1993, LJN ZC0896 (NJ 1993, 304); HR 16 april 1993, LJN ZC0927 (NJ 1993, 444); HR 14 mei 1993, LJN ZC0959 (NJ 1993, 445); HR 3 september 1993, LJN ZC1050 (NJ 1993, 714) en HR 18 februari 1994, LJN ZC1272 (NJ 1994, 406). Zie daarnaast A-G Bakels in zijn conclusie vóór HR 27 november 1998, LJN ZC2600 (NJ 1998, 764); B.T.M. van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, hoofdstuk 3.
28 Zie P-G Hartkamp in zijn conclusie vóór HR 21 december 2001, LJN ZC3693 (NJ 2002, 217) onder 7 met verdere verwijzingen; PG NBW Boek 3, p. 915.
29 Vermogensrecht (A.W. Jongbloed) art. 3:303 BW, aant. 6.
30 HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29 m.nt. Ph. Houwing.
31 Mva in inc. appel tevens houdende akte uitlating producties, nr. 62.
32 Dat zijn dus [verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]), zie 1.20 van mijn conclusie van 18 november 2011.
33 Zie HR 30 juni 1967, LJN AC4768 (NJ 1968, 36); HR 3 maart 1989, LJN AB8340 (NJ 1989, 568) (verzoekschriftprocedure); HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (JBPr 2004, 21 m.nt. A.S. Rueb; NJ 2005, 222); HR 10 september 2004, LJN AO9053 (JBPr 2005, 2 m.nt. M.O.J. de Folter onder JBPr 2005, 11; NJ 2005, 223); HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48 en 51; Snijders/Wendels, 2009, nr. 94, p. 93.
34 S.t. [eisers] over de ontvankelijkheidsverweren en de principale en incidentele onderdelen I/1 van 24 juni 2011, nr. 48-49.
35 Zie ook de in cassatie op dit punt niet bestreden rov. 3.1.1 van het arrest 19 oktober 2010.
36 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48; Burgerlijke Rechtsvordering, Ynzonides en Van Geuns, art. 332, aant. 11 en 16.
37 S.t. [eisers] 24 juni 2011, p. 26-27; Mva Promneftstroy c.s., nr. 25 zoals geciteerd in evengenoemde s.t. op p. 43.
38 Borgersbrief [eisers] van 2 december 2011, nr. 2.5.
39 Zie mijn conclusie van 18 november 2011 onder 3.12-3.14. Hetzelfde geldt voor de dwangsommen.
Zaaknr. 11/00860
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 18 november 2011 (spoed en bij vervroeging)
Conclusie inzake:
1. [Eiser 1], in zijn hoedanigheid van (voormalig) curator in het faillissement van de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie OAO Yukos Oil Company
2. [Eiser 2]
3. de rechtspersoon naar het recht van de Russische federatie OOO Promneftstroy
4. Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2])
tegen
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerder 2]
3. Yukos Finance B.V. (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2])
Het gaat in deze zaak thans uitsluitend(1) om de door verweerders in cassatie opgeworpen ontvankelijkheidsverweren. Ik volsta daarom met vermelding van de feiten die de rol van de diverse procespartijen verduidelijken(2) alsmede met een korte schets van het procesverloop.
1. Feiten(3) en procesverloop(4)
1.1 De Russische vennootschap OAO Neftyanaya Kompaniya YUKOS ofwel OAO YUKOS Oil Company (hierna: Yukos Oil), voorheen een staatsbedrijf, is in 1995-1996 geprivatiseerd en is vervolgens gaan fungeren als een houdstermaatschappij met dochterondernemingen in en buiten de Russische Federatie.
1.2 Yukos Oil is bij vonnis van het Arbitrazh Court van 4 augustus 2006 in staat van faillissement verklaard met benoeming van eiser tot cassatie onder 1, [eiser 1], tot curator.
1.3 Eén van de onder 1.1 genoemde dochterondernemingen van Yukos Oil was Yukos Finance, waarvan Yukos Oil alle aandelen hield.
1.4 Sinds medio 2005 fungeerden verweerders in cassatie onder 1 en 2, [verweerder 1 en 2], die ook bestuursfuncties bekleedden of hadden bekleed bij Yukos Oil, als bestuurders van Yukos Finance. Bij aandeelhoudersbesluit van Yukos Finance van 11 augustus 2006 heeft mr. Gispen, optredend als door [eiser 1] aangewezen attorney en aldus als vertegenwoordiger van de aandeelhouder, [verweerder 1 en 2] met onmiddellijke ingang als bestuurders ontslagen.
1.5 Bij aandeelhoudersbesluiten van 14 en 30 augustus 2006 heeft [eiser 1] namens Yukos Oil eiser tot cassatie onder 2, [eiser 2], en [betrokkene 3] tot bestuurders van Yukos Finance benoemd. Vervolgens heeft [eiser 1] bij aandeelhoudersbesluit van 10 september 2007 namens Yukos Oil [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 1 en 2]) tot bestuurders van Yukos Finance benoemd, en bij aandeelhoudersbesluit van dezelfde datum [betrokkene 3] en [eiser 2] kwijting verleend van hetgeen zij als gewezen bestuurders van de vennootschap hebben gedaan.
1.6 [Eiser 1] heeft de aandelen Yukos Finance te Moskou op een door hem uitgeschreven openbare veiling verkocht aan eiseres tot cassatie onder 3, Promneftstroy en bij akte, op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam, aan Promneftstroy geleverd.
1.7 Yukos Oil is naar Russisch recht op 21 november 2007 opgehouden te bestaan door inschrijving van de beëindiging van haar faillissement van 15 november 2007 in een daartoe bestemd register.
