overtredingen van voorschriften, gesteld bij of
krachtens:
de Alcoholwet, de artikelen 2, 2a, 3, 4, 12 tot en met 19, 20, eerste tot en met vijfde lid, 20a, tweede tot en met vierde lid, 21, 22, eerste en tweede lid, 24, 25, 25a tot en met 25d, 29, derde lid, 35, tweede en vierde lid, en 38;
de Binnenvaartwet, de artikelen
5, eerste lid, 6, eerste lid en zesde lid, 7, eerste lid, 8, derde lid,
10, tweede lid, 11, 12, 13, vierde lid, 17, vijfde lid, 21, eerste lid,
22, negende lid, 23, eerste lid, 25, vierde lid en vijfde lid, 28,
zevende lid, 31, vierde lid, 33, tweede lid, 36, vierde lid, 37, tweede
lid, 39c, derde
lid, 39e, en 43, tweede lid, voor zover deze overtredingen niet strafbaar
zijn op grond van artikel 32 van de op 17 oktober 1868 te Mannheim tot
stand gekomen Herziene Rijnvaartakte (Trb. 1955,
161);
het Buitengewoon Besluit
Arbeidsverhoudingen 1945, artikel
8;
Drinkwaterwet, de artikelen 14, 36, 37, 42, eerste lid, 43, 44 en 47;
de
Handelsregisterwet 2007, de artikelen 27 en 47;
de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies, de artikelen 11, eerste, tweede en vijfde lid, en 12;
de Landbouwkwaliteitswet, de artikelen 2,
eerste en tweede lid, en 3, tweede lid;
de Landbouwuitvoerwet
1938, de artikelen 2, 4 en 7;
de Luchtvaartwet,
de artikelen 37ab, derde lid, 37ae, eerste lid, 37f, derde lid, 37g,
tweede lid, of 37r;
de
Metrologiewet, de artikelen 22, eerste lid, 23, eerste en tweede lid en
vijfde lid, tweede volzin, 24, eerste, tweede en derde lid, en vierde
lid, tweede volzin, 25, 25a, 26 en 36;
de Plantgezondheidswet, de artikelen
8, derde lid, 13, tweede lid, 15, vierde lid, 20, tweede lid, 24, derde lid en
25;
de Reconstructiewet
concentratiegebieden, de artikelen 36,
eerste en derde lid, en 47, eerste lid;
de Scheepvaartverkeerswet, artikel 4, voor zover het de
melding van de met het schip vervoerde lading
betreft;
de Spoorwegwet, de artikelen 26a, eerste en tweede lid, 26c, vierde lid, 26h, zesde lid, 26k, eerste en zesde lid, 26l, 26q, eerste en tweede lid, 26s, tiende lid, 27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, 27a, eerste lid, in
verbinding met het derde lid, 36, tweede lid, 37, 53, 74a, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van de voorschriften krachtens de hoofdstukken 2a, 3 en 4, met uitzondering van artikel 64, tweede lid, en 65, eerste lid, gegeven;
de Tabaks- en rookwarenwet, de artikelen 2, 3, 3a, 3b, 3c, 3e, 4a, 4b, 4c, 4h en 4i, 5, 5a, 7, 8, 9, 9a, 10, 11, 17a en 18;
de Telecommunicatiewet, de artikelen 3.9, 5.4, eerste en tweede lid, 5.6, tweede en derde lid, 7.7, derde en vierde lid, 10.12, 10.13, 13.4, tweede, derde en vierde lid, 18.2, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, 18.7, 18.12, voor zover het bevoegdheden betreft van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, en 18.17, eerste en derde lid;
de Uitvoeringswet verdrag
chemische wapens, de artikelen 4 tot en met 8;
de Verordening (EG) Nr. 1435/2003 van de Raad van de Europese Unie van
22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese
Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PbEU L 207), artikel 11, vierde
lid;
de Verordening nr. 2137/85 van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 25 juli 1985 tot instelling van
Europese economische samenwerkingsverbanden (PbEG L 199/1), artikel 7, tweede
alinea, onder i, en artikel
25, eerste alinea, letters a, c,
d en e, en tweede alinea;
de Verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van
8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap
(SE) (PbEG L 294), artikel 12, vierde
lid;
de
Waarborgwet 2019, de artikelen 2 en 40, eerste lid, en de hoofdstukken 4
en 5;
de Warenwet, de
artikelen 1a, 4 tot en met 11, 11a, 13 tot en met 20, 21, eerste lid, 21b 24, vijfde lid, 26,
tweede lid, 27, eerste lid, laatste volzin, 31 en 32k;
de Wedervergeldingswet
zeescheepvaart, de artikelen 2, eerste