1.8 Bij inleidende dagvaarding van 27 september 2006 hebben [verweerder 1], [verweerder 2] en verweerster in cassatie onder 3, Yukos Finance (vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]), hierna gezamenlijk: [verweerders], [eiser 1], [betrokkene 3] en [eiser 2] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Zij hebben daarbij gevorderd, verkort weergegeven, dat voor recht zal worden verklaard dat alle aandeelhoudersbesluiten die [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil heeft genomen of heeft doen nemen, waaronder die tot ontslag van [verweerder 1 en 2] als bestuurders en die tot benoeming van [eiser 2] en [betrokkene 3] als bestuurders, nietig zijn, althans dat die besluiten zullen worden vernietigd, met gebod aan [eiser 1], [eiser 2] en [betrokkene 3] om hun medewerking te verlenen aan de ongedaanmaking van (de gevolgen van) die besluiten en verbod aan hen om bepaalde rechten jegens Yukos Finance uit te oefenen(5).
[Eiser 1], [betrokkene 3] en [eiser 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
1.9 Bij vonnis van 31 oktober 2007 heeft de rechtbank de vorderingen van [verweerders] grotendeels toegewezen.
1.10 [Eiser 1] en [eiser 2] zijn ieder afzonderlijk van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam(6). Zij hebben beidenZij - zakelijk weergegeven - gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [verweerders] alsnog zal afwijzen.
1.11 Promneftstroy en eiseres tot cassatie onder 4, Yukos Finance (vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]), samen te noemen: Promneftstroy c.s., hebben in de door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde hoger beroepen een incidentele memorie tot tussenkomst/voeging genomen.
Bij afzonderlijke incidentele memories hebben [eiser 1], [eiser 2] en [verweerders] geantwoord in het incident tot tussenkomst/voeging.
1.12 Promneftstroy heeft, onder aanvoering van twaalf grieven, eveneens hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 31 oktober 2007(7) en daarbij gevorderd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [verweerders] alsnog zal afwijzen.
[Verweerders] hebben een incidentele memorie tot niet-ontvankelijkverklaring van Promneftstroy genomen, waarop Promneftstroy vervolgens bij incidentele memorie heeft geantwoord.
1.13 Voor zover in cassatie van belang hebben [verweerders] in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep een incidentele memorie tot ontslag van instantie genomen. In het door [eiser 1] en in het door [eiser 2] ingestelde hoger beroep hebben zij voorts een incidentele memorie tot rolvoeging genomen.
[Eiser 1] heeft bij afzonderlijke incidentele memories geantwoord in het incident tot ontslag van instantie en in het incident tot rolvoeging.
Promneftstroy heeft een memorie genomen met betrekking tot de verzochte rolvoeging.
1.14 Bij rolbeslissing van 28 augustus 2008 heeft het hof bepaald eerst op de incidentele vorderingen in de door [eiser 1], [eiser 2] en Promneftstroy ingestelde hoger beroepen een beslissing te zullen nemen alvorens de hoofdzaak zal worden voortgezet.
1.15 Bij arrest in de incidenten van 24 februari 2009 heeft het hof in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep de incidentele vordering van [verweerders] tot ontslag van instantie afgewezen.
Het hof heeft voorts de zaken waarin door [eiser 1] en [eiser 2] hoger beroep is ingesteld, gevoegd, in deze zaken Promneftstroy c.s. toegestaan tussen te komen en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van grieven.
Het hof heeft in beide zaken iedere verdere beslissing aangehouden.
Tot slot heeft het hof Promneftstroy niet-ontvankelijk verklaard in het door haar zelfstandig ingestelde hoger beroep.
1.16 Vervolgens zijn de gevoegde procedures voortgezet(8).
Promneftstroy c.s. hebben in de door het hof gevoegde hoger beroepen van [eiser 1] en [eiser 2] bij memorie van grieven gevorderd, kort gezegd, dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de vorderingen van [verweerders], ook voor zover zij die in hoger beroep wensen te vermeerderen, alsnog zal afwijzen. Zij hebben voorts gevorderd dat het hof voor recht verklaart dat het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2] als bestuurders van Yukos Finance rechtsgeldig zijn en dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy geldig is.
1.17 [Verweerders] hebben in één memorie verweer gevoerd tegen de door [eiser 1], [eiser 2] en Promneftstroy c.s. aangevoerde grieven. Zij hebben daarnaast hun eis vermeerderd en, "voor zoveel nodig", incidenteel hoger beroep ingesteld.
Voor zover van belang hebben zij in het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep geconcludeerd dat [eiser 1] alsnog ontslag van instantie wordt verleend, althans dat het hof [eiser 1] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel zijn vorderingen bij gebrek aan belang zal afwijzen (petitum onder a).
[Verweerders] hebben verder - voor zover thans van belang(9) - geconcludeerd dat het hof voor recht zal verklaren dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden (petitum onder d), dat het hof Promneftstroy zal gebieden onmiddellijk en onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van (de gevolgen van) de door haar in Yukos Finance genomen aandeelhoudersbesluiten (petitum onder e), dat het Promneftstroy zal worden verboden enig recht uit te (doen) oefenen met betrekking tot de aandelen Yukos (petitum onder f) en dat het hof de vorderingen van Promneftstroy c.s. zal afwijzen (petitum onder h).
1.18 Bij arrest van 19 oktober 2010 heeft het hof in de gevoegde zaken van [eiser 2] en [eiser 1], zowel in het principaal als het incidenteel hoger beroep:
- de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen in alle onderdelen afgewezen;
- voor recht verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden;
- de zaken naar de rol verwezen voor het nemen van een akte als omschreven in rechtsoverweging 3.6.11(10) en ten slotte iedere verdere beslissing aangehouden.
1.19 [Eiser 1], [eiser 2], Promneftstroy en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]), hierna tezamen te noemen: [eisers], hebben tegen het arrest van 19 oktober 2010 tijdig(11) beroep in cassatie ingesteld.
1.20 [Verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]), hierna: [verweerder 2 en 3], hebben in het principaal cassatieberoep geconcludeerd tot ontslag van instantie jegens [eiser 1] en tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1], [eiser 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2]). Zij hebben daarnaast incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[Verweerder 1] heeft in het door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde cassatieberoep primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Subsidiair heeft hij daarin geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. In het door Promneftstroy ingestelde cassatieberoep heeft [verweerder 1] geconcludeerd tot verwerping. Daarnaast heeft hij incidenteel cassatieberoep ingesteld.
[Eisers] hebben in de incidenteel ingestelde cassatieberoepen geconcludeerd tot verwerping.
1.21 Ter rolle van 13 mei 2011 heeft mr. Meijer verzocht om de ontvankelijkheidsverweren niet afzondelijk te behandelen. Voorts heeft hij verzocht om een spoedbehandeling van de zaak.
Mrs. Duk en Van Oven hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Uit de rolkaart kan niet worden afgeleid hoe de beslissing van de rolraadsheer op het verzoek precies luidde. Onder 2 van zijn schriftelijke toelichting schrijft mr. Meijer dat de rolraadsheer ter rolle van 13 mei 2011 heeft beslist "tot een versnelde behandeling van alleen de ontvankelijkheidsverweren". [verweerder 1 en 2] c.s. hebben dit in hun conclusies van dupliek niet weersproken.
Bij e-mailbericht van 16 mei 2011 heeft de griffier de advocaten van partijen bericht dat bij de schriftelijke toelichting op de ontvankelijkheidsverweren tevens onderdeel 1 van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep kan worden behandeld indien beide partijen dat wensen. Ik vat de gang van zaken zo op dat de spoedbehandeling als bedoeld in artikel 17.2 van het rolreglement van toepassing is verklaard op de verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid in cassatie.
1.22 Partijen hebben vervolgens hun standpunten inzake de ontvankelijkheidsverweren en onderdeel 1 van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep schriftelijk toegelicht.
[Eisers] hebben gerepliceerd.
[Verweerder 2 en 3] en [verweerder 1] hebben gedupliceerd.
2. De verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid in cassatie
2.1 [Verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]) hebben in hun conclusie van antwoord, tevens houdende incidenteel cassatieberoep de volgende verweren gevoerd(12):
- (i) [Eiser 1] is een spookpartij, nu hij ten tijde van het uitbrengen van de cassatiedagvaarding niet meer de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil bezat. In die hoedanigheid kan hij dus geen cassatieberoep instellen tegen het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010, zodat (1) hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en (2) [verweerder 2 en 3] jegens [eiser 1] van de cassatie-instantie dienen te worden ontslagen;
- (ii) [Eiser 1] kan niet in cassatie komen in de hoedanigheid van voormalig curator van Yukos Oil, aangezien dat een andere hoedanigheid is dan die waarin hij eerst procedeerde. Niet gesteld en overigens ondenkbaar is dat [eiser 1] de procedure in andere hoedanigheid heeft overgenomen. Er is daarnaast geen sprake van een vordering tegen [eiser 1] in privé;
- (iii) [Eiser 1] en [eiser 2] hebben geen (voldoende) belang. Voor [eiser 1] vloeit dit voort uit het zijn van spookpartij, waarbij voorts heeft te gelden dat een kostenveroordeling tegen hem q.q. niet in privé kan worden verhaald en datzelfde geldt voor dwangsommen. Voor [eiser 2] geldt dat hij reeds vóór de overdracht van de aandelen in Yukos Finance als pretens bestuurder van Yukos Finance is afgetreden en dat hij ook overigens geen belang heeft bij een antwoord op de vraag of de aandelen van Yukos Finance geldig zijn overgedragen aan Promneftstroy. De verklaring voor recht dat Promneftstroy geen aandeelhouder is geworden, heeft dan geen rechtsgevolgen voor [eiser 2], zodat hij niet-ontvankelijk is, althans geen belang heeft bij het principaal cassatieberoep. Ook niet wat betreft de kosten aangezien de kostenveroordeling van de rechtbank niet berustte op het in appel uitgesproken declaratoir dat Promneftstroy geen aandeelhouder is geworden en dat een toekomstige kostenveroordeling daarop ook niet kan berusten.
Mede gelet op de daarop in de literatuur geuite kritiek verdient de rechtspraak van de Hoge Raad over de proceskostenveroordeling als voldoende belang, heroverweging, althans moet dit uitgangspunt worden genuanceerd in gevallen als het onderhavige waar reeds van te voren vaststaat dat de werkelijke kosten van het instellen van het rechtsmiddel het belang bij de totale geliquideerde kosten zullen overstijgen;
- (iv) Het cassatieberoep van [eiser 1] en [eiser 2] dient er in werkelijkheid slechts toe cassatieklachten te kunnen richten tegen de overwegingen 3.5-3.6.12 van het hof. Dit is geen beschermenswaardig belang en levert misbruik van procesrecht op;
- (v) [Eiser 1] en [eiser 2] zijn niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep omdat zij geen verlof hebben voor het tussentijds instellen van cassatieberoep en het arrest van het hof van 19 oktober 2010 jegens hen een zuiver tussenarrest is.
2.2 [Verweerder 1] heeft in zijn conclusie van antwoord tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep de volgende ontvankelijkheidsverweren aangevoerd(13):
(1) [Eiser 1] is niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde cassatieberoep op de grond dat hij in de feitelijke instanties heeft geprocedeerd in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil. Nu het hof in cassatie niet bestreden heeft vastgesteld dat door inschrijving van het beëindigingsvonnis de bevoegdheid van de curator om als zodanig (in en buiten rechte) in Nederland op te treden is geëindigd en Yukos Oil is opgehouden te bestaan (rov. 2.5.1), kan [eiser 1] naar Nederlands recht niet procederen in een hoedanigheid die hij niet (langer) bezit. Voor zover [eiser 1] cassatieberoep instelt als voormalig curator doet hij dat in een andere hoedanigheid dan waarin hij in de feitelijke instanties heeft geprocedeerd, hetgeen evenmin is toegestaan;
(2) Nu [eiser 1] niet in zijn hoedanigheid van curator kan procederen, heeft hij geen belang bij het cassatieberoep. Voor zover [eiser 1] in het voetspoor van rov. 3.1.1 van het arrest van het hof zou willen stellen dat hij belang heeft vanwege de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling geldt dat die niet is geïnd en ook niet langer kan worden geïnd. Voor zover nodig verzoekt [verweerder 1] de Hoge Raad terug te komen op zijn rechtspraak inzake kostenveroordeling als voldoende belang;
(3) [Eiser 1] en [eiser 2] zijn voorts niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep omdat het bestreden arrest voor zover tegen hen gewezen, een (zuiver) tussenarrest is.