lid, 5, 9, derde lid, 10, eerste lid, 11c, eerste en tweede lid, 11d en 17;
de Wet aansprakelijkheid
olietankschepen, de artikelen 11, 12,
18, eerste lid, 20, 22 , 23, 24 en 26, tweede lid;
de Wet agrarisch
grondverkeer, de artikelen 61en 64,
derde lid;
de Wet capaciteitsbeheersing
binnenvaartvloot, artikel 6 alsmede -
voor zover aangeduid als strafbare feiten -
overtredingen van voorschriften krachtens die wet
gegeven;
de Wet op de sociaaleconomische Raad, - voor zover
aangewezen als strafbare feiten - artikel 32;
de Wet op het consumentenkrediet, de artikelen 47 en 48, tweede lid;
de Wet dieren artikelen
2.2, zevende lid, negende en tiende lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdeel q, 2.6, eerste en
tweede lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid,
onderdelen a, onder 1°, b, c, d, e en f en het derde lid, 2.7,
derde lid, 2.13, 3.1, eerste en tweede lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, e, g en h, 5.10, eerste lid, 10.2
of een of meer van de voornoemde bepalingen in samenhang met artikel
6.2, eerste lid, artikel 6.4, eerste lid, of artikel 7.5, derde
lid;
de Wet explosieven voor civiel
gebruik, de artikelen 7a, 7b, 14, 15, derde lid, 16, 21 en 21a;
de Wet goedkeuring en
uitvoering Markham-overeenkomst, de
artikelen 3, derde lid, en 4, tweede lid;
de Wet
havenstaatcontrole, de artikelen 12,
eerste, derde en vierde lid, en 13, eerste tot en met derde
lid;
de Wet houdende vaststelling
van minimumeisen voor het houden van
legkippen, de artikelen 2 en 3, eerste
lid;
de wet houdende wijziging van
de Wet personenvervoer voor het taxivervoer
(deregulering taxivervoer), artikel V;
de
Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie, de artikelen 10, 11, tweede en derde lid, 12, 13, 16, tweede tot en met vijfde lid, 18, eerste en tweede lid, en 33, tweede en derde lid;
de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken, de artikelen 2, tweede en derde lid, en 15;
de Wet inrichting landelijk gebied, artikel 35, eerste en
tweede lid;
de Wet kabelbaaninstallaties,
artikelen 31, 32 en 33;
de Wet laden en lossen zeeschepen, de
artikelen 7, 8, eerste lid, onderdelen b en c, en tweede lid, 9, derde
lid, 10, 11, eerste lid, 12, 13, 14, eerste en tweede lid, 19,
eerste lid, 24, zevende lid, en – voorzover aangeduid als
strafbare feiten – artikel 24, eerste tot en met derde
lid;
de Wet lokaal spoor, de artikelen 26, eerste lid, onderdelen a en c, 27, zevende lid, 32, eerste, vijfde en zevende lid, 33, eerste lid, 35, eerste en derde lid, 37, eerste en tweede lid, 39 en 40, eerste lid;
de Wet luchtvaart, de artikelen 4.1, eerste en derde lid, alsmede – voor
zover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van voorschriften
krachtens hoofdstuk 4 van die wet gegeven;
de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen,
artikelen 2, 3 en 5, vierde lid;
de Wet op de
loonvorming, artikel 10, vijfde lid;
de Wet op de
ondernemingsraden, de artikelen 26,
zesde lid, en 36, vijfde lid;
de Wet particuliere
beveiligingsorganisaties en
recherchebureaus, de artikelen 2 en 5,
tweede en vierde lid;
de Wet personenvervoer
2000, de artikelen 8, 12 en 13, 19, eerste en tweede lid, 30, derde lid,
39, eerste lid,
43a, vierde lid,
51, 76, derde lid, 76e, eerste lid,
85 alsmede – voor zover
aangeduid als strafbare feiten – 8, 9,
vijfde lid, 76, derde,
vijfde en zesde lid, – voor zover in laatstbedoeld lid wordt
verwezen naar andere bepalingen dan artikel 11, tweede en derde lid,
– 77, 78, 79, 80, 82a, 82b, 83 en
104;
de Wet pleziervaartuigen 2016, artikel 12, met uitzondering van het tweede lid en het vijfde lid, onderdeel b;
de Wet precursoren voor explosieven, de artikelen 8, eerste lid, en 9, vierde lid;
de Wet
ruimtevaartactiviteiten, artikelen 11, tweede en vierde
lid;
de Wet schadefonds
olietankschepen, de artikelen 5, eerste
lid, en 8;