2.3 [Eisers] hebben de hiervoor weergegeven ontvankelijkheidsverweren in hun schriftelijke toelichting bestreden(14).
2.4 Hoewel het ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot art. 401a lid 2 Rv. zowel de ontvankelijkheid van [eiser 1] als van [eiser 2] raakt, ga ik eerst in op de procesbevoegdheid van [eiser 1] als (voormalig) curator in verband met de mogelijke doorwerking van enkele aspecten daarvan voor de ontvankelijkheid van [eiser 1] in het door hem ingestelde hoger beroep en daarmee voor het verdere verloop in cassatie en nadien - na terugwijzing - weer in appel.
3. Bespreking van de ontvankelijkheid van [eiser 1] in cassatie (a) in zijn hoedanigheid van curator en (b) in zijn hoedanigheid van voormalig curator
3.1 Ik stel voorop dat de procesbevoegdheid van partijen ambtshalve door de rechter dient te worden beoordeeld(15) en voorts dat deze procesbevoegdheid per instantie wordt beoordeeld(16). In geval van appel of cassatie is het tijdstip van het instellen van het rechtsmiddel daarbij doorslaggevend(17). Hoewel het verweer dat iemand niet de bevoegdheid heeft in rechte op te treden en derhalve de legitima persona standi in iudicio mist, als een principaal verweer wordt gezien, is de beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij van openbare orde die in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid aan de orde komt(18). Voorbeeld van een dergelijk verweer is het door [verweerder 2 en 3] en [verweerder 1] gevoerde verweer dat [eiser 1] een zogenaamde spookpartij is(19).
3.2 Met betrekking tot het optreden van [eiser 1] in Nederland als curator in het Russische faillissement van Yukos Oil geldt in het algemeen dat de Hoge Raad reeds lang geleden de positie van de buitenlandse curator ten behoeve van het beheer en de beschikking over het in het buitenland gelegen vermogen van de debiteur en in die functie als procespartij namens de failliete boedel optredend, heeft erkend(20). Die hoedanigheid heeft [eiser 1] echter, naar het hof in rechtsoverweging 3.1.1 van zijn arrest van 19 oktober 2010 - in cassatie niet bestreden - heeft vastgesteld, op 21 november 2007 verloren. Als onvoldoende weersproken staat tussen partijen tevens vast dat ten minste één lopende Russische procedure is beëindigd omdat [eiser 1] zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil Company had verloren(21). Ook naar Russisch recht(22) brengt verlies van de hoedanigheid van curator derhalve mee dat [eiser 1] als zodanig ook niet meer in rechte kan optreden.
3.3 De vraag welke gevolgen het verlies van zijn hoedanigheid van curator voor zijn procesbevoegdheid in cassatie heeft, wordt vervolgens beheerst door Nederlands recht. De vraag betreft immers een procedurele voorwaarde die is verbonden aan het instellen van rechtsmiddelen en derhalve meer in het algemeen de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter. Dergelijke procesrechtelijke kwesties worden in het internationale privaatrecht van oudsher beheerst door de lex fori(23), welke regel op 1 januari a.s. als art. 10:3 BW tot het geschreven Nederlandse recht behoort(24).
3.4 De bevoegdheid tot het instellen van een rechtsmiddel komt in beginsel alleen toe aan degene die in de vorige instantie procespartij was(25). Als een procespartij niet meer bestaat of als de betrekking waarin een partij het geding in de vorige instantie voerde is opgehouden te bestaan, dan kan men als zodanig geen rechtsmiddel meer instellen(26).
3.5 Nu [eiser 1] ook zelf heeft verklaard dat door de inschrijving van het beëindigingsvonnis zijn bevoegdheid om als curator (in en buiten rechte) in Nederland op te treden is geëindigd en Yukos Oil is opgehouden te bestaan(27) - zie (de in cassatie niet bestreden) rechtsoverweging 2.5.1 van het arrest van 19 oktober 2010 - slaagt het verweer dat [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil in cassatie niet in zijn vordering kan worden ontvangen(28).
3.6 [Verweerder 2 en 3] en [verweerder 1] hebben er voorts op gewezen dat [eiser 1] in de cassatiedagvaarding wordt aangeduid als (voormalig) curator en stellen vervolgens dat [eiser 1], voor zover hij cassatieberoep instelt als voormalig curator, hij dat in een andere hoedanigheid doet dan waarin hij in de feitelijke instanties heeft geprocedeerd, hetgeen niet mogelijk is.
3.7 Die stelling is juist. Beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid een eisende partij optreedt, vergt uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie wordt ingeleid(29). Bij die uitleg mag de rechter letten op de vraag op welke wijze de identiteit en de hoedanigheid van - in dit geval - eiser tot cassatie in de cassatiedagvaarding is omschreven en hoe de wederpartijen daarop hebben gereageerd. De cassatiedagvaarding laat geen andere uitleg toe dan dat [eiser 1] cassatieberoep heeft ingesteld in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil dan wel als voormalig curator in dat faillissement. Uit de hiervoor genoemde rechtspraak en literatuur volgt dat men zich in een volgende instantie geen hoedanigheid kan aanmeten die men als procespartij in de vorige instantie niet bezat. Ook in de hoedanigheid van voormalig curator dient [eiser 1] dus niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep. Overigens kent het Nederlands procesrecht - de vraag of een voormalig curator in rechte kan optreden, is wederom een vraag die aan de hand van de lex fori dient te worden beantwoord - geen procesbevoegdheid toe aan een voormalig curator. Evenmin kan naar Nederlands recht een curator in privé een tegen hem q.q. aanhangige procedure overnemen.
3.8 In zijn schriftelijke toelichting stelt [eiser 1] evenwel dat met de aanduiding (voormalig) curator wordt bedoeld dat hij zich, ondanks het feit dat hij geen curator meer is, als natuurlijk persoon wil blijven verweren tegen op zijn handelen als curator gebaseerde aanspraken die zouden kunnen leiden tot privéaansprakelijkheid, voorts met het oog op de eventueel te verbeuren dwangsommen die hem pro se zijn aangezegd en ten slotte in verband met de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling(30).
3.9 Met betrekking tot de reactie van [eiser 1] dat hij zich in privé wil blijven verweren, geldt hetgeen ik hiervoor onder 3.7 heb opgemerkt, te weten dat men zich bij het instellen van een rechtsmiddel op straffe van niet-ontvankelijkheid niet een hoedanigheid kan aanmeten die men als procespartij in de vorige instantie niet bezat.
[Eiser 1] is in eerste aanleg gedagvaard in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil en in deze hoedanigheid heeft hij ook het hoger beroep ingesteld. Er is geen sprake van een vordering tegen [eiser 1] in privé, zodat hij daartegen dan ook niet in privé kan opkomen. Hooguit is denkbaar dat de curator pro se zich (tijdig) op grond van een dreigend aansprakelijkheidsrisico of een ander concreet belang in die hoedanigheid voegt of tussenkomt in een tegen hem q.q. aanhangige procedure. Dat is in deze zaak niet gebeurd.
3.10 Ook de door de rechtbank op straffe van het verbeuren van dwangsommen uitgesproken geboden en verboden betreffen [eiser 1] in zijn hoedanigheid van curator. Daartegen kan hij dus in privé niet opkomen.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de proceskostenveroordeling. Algemeen wordt erkend dat de failliete boedel als een afgescheiden vermogen moet worden aangemerkt, dat wil zeggen als een op zichzelf staand vermogen met eigen rechten en verplichtingen(31). Het is de failliete boedel die materiële procespartij is, terwijl de curator in hoedanigheid als formele procespartij optreedt(32). Indien in een geding sprake is van een materiële procespartij en een formele procespartij komen de proceskosten ten laste van de materiële procespartij(33). Er zijn geen rechten en verplichtingen van de curator zelf in het geding en het te wijzen vonnis raakt ook niet zijn eigen aanspraken en zijn eigen vermogen. De failliete boedel wordt gedurende het faillissement rechtstreeks gebonden: de uitspraak heeft rechtskracht ten opzichte van de failliete boedel als materiële partij. De proceskosten waarin de curator wordt veroordeeld komen dan ook uitsluitend ten laste van de boedel(34).
3.11 Voor het overige wijs ik er op dat [eisers] in hun schriftelijke toelichting hebben gesteld dat juist is dat [eiser 1] geen opvolger heeft na de definitieve ontbinding van Yukos Oil als rechtspersoon en dat er volgens Russisch recht ook bij nagekomen baten geen heropening van de liquidatie kan plaatsvinden(35).
3.12 [Verweerder 1] heeft gesteld dat voor zover [eiser 1] in het voetspoor van rechtsoverweging 3.1.1 van het arrest van het hof zou willen stellen dat hij belang heeft bij zijn cassatieberoep vanwege de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling, geldt dat die niet is geïnd en ook niet langer kan worden geïnd(36). [Eiser 1] heeft deze stelling niet weersproken. In de stelling ligt besloten dat de kostenveroordeling ook te zijner tijd niet zal worden geïnd. Reeds om die reden kan de proceskostenveroordeling in eerste aanleg geen belang vormen om een rechtsmiddel in te stellen.
3.13 Voor zover zou moeten worden aangenomen dat [eiser 1] thans in privé procedeert, derhalve niet in hoedanigheid, stellen [verweerder 1](37) en [verweerder 2 en 3](38) dat [eiser 1], nog afgezien van het feit dat hij in privé geen partij is bij de procedure in feitelijke instanties en reeds om die reden geen cassatieberoep kan instellen tegen het arrest van het hof, door de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling in privé niet wordt geraakt. Ook die kan en zal niet bij hem in privé worden geïnd.
3.14 In zijn schriftelijke toelichting stelt [eiser 1] onder 58 dat er wel sprake is van "het dreigende verhaal op hem in privé van de proceskosten en de dwangsom". Onder 76 stelt hij: "Ook al zouden de proceskostenveroordeling en bevelen-met-dwangsom primair tegen [eiser 1] als (nog fungerend) curator zijn gevorderd en uitgesproken, uit de formulering ervan en uit de stuitings- en betalingsbevelexploten blijkt dat [verweerders] menen gerechtigd te zijn tot de invordering ervan op [eiser 1] in privé." Klaarblijkelijk gaat het hier om exploten die dateren van vóór de conclusies van antwoord in cassatie. Thans is de duidelijke toezegging gedaan dat de eerder in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling niet op [eiser 1] in privé zal worden verhaald. In hun conclusie van dupliek hebben [verweerder 2 en 3] gesteld dat de reden dat de dwangsomexploten ook aan [eiser 1] in persoon zijn betekend uitsluitend is gelegen in het feit dat [eiser 1] het dictum van het vonnis van de rechtbank zo uitlegt dat hij daarin ook in privé zou zijn veroordeeld. Nu [verweerder 2 en 3] die uitleg niet voorstaan, ga ik ervan uit dat de hiervoor genoemde toezegging over de proceskostenveroordeling ook voor de dwangsommen geldt(39).