de Wet scheepsuitrusting 2016, artikel 22, met uitzondering van artikel 22, eerste lid en vijfde lid, onderdeel a;
de Wet inzake
spaarbewijzen, de artikelen 3, tweede
en derde lid, en 3a, en - voor zover aangeduid als
strafbare feiten - artikel 2;
de Wet ambtelijk toezicht bij
openbare verkopingen, artikel 1;
de Wet ter Bescherming Koopvaardij, artikelen 3, eerste en tweede lid, en 12, derde lid;
de Wet uitvoering
Internationaal Energieprogramma, de
artikelen 3, eerste en tweede lid, 6, derde lid, 10,
eerste lid, en 11, tweede lid, alsmede artikel 9 juncto
artikel 3, eerste of tweede lid, of 6, derde lid;
de Wet tot uitvoering van de
Verordening No. 11 van de Raad van de Europese
Economische Gemeenschap, de
artikelen 2 en 3;
de Wet op bijzondere medische verrichtingen, de artikelen 2, 3, 4, 6a en 9;
de Wet grensoverschrijdend
vervoer van aan bederf onderhevige
levensmiddelen, de artikelen 3 juncto
8, eerste lid, 4, 5, 7, 9, tweede en vierde lid, 11 en
12;
de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal, de artikelen 3, 3a, 4, eerste en derde lid, 5, 7, eerste of derde lid, 8, 8a, 8b, 9, eerste lid, 10, vierde lid, 12, eerste lid, 20, 21 en 22, tweede lid;
de Wet verbod pelsdierhouderij, de artikelen 2, 3, eerste tot en met derde lid, en 4;
de Wet vervoer over
zee, de artikelen 2, eerste en tweede
lid, 3, eerste en derde lid, 4, eerste, tweede en vierde
lid, 7, 9, 10, derde lid, 12, eerste lid, 15, 17, 18,
eerste lid, 20, eerste lid, 23, 25, 30 en 31;
de Wet verzekering
zeeschepen, artikel 3, eerste
lid;
de Wet voorkoming
misbruik chemicaliën, artikel 2, onder
c;
de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012, de artikelen 4, vierde lid, 7, eerste lid, onder b, 16, tweede, derde en vijfde lid, 18, 19, zesde lid, 29 en 30;
de
Wet wegvervoer goederen, de artikelen 2.2, eerste, derde en vijfde lid, 2.3, eerste, derde, vijfde en zesde lid, 2.5, 2.6, 2.7 2.11 en 2.13 alsmede – voor zover aangeduid
als strafbare feiten – artikel 2.3, vierde
lid;
de Wet van 28 juni 1989, Stb. 245, tot uitvoering van de
Verordening nr. 2137/85 van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 25 juli 1985 tot instelling van
Europese economische samenwerkingsverbanden (PbEG L 199/1), artikel 3, vierde
lid;
de Wet van 19 december 1991, Stb. 710, tot aanpassing van de
wetgeving aan de twaalfde richtlijn van de Raad van de
Europese Gemeenschappen inzake het vennootschapsrecht,
artikel IV, eerste en tweede lid, eerste en tweede
volzin;
het Burgerlijk Wetboek, Boek
2 (Rechtspersonen), – voor zover van toepassing of van
overeenkomstige toepassing op stichtingen en verenigingen als bedoeld in
artikel 360, derde lid, van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, coöperaties,
onderlinge waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten
vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, Europese naamloze
vennootschappen, Europese economische
samenwerkingsverbanden, Europese coöperatieve vennootschappen of formeel buitenlandse vennootschappen als
bedoeld in de Wet op de formeel buitenlandse
vennootschappen – de artikelen 10, eerste lid, 19, vijfde lid, tweede
volzin, 56, tweede lid,
61, onder b en
d, 63b, 75, 76a, tweede lid,
85,
91a,
94b, vierde
lid, 94c, vijfde lid,
96, derde en vierde
lid, 96a, zevende lid, tweede
volzin, 105, vierde lid, laatste zin,
120, vierde
lid, 153, 154, derde lid,
186,
194,
230, vierde
lid, 263, 264, derde lid,
290, 359b, vijfde lid, 362, zesde lid, laatste
zin, 392a, 393, eerste lid,
394, derde
lid, 395, 451, tweede lid, 452, vierde lid en 455, tweede
lid;
Boek 3 (Vermogensrecht) van
het Burgerlijk Wetboek,
de artikelen 15d, eerste en tweede lid, artikel 15e, eerste en tweede lid, en artikel 15i;
de Winkeltijdenwet,
de artikelen 2, 3, derde lid, 6, tweede lid, en 8, tweede lid;
de Wet zeevarenden, de artikelen 56, 57, 57a, 58, 59, 59a, 60, 60a, 64, voor zover aangeduid als strafbaar feit, en 69e, eerste lid.