3.15 Een en ander leidt tot de slotsom dat [eiser 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn cassatieberoep wegens het ontbreken van procesbevoegdheid. De overige weren ten aanzien van [eiser 1] behoeven daarom geen bespreking meer. Het hierna te bespreken ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot art. 401a lid 2 Rv. is evenwel ook op [eiser 1] van toepassing.
4. Bespreking van de ontvankelijkheid van [eiser 2] in verband met het ontbreken van verlof als bedoeld in art. 401a lid 2 Rv.
4.1 Zoals hiervoor vermeld, hebben zowel [verweerder 2 en 3] als [verweerder 1] gewezen op het ontbreken van verlof tot het instellen van tussentijds cassatieberoep, hetgeen h.i. meebrengt dat [eiser 2] en [eiser 1] niet in hun cassatieberoep kunnen worden ontvangen, nu het bestreden arrest een tussenarrest is.
4.2 Tenzij de rechter anders heeft bepaald, kan op de voet van art. 401a lid 2 Rv. slechts tussentijds cassatieberoep tegen een tussenarrest worden ingesteld indien het hof zich onbevoegd verklaart en de zaak naar de lagere rechter verwijst als bedoeld in art. 75 Rv. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake en evenmin van een verlof van het hof tot het instellen van tussentijds cassatieberoep. Tussentijds cassatieberoep is dan slechts mogelijk indien het bestreden arrest ten opzichte van [eiser 2] (en [eiser 1]) een eindarrestcomponent bevat.
4.3 Of een arrest een tussenarrest dan wel een (gedeeltelijk) eindarrest is, wordt bepaald door het dictum. Indien er aan de eisende of verwerende kant meer dan één procespartij optreedt, is voor de vraag of sprake is van een einduitspraak/deeluitspraak doorslaggevend of het dictum beslissingen inhoudt die ten opzichte van een of meer van die partijen een einde maakt aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde(40). De omstandigheid dat de vordering tegen de ene partij in het dictum van het bestreden arrest wordt afgewezen, rechtvaardigt in beginsel niet dat een andere partij tussentijds cassatieberoep instelt tegen het tussenuitspraakgedeelte van het bestreden arrest(41).
4.4 Het dictum van het bestreden arrest luidt als volgt:
"4. Beslissing
Het hof:
in de beide gevoegde zaken, in principaal en in incidenteel appel
wijst de vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen in alle onderdelen af;
verklaart voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden;
verwijst Promneftstroy c.s. in de met hun tussenkomst gepaard gaande proceskosten (...);
verwijst de zaken naar de rol van 5 april 2011 voor akte als omschreven onder 3.6.11;
bepaalt dat na een akte waarbij, al dan niet onder bijvoeging van de door [verweerders] verwachte uitspraak van het EHRM, wederom arrest wordt verzocht, de wederpartij bij antwoordakte zal kunnen reageren binnen een termijn van vier weken;
houdt elke verdere beslissing aan."
4.5 Uit de opbouw van het arrest blijkt dat het hof in de rechtsoverwegingen 3.4-3.4.5 een beoordeling heeft gegeven van de vorderingen van Promneftstroy c.s. (dat zijn Promneftstroy en Yukos Finance zoals vertegenwoordigd door [betrokkene 1 en 2](42)) en de daarmee corresponderende vorderingen van [verweerders](43) (dat zijn [verweerder 1], [verweerder 2] en Yukos Finance (zoals vertegenwoordigd door [verweerder 1 en 2]). In de rechtsoverwegingen 3.4.4 en 3.4.5 heeft het hof aan die beoordeling de volgende gevolgtrekking verbonden:
"3.4.4 Het tot dusverre overwogene brengt mee dat de door Promneftstroy c.s. gevorderde verklaring voor recht betreffende de overdracht van de aandelen Yukos Finance moet worden geweigerd. Daar vloeit onmiddellijk uit voort dat de andere gevorderde verklaring voor recht (betreffende de geldigheid van het ontslag van [verweerder 1 en 2] en de benoeming van [betrokkene 1 en 2]) evenmin gegeven kan worden, en Promneftstroy c.s. geen belang hebben bij het derde onderdeel van hun vordering (tot vernietiging van de bestreden uitspraak en afwijzing van de door [verweerders] ingestelde vorderingen).
(...)
3.4.5 Met het tot nu toe overwogene staat tevens vast dat de vorderingen van [verweerders] (...) kunnen worden toegewezen voor zover het gaat om een verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden (petitum onder d)."
4.6 In de direct aan het dictum voorafgaande rechtsoverweging 3.6.13 heeft het hof vervolgens als volgt geoordeeld:
"In afwachting van de in de voorgaande overwegingen bedoelde akte(s) zal het hof alle verdere beslissingen inzake het door [eiser 1] en door [eiser 2] ingestelde hoger beroep aanhouden. Op de vorderingen van Promneftstroy kan terstond worden beslist."
4.7 Het dictum, gelezen tegen de achtergrond van de hiervoor geciteerde rechtsoverwegingen, bevat dus een afwijzing van alle vorderingen van Promneftstroy c.s. als tussenkomende partijen, dus ook een afwijzing van de vordering tot verklaring voor recht dat de overdracht van de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy rechtsgeldig is, met daaraan gekoppeld in het derde onderdeel van het dictum een kostenveroordeling ten laste van Promneftstroy c.s.
De verklaring voor recht in het tweede onderdeel van het dictum is de met de afwijzing van de door Promneftstroy c.s. gevorderde verklaring voor recht corresponderende vordering van [verweerders] tot verklaring voor recht dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen in Yukos Finance is geworden. Tot zover het einduitspraakgedeelte van het bestreden arrest van 19 oktober 2010.
4.8 Het tussenuitspraakgedeelte betreft alle beslissingen in de door [eiser 1] en [eiser 2] ingestelde appellen. Dienaangaande heeft het hof in rechtsoverweging 3.6.11 de tussenstand opgemaakt en geoordeeld dat in elk geval hun grieven 1 tot en met 5 en 8 tot en met 13 stranden - dit is een bindende eindbeslissing - en dat de resterende klachten zullen worden beoordeeld nadat de in de rechtsoverwegingen 3.6.11 en 3.6.12 bedoelde aktes zijn genomen.
4.9 Ten opzichte van [eiser 1] en [eiser 2] bevat het dictum dus louter een tussenuitspraak. Het einduitspraakgedeelte regardeert hen niet. Zoals hiervoor vermeld, rechtvaardigt de omstandigheid dat de vordering tegen de ene partij in het dictum van het bestreden arrest wordt afgewezen, in beginsel niet dat een andere partij tussentijds cassatieberoep instelt tegen het tussenuitspraakgedeelte van het bestreden arrest. Niet kan worden gezegd dat tussen beide gedeeltes zoveel samenhang bestaat dat in het onderhavige geval toch tussentijds cassatieberoep tegen het tussenuitspraakgedeelte mogelijk zou moeten zijn.
4.10 [Eiser 2] is mitsdien niet-ontvankelijk in zijn (tussentijdse) cassatieberoep wegens het ontbreken van verlof daartoe. Hetzelfde zou gelden voor [eiser 1] indien hij procesbevoegdheid zou hebben gehad.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 1] en [eiser 2] in hun cassatieberoep tegen het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 oktober 2010.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Door de rolraadsheer is toegestaan dat op de ontvankelijkheidsverweren met spoed wordt beslist. Een bespreking van de overige door partijen aangevoerde en toegelichte middelonderdelen laat ik daarom achterwege.
2 Zie de rov. 2.1.1, 2.1.2, 2.3.8, 2.3.12, 2.4.2, 2.4.3, 2.4.5, 2.4.8 en 2.4.10 van het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
3 Zie voor een volledig overzicht van de feiten de rov. 2.1.1-2.5.1 van het arrest van het hof Amsterdam van 19 oktober 2010.
4 Zie voor het volledige procesverloop het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 en de arresten van het hof Amsterdam van 24 februari 2009 en van 19 oktober 2010, rov. 1.
5 Zie voor deze samenvatting rov. 2.4 van het tussenarrest van het hof Amsterdam van 24 februari 2009.
6 Het door [eiser 1] ingestelde hoger beroep heeft 200.002.097/01 als zaaknummer gekregen. Het hoger beroep dat door [eiser 2] is ingesteld, heeft als zaaknummer 200.002.104/01 gekregen.
7 Dit hoger beroep heeft 200.005.434/01 als zaaknummer gekregen.
8 Zie het arrest van het hof van 19 oktober 2010 onder 1.
9 Zie voor een opsomming van het gehele petitum p. 4 van het bestreden arrest.
10 Het hof overwoog daarin onder meer dat het de resterende klachten zal beoordelen nadat bij akte wederom arrest is verzocht, hetzij een akte van [verweerders] waarbij zij de verwachte einduitspraak van het EHRM inzake de klacht van Yukos Oil tegen de Russische Federatie in het geding brengen, hetzij een akte van de meeste gerede partij waarin wordt medegedeeld dat die uitspraak langer op zich laat wachten dan voorzien, en de belangen van partijen, althans van één hunner, zich tegen verder oponthoud verzetten. Zie voorts hierna onder 4.8.
11 De cassatiedagvaarding is op 19 januari 2011 uitgebracht.
12 Zie de cva onder 23-26, 28-29, 40-41, 45 en 47-50.
13 Cva onder 2 e.v., 23, 27-30.
14 Het verweer m.b.t. het ontbreken van verlof op de voet van art. 401a lid 2 Rv. komt onder 17-31 aan de orde; de procesbevoegdheid van [eiser 1] als (voormalig) curator wordt onder nr. 48 e.v. besproken, en in de kern bestreden onder 75 en 76.
15 HR 28 januari 1994, LJN ZC1246 (NJ 1994, 687 m.nt. JdB); Asser Procesrecht/Van Schaick, 2011, nr. 30, p. 43; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 42; Snijders/Wendels, 2009, nr. 83 en 113.
16 HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders), rov. 4; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 48.
17 Vaste rechtspraak. Zie HR 30 juni 1967, LJN AC4768 (NJ 1968, 36 m.nt. D.J.V.); HR 3 maart 1989, LJN AB8340 (NJ 1989, 568 m.nt. WHH), verzoekschriftprocedure; HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (JBPr 2004,21 m.nt. A.S. Rueb; NJ 2005, 222); HR 10 september 2004, LJN AO9053 ( m.nt. M.O.J. de Folter onder JBPr 2005,11; NJ 2005, 223 m.nt. HJS onder NJ 2005, 224); HR 11 september 2009, LJN BI4198 (NJ 2010, 415 m.nt. H.J. Snijders).
18 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 60.
19 Zie hierover R.P. Cleveringa, Spookpartijen, Mededelingen KNAW, 1967, p. 65 e.v.; Snijders/Wendels, nr. 113-116.
20 Zie T.M. Bos, Grensoverschrijdend faillissementsrecht in Europees perspectief, diss. VU 2000, p. 48 met verdere verwijzingen (o.a. naar HR 23 februari 1917, NJ 1917, p. 347); J.G. Sauveplanne, Elementair internationaal privaatrecht, 1989, nr. 54.
21 Zie de s.t. van [verweerder 2 en 3] onder 7, noot 2, waarin wordt verwezen naar de pleitnotities van mr. Rumora-Scheltema van 20 januari 2009 onder 8 en prod. 104. Prod. 104 betreft een uitspraak van het Arbitrazh Court van 26 december 2007.
22 Welk recht met betrekking tot de vraag of een Russische curator in een Nederlandse procedure kan optreden als lex concursus doorslaggevend is. Zie over dit begrip onder meer: A.J. Berends, Insolventie in het internationaal privaatrecht, 2011, p. 8 en 9. Zie hierover in Europese Unie-verband Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, PB L 160 van 30 juni 2000, blz. 1-18. In de Preambule staat onder 23 het volgende: "Deze verordening moet voor haar werkingssfeer uniforme conflictregels vaststellen die, voorzover zij van toepassing zijn, in de plaats treden van de nationale voorschriften op het gebied van het internationale privaatrecht. Tenzij anders is bepaald, moet het recht van de lidstaat waar de procedure is geopend van toepassing zijn (lex concursus). Deze conflictregels moeten voor zowel de hoofdprocedure als de territoriale procedures gelden. De lex concursus is bepalend voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. Dit recht beheerst alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van de insolventieprocedure." Zie verder art. 4 lid 1 van de Verordening.
23 Sauveplanne, a.w., nr. 55; E. Spiro, Forum regit processum, JSTOR The International and Comparative Law Quarterly, Vol. 18, No. 4, Oct., 1969, p. 949; G. van Hecke en K. Lenaerts, Internationaal privaatrecht, 1986, m.n. nrs. 815 en 816.
24 Zie over art. 10:3 BW Vonken 2011 (T&C Burgerlijk Wetboek, art. 10:3 BW, aant. 1 en 2 met verwijzingen; A.V.M. Struycken, Boek 10 BW - een grote stap in de codificatie van het internationaal privaatrecht, in: Vermogensrechtelijke Analyses, p. 3-40; D. Kokkini-Iatridou en K. Boele-Woelki, "Opmerkingen over de 'Schets van een algemene wet betreffende het IPR', NIPR 1992, p. 518.
25 Zie o.m. HR 27 juni 1975, LJN AC5608 (NJ 1976, 128); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 42 en Hammerstein 2010 (T&C Rv), art. 332 Rv, aant. 7 en Winters 2010 (T&C Rv), art. 398 Rv, aant. 2.
26 Vaste rechtspraak, zie HR 9 januari 2004, LJN AN7324 (NJ 2005, 222), rov. 3.4.3 en de conclusie van mijn ambtgenoot A-G Verkade vóór dit arrest, onder 5.5-5.7 en HR 10 september 2004, LJN AO9053 (NJ 2005, 223), beide met noot van H.J. Snijders onder NJ 2005, 224; HR 19 januari 2007, LJN AZ0129 (NJ 2007, 450 m.nt. H.J. Snijders); Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 48 e.v.; Snijders/Wendels, 2009, nr. 113 e.v.; Burgerlijke Rechtsvordering, Ynzonides en Van Geuns, art. 332, aant. 11 en 12 en Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nr. 46.
27 Onder 4 van de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep stelt [verweerder 1] dat [eiser 1] in een door hem op 28 november 2007 uitgebracht schorsingsexploot het volgende heeft verklaard: "Dat door de Inschrijving van het Beëindigingsvonnis de bevoegdheid van de Curator om als zodanig (in en buiten rechte in Nederland op te treden is geëindigd en dat Yukos Oil Company is opgehouden te bestaan; Dat eventuele overblijvende rechten en verplichtingen van Yukos Oil Company niet overgaan op andere partijen en er geen grond bestaat tot herleving of voortbestaan van Yukos Oil Company". Ik heb het schorsingsexploot niet kunnen terugvinden in de door partijen overgelegde procesdossiers. Als ik het goed zie wordt de weergegeven stelling van [verweerder 1] door [eiser 1] echter niet betwist in de s.t.
28 [Verweerder 2 en 3] wijzen er terecht op dat bij een defungerende curator - anders dan bij de ouders van de meerderjarig geworden minderjarige - per definitie is uitgesloten dat hij na verlies van zijn wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn procesbevoegdheid kan handhaven door zich een volmacht te laten geven van de materiële procespartij, bij gebreke van een (te beheren) faillissementsboedel, zie de cva tevens houdende incidenteel cassatieberoep, par. 29.
29 Zie Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent, nr. 59 met verwijzing naar HR 22 oktober 2004, LJN AP1435 (NJ 2006, 202 m.nt. H.J. Snijders) en HR 11 februari 2005, LJN AR4474 (NJ 2006, 44).
30 Zie de s.t. onder 58 e.v. en m.n. onder 76.
31 Zie hiervoor E.M.J. Verstijlen, De faillissementscurator. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de taak, bevoegdheden en persoonlijke aansprakelijkheid van de faillissementscurator, 1998, p. 42, met verwijzingen in noot 4, en M.B. de Boer, Voor wie treedt de faillissementscurator q.q. als procespartij op?, WPNR 04/6589, pp. 674-679 en 04/6590, pp. 700-708.
32 De Boer, t.a.p., p. 676.
33 Losbl. Burgerlijke Rechtsvordering, art. 237, aant. 14 (Numann).
34 Zie voor een uitzondering art. 28 lid 3 Fw.
35 Zij wijzen er wel op dat (dat verschil) in deze zaak niet relevant is omdat de "focus van de rechtsstrijd" geheel lag en ligt op de al dan niet geldigheid van de bestuurswisseling in augustus 2006 en de aandelenlevering in september 2007, en dat die focus niet wordt beïnvloed door het ontbreken van zo'n rechtsopvolger.
36 Zie de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep, par. 23-25.
37 Zie voor de stelling van [verweerder 1] dienaangaande de cva tevens houdende beroep op niet-ontvankelijkheid en incidenteel cassatieberoep, par. 25.
38 Zie voor de impliciete stelling van [verweerder 2] m.b.t. dit punt de cva tevens houdende incidenteel cassatieberoep, par. 28.
39 Zie onder 11.
40 HR 18 februari 2005, LJN AS3640 (NJ 2005, 575; JBPr 2005, 37 m.nt. H.W. Wiersma onder JBPr 2005, 45).
41 Zie HR 23 januari 2004, LJN AL7051 (NJ 2005, 510 m.nt. DA onder NJ 2005, 511; m.nt. H.W. Wiersma).
42 Bestreden arrest, p. 3, direct boven rov. 1.
43 Zie hiervoor onder 1.17.